wet ontkomt geen onzer en er is geen verordening uit te denken welke het publiek dwingen kan boeken en nog wel bepaalde boeken te koopen.
Een kunstenaar, die zichzelf respecteert en zijn vrijheid lief heeft, wenscht niet met zijn petje in zijn hand achter ambtenaren of kamerleden aan te loopen om bedeeling. Treft hem het ongeluk, dat het publiek geen smaak toont voor zijn werk, dan blijft hem niets anders over dan op een andere wijze in zijn onderhoud te voorzien èn de troost dat het de slechtsten niet zijn die door de massa verworpen worden.
Dat alles lijkt mij zeer eenvoudig; maar het schijnt het niet te zijn, want een enquête van Candide heeft uitgewezen, dat de meeste Fransche schrijvers, in beginsel, niet ongeneigd zijn om de interventie van den staat in hunne aangelegenheden te aanvaarden.
Ik voor mij zie hierin niets anders dan een aantasten der persoonlijke vrijheid, gevaarlijker dan de zoozeer gesmade censuur. Want wat moet de staat beginnen met schrijvers die revolutionnaire ideeën verkondigen of die ‘onzedelijke’ boekwerkjes vervaardigen? Ook steunen? Daar denken de heeren aan het laadje natuurlijk niet aan. Het gevolg wordt een nieuwe onrechtvaar-