ning een zeker Anti-schund-pamflet, samengesteld door enkele jongere schrijvers. Dit brochuretje overtreft het tijdschrift Nu in liederlijkheid van toon en in leegheid. En dat is heel treurig. Wanneer een tiental jonge kerels, geprikkeld en verontwaardigd, niet meer geest, niet meer kracht en niet meer werkelijke woede weten samen te brengen, dan hier tot uiting komt, dan is het met de Nederlandsche litteratuur droevig gesteld.
Het Anti-schund-pamflet is slap, stomp, plat en hol. Het is om te gapen van zielloosheid, vernuftloosheid, geestloosheid.
Het is niet gemeen, niet scherp, niet brutaal - was het dat maar! - het is helaas niets; het is zelfs niet leuk straatjongensachtig.
Het is een gemakkelijk, vlegelachtig schelden, dat nog niet eens ècht klinkt; het is tooneelzeedijk.
Van de heeren van Nu verwàcht men geen beschaving of esprit; die zijn en blijven nu eenmaal zooals onze lieve heer ze geschapen heeft; maar van de anti-nuërs dacht men iets fellers, iets beters, iets echters te krijgen.
Per slot is het één zoodje: jong of oud, links of rechts, nu of nooit... het is het vreugdelooze