Briefwisseling J. Greshoff - A.A.M. Stols
(1990-1992)–Jan Greshoff, A.A.M. Stols– Auteursrechtelijk beschermd697. A.A.M. Stols aan J. Greshoff, 24 juni 1946Den Haag, 24 Juni 1946
Beste Jan, Je brief van 10 Juni met de explicaties van de redenen waarom je, in den oorlog al, met den heer Landshoff een afspraak over je Verzamelde Werken hebt gemaakt, heb ik met belangstelling gelezen. Dat het verschijnen (t.z.t.) van deze werken bij de firma Q. niet voor mij, zooals je denkt, een kleine zakenteleurstelling is, maar een groot échec, voel je, dunkt me, niet voldoende. Jouw naam en de mijne zijn sedert een 20-tal jaren (als ik de oorlogsjaren meereken) nauw aan elkaar verbonden geweest. Het is nu eenmaal een gek iets, misschien, maar publiek en boekhandel ‘zoeken’ je niet bij Q. of bij v.K., maar | |
[pagina 69]
| |
bij mij. De uitgave, niet alleen van De Schatkamer, De Witte Mier, Ursa Minor, talrijke plaquettes, inleidingen tot mijn catalogi en vooral de populaire uitgaven van je ‘Gedichten’ en van ‘Ikaros Bekeerd’ hebben er klaarblijkelijk meer toe bijgedragen ons beider namen als een onverbrekelijk geheel te beschouwen, dan een incidenteele uitgave (ik spreek van vóór 1940) bij Q., v.K. of wie dan ook. Wij zijn toen in correspondentie geraakt over mijn voorstel, dat ik de Verz. W. zou uitgeven. Indien je me toen ronduit gezegd had: ik heb al een vaste afspraak met Q., dan had ik er mij beter bij kunnen neerleggen dan nu. Ik zou het dan ook beter begrepen hebben, want ik wist - in den oorlog al lang - dat je Q. Inc. te n.y. met Landshoff opgezet had, en Greet en ik hadden al lang tegen elkaar gezegd: ‘J.Gr. ben je na den oorlog als auteur kwijt’. Maar wat was het geval? Je schreef me terug, dat ik met L. contact moest zoeken, je schreef een lange brief aan L. om hem nog eens op onze (jouw en mijn) oude relaties te wijzen, en hem te vragen een gemeenschappelijke oplossing te zoeken. Landshoff (die klaarblijkelijk niets te zeggen heeft in de Nederlandsche n.v. Querido - of doet alsof) komt bij mij en vraagt mij, een voorstel te doen, dat hij dan aan de Nederl. n.v. Q. zal voorleggen. Ik stelde daarop voor: laten we het samen doen - als ik het niet alléén doen mag - dus laten wij (Q. en ik) de Verz. W. samen uitgeven: alle kosten, risico en eventueele baten fifty-fifty. L., blij dat dit voorstel er is, (althans hij maakte dien indruk) zal het aan Alice v.N. voorleggen. Ik wachtte op antwoord. Op zekeren Zaterdagmiddag komt L., daarbij medebrengende Adriaan v.d. Veen (als klaarblijkelijk getuige), mij vertellen, dat jij rechtstreeks aan Alice v.N. een brief had geschreven, waarin je haar verzocht of opdroeg, de Verz. W. uit te geven. L. vertelde mij dat, toen hij en ik nog naar een samenwerking zochten, hij van dien brief niets wist. Ik kan daaruit - aannemende dat L. de eerlijke man is, waar ik hem voor houd - niet anders concludeeren, dan dat je hem (je zoo vertrouwde vertegenwoordiger in Europa) en mij (je oude vriend waaraan je je, niettegenstaande we nooit contracten hadden over de ‘Gedichten’ verplicht voelde) voorbij bent gegaan, en liever zelf met mej. v.N. onderhandelde. L. deed tenminste erg verbaasd over je brief, die alle verder onderhandelen tusschen ons (L. en mij) overbodig maakte. We namen toen ook afscheid, en ik liet mej. v.N. veel heil en zegen wenschen. Zie verder mijn brief van 13 Mei. 5 Juni schreef mej. v.N. mij (over een andere aangelegenheid) een brief, waarvan ik je, om den toon, de aanhef niet wil onthouden:Ga naar eind1 ‘Zeergeachte Heer Stols, | |
[pagina 70]
| |
Nu het in kannen en kruiken is, dat ik de Verzamelde werken van Greshoff zal gaan uitgeven, waarbij dan eventueel nog nader zal worden overlegd, hoe Uw naam zal worden genoemd in verband met de door U uitgegeven verzen, waarvan Greshoff zelf de auteursrechten bezit, wilde ik nog even een woordje zeggen....’ (volgt een verhaal dat niets met je te maken heeft.[)] Zoo staan de zaken dus, en ik heb geen kans gekregen om met Landshoff iets te bereiken. Dat heb je nòch aan mij, noch aan Landshoff, maar uitsluitend aan je zelf te danken. De door jou gewenschte samenwerking Querido-Stols heb je zelf door je brief aan A.v.N. onmogelijk gemaakt. Mijn aanbod, voor 50% te participeeren in alles, was, dunkt me, mijnerzijds royaal genoeg. Doch Q. wilde, nu je het zelf aanbood, liever alles. Geef haar eens ongelijk! Maar dan moet je me niet schrijven: ‘Juist omdat ik getuige, ooggetuige, in zoo vele gevallen geweest ben van je offervaardigheid, was ik ervan overtuigd dat je (S.) in dit geval het tot standkomen van mijn v.w. (een liefste wensch van mij) zou toejuichen en bevorderen, geheel afgescheiden van je persoonlijke belangen en wenschen. Ik kàn je nu eenmaal niet enkel als “uitgever” beschouwen.’ Jan, wees er dus goed van doordrongen dat, nu mijn naam niet aan je v.w.. zal worden verbonden (want alleen de toon al van A.v.N.'s brief lust ik niet), je dit alleen en uitsluitend aan jezelf te danken hebt. Nu zul je misschien denken: ‘wat kan het mij verdommen; als de v.w. er maar komen’. Goed, maar wees er dan evenzeer van overtuigd, dat je mij, meer nog als vriend dan als uitgever misschien, aan A.v.N. hebt verraden, en dat je je vriend L. (tenzij deze, wat ik niet venvacht, van je transactie met gezegde Alice op de hoogte was) een poepfiguur tegenover mij hebt laten slaan. Intusschen is veel tijd voorbijgegaan; de tijd heelt alle wonden, en reeds op 13 Mei heb ik als uitgever afscheid van je genomen. Rest onze vriendschappelijke verhouding. Ik schreef je al, dat onze vriendschap door dit feit niet aangetast zal worden. Je schrijft: ‘Ik zou het ellendig en méér dan ellendig vinden, indien jij deze kleine zakenteleurstelling, die ik je door omstandigheden “beyond my control” niet besparen kòn, eenige nadeelige invloed op onze vriendschappelijke omgang zou uitoefenen.’ Een kleine zakenteleurstelling is het niet voor mij (zie boven) en dat dit ‘beyond your control’ was, en mijn niet bespaard kòn worden, klopt noch met je vorige brieven, noch met je brief aan Landshoff waarvan je mij copie zond. Ik beschouw deze affaire nu als afgedaan en ik wensch mijn naam niet op de titelpagina te zien van dat deel, waarin je ‘Gedichten’ voorkomen. Over andere dingen is niet veel te zeggen. Ik zal nu binnenkort, als alles goed gaat, den kapiteinsrok wel weer aan den kapstok kunnen hangen. Mijn Nederlandsche uitgaven (de fabricatie daarvan) heeft gelukkig, doordat ik in | |
[pagina 71]
| |
Den Haag kon blijven, niet door den militairen dienst geleden. Maar wèl mijn buitenlandsche activiteit. Ik had juist in November in Parijs, en in December in Londen heel veel gedaan om er daar weer ‘in’ te komen, en het lukte aardig. Nu moest ik al zes maanden lang alles per brief afdoen, nooit persoonlijk iets behandelen. Mijn plan blijft - als de deviezenregeling weer eens gunstig wordt - naar Parijs te gaan met vrouw en kroost, en dáár mijn buitenlandsche uitgaven te maken. Een week per maand kom ik dan naar Holland om mijn Nederl. Uitgeverij te activeeren. Conditie hiertoe is, dat mijn arme Bornkamp weer beter wordt. Hij is niet alleen een prima, toegewijde kracht, maar een geboren uitgever tevens. En de jonge Jan Vermeulen, mij evenzeer toegedaan en niet voor geld te bewegen elders zijn voortreffelijke kwaliteiten ten beste te geven, is, hoewel nog erg jong, mijn tweede voortreffelijke kracht. Binnenkort komen weer boeken en boekjes klaar. Schrijf mij eens, hoelang zendingen per boot onderweg blijven, opdat ik je geen boeken naar Afrika stuur als ik ze beter hier voor je kan bewaren. De vijf deelen van Slauerhoff die je nu ontving zijn de particuliere exemplaren van den heer J.Th. Piek, directeur N. & v.D. ‘die Slauerhoff toch een onleesbaar auteur vindt’ (van der Waals dixit!). Greet was zeer blij met Aty's brief. Ze zal er, als ze het minder druk heeft, wel gauw op reageeren. Ik kan, dezen zomer misschien al, zetcapaciteit vinden voor de Verz. Ged. van Slauerhoff,Ga naar eind2 die ik ga uitgeven, en het 1e deel van de Verz. Ged. van Keuls.Ga naar eind3 De productie van boeken blijft uiterst traag en de verkoop (vooral van poëzie en essays) holt achteruit. Ik ben dan ook voor twee dingen blij: 1o dat ik mij niet al te zeer aan de poëzie heb vastgelegd, al ben ik nog altijd uitgever van poëzie par excellence (en onbaatzuchtig: zie mijn uitgaven van den overkoopbaren van Eyck!) 2o dat ik daarnaast vele kunsthistorische, juridische en biologische werken heb opgezet, die alle het stempel van echte fonds artikelen dragen. En toch hangt er iets in de lucht, dat misschien mijn heele activiteit nog eens elders heen zal dirigeeren. Maar daarover nù niet. Ik zal blij zijn, je in Januari, met Atie, waar dan ook in Europa te ontmoeten, tenzij je alsnog cultureel attaché in Amerika wordt. Je hebt dan je vriend Van Kleffens bij de hand.Ga naar eind4 Met hartelijke groeten van en voor allen. je Sander |
|