Het doel van de zedenleer is de mens zozeer van zijn natuur te vervreemden, dat hij zichzelf niet meer herkent.
Hij die zichzelf verbetert, vervalst zichzelf.
Al wat zedelijk niet te verantwoorden, doch maatschappelijk onmisbaar is, hebben wij wettelijk gemaakt.
Het feit dat men de onzedelijkheid van een instelling of gebruik erkent, vormt geen geldige reden om tot de afschaffing ervan mede te werken.
Goedheid in de maatschappelijke zin is gemakzucht. Het valt gemakkelijker aan overgeleverde voorschriften van zedenleer en overheid te gehoorzamen dan aan een innerlijke rede.
De deugd van de meerderheid der deugdzamen blijft negatief en bestaat dan in het nalaten van wat als niet-goed vastgesteld is. Men kan deze lieden dan ook alleen beoordelen volgens negatieve maatstaven: maar wat zij niet-denken, niet-zeggen, niet-doen.
De misdadiger is hij die doet wat wij zinnebeeldig dromen.
Bedoeling en wens bepalen schuld. Men kan iemand doden zonder een moordenaar te zijn, men kan een moordenaar zijn zonder iemand te doden.
Hij die zijn zinnen krachtdadig onderdrukt, daardoor zijn gevoels- en denkleven vergiftigt en aan dit proces een geheim genot ontleent, heet deugdzaam. Hij die zijn zinnen de vrije loop laat om geest en ziel zuiver en vrij te houden, wordt als een onzedelijke losbol beschouwd.
Bestaat er iets immorelers dan een héérsende moraal?
Deugd is altijd het kind van vrees en ijdelheid.
Deugd is een uiting van ijdelheid. Ondeugd ook.
Deugd is geen eigenschap doch een masker.