Verzameld werk. Deel 2. Legkaart
(1948)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 255]
| |
1Er zijn natuurlijk X zedeleren mogelijk. Die waar wij toevallig in bleven hangen, lijkt mij een der minst geslaagde. | |
2Het doel van de zedeleer is de mens zozeer van zijn natuur te vervreemden, dat hij zichzelf niet meer herkent. | |
3Er bestaat geen noodzakelijke tezamenhang tussen maatschappelijke zedeleer en het geluk der enkelingen. De afschaffing der slavernij was een zedelijke noodzaak, welke de slaven in het ongeluk stortte. | |
4Al wat zedelijk niet te verantwoorden, doch maatschappelijk onmisbaar is, hebben wij wettelijk gemaakt. | |
5Het feit dat men de onzedelijkheid van een instelling of gebruik erkent, vormt geen geldige reden om tot de afschaffing ervan mede te werken. | |
6De deugd moet beloond worden, doch de ondeugd vindt haar beloning in zichzelf. | |
7Het pleit niet voor de deugd dat de zonde een zoveel sterker en duurzamer bindmiddel blijkt te zijn. | |
8Hij die aan zijn ondeugden te juister tijd de huichelarij weet toe te voegen, verkrijgt de eretitel van bekeerde zondaar. | |
[pagina 256]
| |
9Het leven kan aangenaam en in ieder opzicht levenswaard zijn zonder deugd, doch niet zonder zonde. | |
10De weg naar de hemel is met goede bedoelingen geplaveid, die naar de hel met zogenaamde goede daden. | |
11De zondaars verhogen hun rendement door zich met de Kerk in verbinding te stellen. Zij beleven dan het plezier van de zonde, het plezier van het berouw, het plezier van de vergiffenis. | |
12Ik geloof eenvoudig niet in hen die het goed menen en het slecht zeggen of het slecht menen en goed zeggen. | |
13Goed en kwaad vormen in hun tesamenhang een vraagstuk van rangschikking. Zij bestaan uit dezelfde elementen: het kwade is chaos, het goede is vorm. | |
14Het verschil tussen goed en slecht leert men kennen uit de waarneming, dat de goeden altijd tot het slechte, de slechten alleen bij hoge uitzondering tot het goede in staat zijn. | |
15De besten onder ons zijn nooit zó goed, als de slechtsten slecht zijn. | |
16Ik wantrouw brave lieden veel sterker dan slechte; omdat er meer goedheid dan slechtheid gehuicheld wordt. | |
17Slechte mensen hebben al dadelijk dit op de goede voor, | |
[pagina 257]
| |
dat zij zich niet verhovaardigen op hun slechtheid, gelijk goeden het op hun goedheid doen. | |
18Goedzijn eist tijd, men kan niet inderhaast en in het voorbijgaan goed zijn. | |
19Wanneer wij in de praktijk des dagelijkse levens de woorden ‘slecht’ en ‘goed’ gebruiken, bedoelen wij: slecht en iets minder slecht. | |
20Het is geruststellend dat het leven zoveel meer gelegenheid tot kwaad dan tot goed biedt. Het goede behoudt daardoor zijn hoogste deugd: de zeldzaamheid. | |
21Goede lieden zijn lieden die hun slechtheid met meer zorg en succes weten te verbergen dan slechte lieden. | |
22Als de natuur werkelijk zo goed, zo heerlijk, zo begeerlijk was als de natuurvrienden het doen voorkomen, zouden kinderen niet zo wreed, sluw, zelfzuchtig zijn en dat op een ongezochte en bekoorlijke wijze. | |
23Brave lieden, prat op hun braafheid, zien niet in dat zij niet braaf zouden zijn, wanneer de zondaars, waar zij zo ijverig tegen tekeer gaan, niet bestonden. Brave lieden zijn dus niet slechts domme, doch ook nog ondankbare lieden. | |
24De mengeling van luiheid en leugenachtigheid, welke men trouw noemt, is de ondeugd die het meest op een deugd lijkt. | |
[pagina 258]
| |
25De waarheid ligt altijd juist buiten het bereik der zintuigen. | |
26Waarheid en leugen zijn twee voorstellingen van het onbekende. Er bestaat geen steekhoudende reden om de een boven de ander te verheffen. | |
27Een mooie leugen is beter dan tien lelijke waarheden. | |
28Mij hinderen leugens alleen als ze ongestyleerd zijn. | |
29De leugens welke de gemiddelde man gewoonlijk aan zijn medemensen opdient, zijn onschuldig en zeldzaam in vergelijking met die waar hij zichzelf zoet mee houdt. | |
30Op mijn zedelijke waardeschaal staat de leugen om bestwil vér beneden de leugen om de leugen. | |
31De leugen is oneindig geschakeerd; de lichtste graden noemt men waarheid. | |
32De waarheid is een leugen die zich voor zichzelf schaamt en die men daarom niet op het eerste gezicht herkent. | |
33Men heeft van het woord waarheid een eretitel gemaakt om die als onderscheiding te kunnen verlenen aan die leugens, waar men het hoogste maatschappelijke nut aan toekent. | |
[pagina 259]
| |
34Wie kent ze niet de nuchteren, die prat gaan op hun nuchterheid, lachen om mooie sprookjes, welke de waarheid doen vermoeden, maar zich uren lang verdiepen in hun dagblad dat vol staat met lelijke sprookjes, die leugens bevatten. | |
35Het is niet meer dan natuurlijk dat iedere vorm van samenleving zich tracht te bestendigen; maar het is verdrietig dat dit uitsluitend door middel van leugens kan geschieden. | |
36De leugen is een bindmiddel, de waarheid een sprengstof. | |
37Wij hebben de keuze tussen twee mythen: rede en ziel. | |
38Neen, er bestaat geen keuze. De wezenlijke dingen worden ons, brutaal en wreed, ópgedróngen: leven, liefde, strijd, dood. | |
39De waarheid kan niet eenvoudig, het eenvoudige geen waarheid zijn. | |
40Zij die vrezen voor vragen en onzekerheden, moeten zich nooit met antwoorden inlaten. Eén antwoord wekt ontelbare nieuwe vragen, één besluit schept talloze nieuwe onzekerheden. | |
41De zelfkennis, door de zedemeesters hemelhoog geprezen, mag toch waarlijk niet te ver gaan. In wat ons van onszelf altijd geheim blijft, schuilt de levenswil. | |
[pagina 260]
| |
42De mens is een instrument of niets. | |
43Het leven is te onbelangrijk om ernst, te bitter om een grap te zijn. | |
44Een goed geheugen is niet een geheugen dat alles vastlegt, doch dat het eigene onderscheidt en bewaart. | |
45Een van de meest waarachtige kenmerken van een grote persoonlijkheid ligt in het vermogen om te vergeten. Onthouden is altijd klein. | |
46Wanneer men van de levenden niets dan goeds en van de doden niets dan kwaads zei, zou het leven oneindig aangenamer en de necrologie meer in overeenstemming met de waarheid zijn. | |
47De alleraangenaamste gebeurtenis is toch minder aangenaam dan het verlangen ernaar of de herinnering eraan. | |
48Hij die te scherpzinnig is om zich door de wereld te laten bedriegen, moet, wil hij aan zelfmoord ontkomen, in staat zijn zichzélf te bedriegen. Hij moet weten dat het leven de moeite van leven niet waard is en doen alsof het wél de moeite waard ware. | |
49Wij die geen volstrekte waarheid erkennen, zijn, bij afwezigheid van normen, niet tot oordelen en veroordelen in staat, doch wij bezitten godlof onze vooroor | |
[pagina 261]
| |
delen, welke voor ons gewetensvragen worden en daardoor kracht van wet verkrijgen. | |
50Het drama in Diderots schoonheidsleer komt voort uit de onvermijdelijke botsing tussen de redelijkheid van zijn wezen en de onredelijkheid, die het wezen van ieder kunstwerk uitmaakt. | |
51De slag van Sadowa vond werkelijk plaats in Bismarcks droom van 1863. In 1866 maakte men er, ten behoeve van ongelovige Thomassen, een voorstelling van. | |
52In de uitspraak: Chacun sa vérité, ligt tezelfdertijd de hoogste zelfverheffing en de diepste zelfvernedering besloten. | |
53Zij die op de halfslachtigheid smalen wanen zich flink, doch zijn alleen maar onnadenkend. Aangezien het Volstrekte voor den mens te enenmale onbereikbaar is, leeft hij uitsluitend in halfslachtigheid. | |
54Beginselvast is onbetrouwbaar. | |
55Ik moet lachen, wanneer tegenstrevers verkondigen dat ik het bij het verkeerde einde heb: alsof er verkeerde en rechte einden bestaan! | |
56Een eerlijk bedrog staat verre boven een bedriegelijke eerlijkheid. | |
57Aangezien de begeerte het leven levenswaard maakt | |
[pagina 262]
| |
en alleen het afscheid nieuw verlangen schept, hebben alleen zij die gestadig veranderen een kans om aan de verveling te ontkomen. | |
58Ik voel niets voor spotters, die hun onderwerpen kiezen. De ware spotter spot met alles en met zichzelf het eerst en het laatst. | |
59Volkomen eenzaamheid valt samen met volkomen ontkenning: alleen-zijn gaat dus in de hoogste stijging over in niet-zijn. | |
60Men verzekert zich een benijdenswaardige gemoedsrust, wanneer men er zich diep van doordringt, dat de mens gemiddeld vijftig jaar leeft en vijftig maal vijftigmiljoen jaren dood is. | |
61Alleen hij die niet in de waarheid gelooft, loopt een enkele maal de kans waar te zijn. | |
62Wij zijn zo gewend leugens voor waarheden te verslijten, dat wij een waarheid, zo we die ooit ontmoeten zouden, voor een leugen zouden aanzien. | |
63Voor den consequenten subjectivist bestaan er geen leugenaars. Daarom zijn objectivisten onverdraagzaam en eigengereid. | |
64Er zijn twee soorten van leugens: die niet in verband met de werkelijkheid staan, en die er een verwrongen beeld van geven. Deze laatste noemt men waarheden. | |
[pagina 263]
| |
65De leugen wordt schromelijk miskend. De waarheidsaanbidders vergeten dat zij niets te aanbidden hadden, zo er geen leugen bestond. | |
66Het verschil tussen verbeelding en werkelijkheid is een vraagstuk van schikking. | |
67Het leven bezit geen zin en wij kunnen er geen zin aan geven. Het beste wat er voor ons te bereiken valt is dat wij ons te goeder trouw verbeelden er zin aan te geven. | |
68Als men iets meent te begrijpen blijft dat toch altijd een mening. | |
69De idealisten hebben gelijk, maar de afschuwelijke realisten krijgen het. | |
70Men prijst personen die met beide voeten op de aarde staan. Voor mij is één voet al te veel. | |
71De woorden waar en onwaar duiden een aesthetische onderscheiding aan: een mooie leugen is een waarheid. | |
72De haastigen en oppervlakkigen die de boventoon voeren, zien de schakeringen over het hoofd en miskennen het schipperen. Levenskunst is nuance en compromis. | |
73In den beginne schiep God hemel en aarde, mens en | |
[pagina 264]
| |
dier en ieder ding, zonder dat hij echter ooit bekende waarom hij zich eigenlijk plotseling tot zulk een ondoordachte en onverantwoordelijke handelwijze liet verleiden. | |
74Alles geloven en niets geloven komt op hetzelfde neer. Alleen: wie alles gelooft mist verstand; wie niets gelooft gevoel. | |
75Niet wat men gelooft, doch dàt men gelooft, is belangrijk. | |
76Er zijn duizend goden en afgoden, er is maar één geloof. | |
77In het Oude Testament offert de mens, om God te behagen, een dier of, als het moet, zijn liefsten zoon; in het Nieuwe begint de romantiek, offert hij zichzelf. | |
78Godsdienst heeft gemeenten nodig. God wendt zich tot den enkeling en bij voorkeur als deze volkomen verlaten is. | |
79De opvatting dat de mens zijn God geschapen heeft, sluit Gods oppermacht en bovenaardse heerlijkheid geenszins uit. | |
80Geef God verstand en gij hebt Satan. | |
81God is de Uiterste Overdrijving. | |
82Ik kan mij, zij het vaag, toch een voorstelling maken | |
[pagina 265]
| |
van de mateloze verachting, welke God voor de godsdienst moet gevoelen. | |
83Alle mensenwerk is halfwerk, de andere helft wordt door God voltooid. | |
84Waarneming en ervaring voeren ons altijd tot onzekerheid. Als er een zekerheid bestaat, kan die ons alleen maar langs de weg der openbaring bereiken. | |
85Het onderwijs door middelmatigen aan middelmatigen verstrekt, kan niet anders doen dan de middelmatigheid verheerlijken. | |
86Het kan nooit 's leeraars taak zijn de leerlingen een gedicht uit te leggen; doch om hun uit te leggen, waarom hij het niet uitleggen kan. | |
87De tragische paradox van het onderwijs spruit voort uit het feit dat al wat men leren kan niet de moeite van het leren waard is. Alleen wat men geschonken krijgt, heeft wezenlijk belang. | |
88Duidelijke dingtaal wordt door leeghoofden gesproken. Het geestelijk leven uit zich in toespelingen, schakeringen, aanduidingen, verschuivingen, woordenspelen, kortom in een voortdurende beweging van de ijlste rookpluimen. | |
89Er bestaan geen heldere gevoelens of gedachten: het is de uitdrukking die ze verheldert. | |
[pagina 266]
| |
90Wanneer men een betekenis zoekt achter ieder kunstwerk, toont men zijn onbegrip en doet de kunst onrecht. Het kunstwerk bestaat en de betekenis ervan vereenzelvigt zich met dat bestaan. | |
91Dikwijls ontdek ik in wolken, bladeren, aardkluiten: gezichten, gestalten, voorwerpen. Vormen, welke een ander, hoe ik ook mijn best doe ze hem aan te wijzen, niet ziet. Zo gaat het nu ook met poëzie. | |
92Ik ken geen onbegrijpelijke poëzie, wel slechte poëzie of onervaren lezers. | |
93Een gedicht moet den lezer, als hij het geheel begrepen heeft, tegelijk de overtuiging schenken, dat hij er nog niets van begrepen heeft. | |
94De burger zegt: dit is geen gedicht, want het is volkomen onbegrijpelijk. De dichter zegt: dit is geen gedicht, want het is volkomen begrijpelijk. | |
95Zij, die als zij tegenover een gedicht geplaatst worden, alleen maar willen begrijpen, begrijpen niet wat begrijpen is. | |
96Iedere mededeling, slechts voor één uitleg vatbaar, is onbelangrijk. | |
97Het verschil tussen geloof en bijgeloof, wezenlijk voor den gelovige, bestaat voor den ongelovige niet. | |
[pagina 267]
| |
98Het begrip God kan voor een redelijk mens niet anders zijn dan een werkhypothese, waarmede hij, ijdelijk, hoopt de natuurlijke grenzen van kennis en denkkracht te verwijden. | |
99Wantrouwen is het beginsel van alle wijsheid. Wie God meent te ontmoeten vrage hem, alvorens de onderhandelingen te openen, eerst zijn paspoort of zijn penning. | |
100Iedere gedachtengang loopt op een ongerijmdheid of een leegte uit. Ik vind hierin geen aanleiding om de godsdienst te gaan verheerlijken. | |
101Ik zou geen bezwaar hebben tegen godsdienst, wanneer niet altijd de dienst God de baas werd. | |
102Gelovigen op elk gebied schijnen een onverzadelijke behoefte te hebben aan uitroeptekens. Wij, twijfelaars van nature, bescheiden als wij zijn, doen het met hier en daar een klein vraagtekentje af. | |
103Het merkwaardige in de tegenstelling aards en hemels is, dat ik mij wel een aards zonder hemels, doch geen hemels zonder aards kan denken. | |
104Het overgangsstadium tussen belofte en vervulling, tussen geboorte en dood, heet ergernis. | |
105Alle martelingen van de hel zouden in het niet ver | |
[pagina 268]
| |
zinken naast die welke een aardse onsterfelijkheid voor den mens zou betekenen. | |
106Uit het blote feit dat tussen daad en oordeel een uur verlopen is, vloeit alle onrecht voort. | |
107De twijfel heeft al dadelijk dit voor, dat hij ons de ontkenning bespaart. | |
108Niets is dus geheel waar. Maar een gedeeltelijke waarheid is geen waarheid. Hieruit volgt dat alles onwaar en dus schijn is, hetgeen wonderwel met mijn ervaringen overeenstemt. | |
109Wat ons aan onze lotgenoten bindt is het dierlijke, wat ons in hen onderscheidt, het menselijke. | |
110Tussen mij en den heer X bestaat een dieper en wezenlijker verschil dan tussen een koedoe en een regenworm. | |
111Leven en samenleving zouden volledig en gelukkig veranderen wanneer ieder mens er zich van bewust kon worden dat hij, hoe arm, dom, ellendig ook, niettemin enig, onvervangbaar, en onherhaalbaar is. | |
112Zij die het algemene verheerlijken, vergeten dat het slechts de som is van talloze bijzonderheden. Zij verheerlijken dus alleen het aantal. | |
113Wie zich aan een overtuiging bindt, neemt vrijwillig zijn intrek in de strafgevangenis. | |
[pagina 269]
| |
114Wanneer de productiemiddelen werkelijk aan de gemeenschap behoren, waarom zonderen de geestdrijvers dan de vrouw, die de werkkracht produceert, daarvan uit? | |
115Zij die de familie een natuurlijke kerngroep noemen zijn niet vriendelijk tegen de natuur. | |
116Van de talloze miljoenen op aarde zijn er slechts enkelen, die niet slechts aanwezig zijn, doch bestáán. | |
117De verheerlijking van de gezondheid en alles wat gezond is, leidt onvermijdelijk tot het kweken van Blonde Beesten. | |
118Het meervoud is de ontaarding van het enkelvoud. | |
119Abbé Turmel is het voorbeeld van de ware opstandige. Hij holde het stelsel, dat hij openlijk beleed, in stilte uit. Revoluties zijn niet het werk van brullende samsons, maar van de geluidloze, geduldige, onzichtbare houtworm. | |
120Er bestaat voor de kwalen des tijds een doeltreffend geneesmiddel, maar het is bitter: een onpeilbare onverschilligheid. | |
121De mens bestaat niet, een mens soms. | |
122Wie tegen bezit is, is tegen liefde. | |
[pagina 270]
| |
123Ik ben ervan overtuigd, dat het bezit heilig is, want het stelt den mens in staat tot zijn enige edele handeling: geven. | |
124Er bestaat slechts één middel ter verrijking: geven. Wie spaart wordt altijd arm. | |
125Men moet heel arm of heel gierig zijn, als men niets beters weet te geven dan zichzelf. | |
126Men moet geven en nemen, nemen om nog meer te kunnen geven. | |
127Dank heft de gave op en maakt er ruil van. | |
128De ondankbaren verhogen sterk de voldoening van hun weldoeners. | |
129Ik verkies verspiller en vrek boven de zuinige notaris. | |
130Men is onrechtvaardig tegenover den vrek. Hij is een verzamelaar als een ander. | |
131Het hemd is nader dan de rok, maar stinkt daarom eerder. | |
132Alles wordt in de eigen munt betaald: zielsrust met leugens. | |
[pagina 271]
| |
133Zij die niet zijn wat zij schijnen, kunnen ons bedriegen zolang zij ernstig blijven, doch verraden zich ogenblikkelijk in hun lach. | |
134De burger kan zich met een groot gevoel belachelijk, de dichter met een klein onsterfelijk maken. | |
135De burger maakt zich het belachelijkst door zijn vrees voor de belachelijkheid. | |
136Voor den burger is de wereld alles en hij maakt er niets van, voor den dichter is de wereld niets en hij maakt er alles van. | |
137De kunstenaar vormt de wereld naar zijn denkbeelden, de burger vormt zijn denkbeelden naar de wereld. | |
138Geen wijsheid zonder een grein van dwaasheid, de domheid kan zich die weelde niet veroorloven. | |
139Het is een zegen dat intelligentie zo zeldzaam is, want vrijwel niemand kent de gebruiksaanwijzing. | |
140Ligne, die de mensen van zijn tijd kende als geen ander, noemde La Fayette een onbeduidende nul. Dit belette deze laatste niet om held te worden en bovendien nog afgod der Amerikanen. | |
141Wie zich laat gaan komt altijd op een lager, nooit op een hoger plan terecht. | |
[pagina 272]
| |
142Ik begrijp niet hoe zo veel ontspanning zoeken, waar er zo weinig gespannen zijn. | |
143Als dromen bedrog zijn, blijft er voor hen die de werkelijkheid als een schunnige zwendel beschouwen, niet veel aantrekkelijks over. | |
144Men moet toch iets vereren! Inderdaad. Maar wijs mij eerst iets dat het vereren waard is. | |
145Er bestaat niets eerbiedwaardigs, doch daar wij de ingeschapen neiging om te eerbiedigen bezitten, verheffen wij verschijnselen, toevallig en willekeurig, tot de staat van eerbiedwaardigheid. | |
146Ik geloof wel degelijk in de ouderwetse verdeling, welke aangeduid wordt met de woorden: hemel, aarde, hel. Dit echter zijn géén gescheiden rijken. Zij doordringen elkaar en zijn terzelfdertijd overal, ook in ons, aanwezig. | |
147Slechts hij is deugdzaam die oprecht gelooft in zijn zelfbedrog. | |
148Het is dom zich te beklagen als men vergeefs zoekt naar iets wat niet bestaat: onbaatzuchtigheid bijvoorbeeld. | |
149De hoogste deugd is die welke de meest volledige zelfverloochening eist en dus verdraagzaamheid. | |
[pagina 273]
| |
150Oprechtheid is tot nu toe het beste middel om zich te verbergen. | |
151De waarde en de bekoring der regels begint bij de afwijking. | |
152Wij doen alleen onze plicht, wanneer wij te weinig vindingrijk zijn om iets anders te doen. | |
153Zij die het leed van de mensheid oprecht en innig doorleven, hebben maar één keuze: zij worden humorist of zelfmoordenaar. | |
154De misdadiger is hij die doet, wat wij zinnebeeldig dromen. | |
155Goedheid en deugd zijn de enige middelen, welke den zwakke ten dienste staan om de eerbied voor zichzelf in stand te houden. Zij zijn dus nimmer onbaatzuchtig. | |
156Een dief is zedelijker wanneer hij steelt, dan wanneer hij uit angst voor straf niet steelt. Wanneer hij niet-steelt moet hij dat alleen doen omdat hij in zichzelf de neiging tot stelen overwonnen heeft. | |
157Wie niets bezit leeft op begeerten, wie niets is op zelfbedrog. | |
158Een arm man die plotseling rijk wordt, verliest meer dan een rijk man, die zijn rijkdom verbeurt. | |
[pagina 274]
| |
159Men kan met waardigheid arm, níét met waardigheid rijk worden. | |
160Om rijkdom aannemelijk te maken, zijn meer deugden nodig dan waarover de gemiddelde mens beschikt. | |
161Het verheerlijken van de eenvoud wijst op een neiging tot liegen. | |
162Ik wantrouw de eenvoudige zielen, omdat ze geen geheimen hebben. | |
163Een mens zonder geheim is heel wat minder aantrekkelijk dan een uitstalpop van Peek en Kloppenburg. | |
164Volkomen oprechte mensen, zo zij bestonden, zouden ook volkomen onbelangrijk zijn, omdat zij geen voorraden bezitten. Wat ons in den mens boeit is het gebied tussen zijn en schijnen, waar onuitputtelijke mogelijkheden in verborgen liggen. | |
165Hoe groter het verschil tussen wat hij toont en heeft, des te belangrijker de mens. Het boeiende van een persoonlijkheid schuilt in zijn onverwezenlijke en misschien zijn niet te verwezenlijke mogelijkheden. | |
166Het boeiende van het leven ligt in het verschil dat er altijd bestaat tussen twee gelijke handelingen, twee gelijke volzinnen. | |
167Zwakke zielen worden door het leed, sterke door de vreugde gelouterd. | |
[pagina 275]
| |
168Het zijn de ware spelers niet die voor hun spel kaarten, ballen of stenen behoeven. | |
169Het verstand verlangt hartstochtelijk naar een vast punt en kan het niet ontdekken. Het gevoel, dat alleen behagen schept in wat vloeit en wisselt, wondt zich aan ieder vast punt. | |
170Het verstand eist verbetering, een hersenschim. Het gevoel stelt zich met verandering tevreden, beseffende dat dit al heel veel en het hoogst bereikbare is. | |
171Wanneer enige aardse zaak veredeld of verfraaid moet worden, kan dat alléén door de verbeelding geschieden. | |
172Een gelijkmatig levenswerk stamt van een middelmatigen werker. | |
173Ik vraag mij af waar kracht anders voor zou kunnen dienen, dan om zwakte achter te verbergen. | |
174De middelmatigen stellen zich nooit met hun middeImatigheid tevreden; zij pogen immer die tot algemeen geldigen maatstaf te verklaren. | |
175Een volk zonder zonderlingen is als een zoutloos dieet. | |
176Een man als Amiel heeft een voorbeeldig dubbelleven geleid: een schijnbestaan in de wereld, zijn werkelijke en ware bestaan in zijn dagboek. | |
[pagina 276]
| |
177Een man van karakter is de slaaf van zichzelf. | |
178Gebruikt als bijvoegelijk naamwoord bij ‘karakter’, betekent open: leeg. | |
179Men is trots op zijn vak, wanneer men geen redenen ontdekt om trots op zichzelf te zijn. | |
180Ik begrijp niet, wanneer ik het leven van de meeste mensen aanschouw, waarom zij er bezwaar tegen hebben dood te zijn. Het is een verlossing óf niet meer dan een naamsverandering. | |
181Te denken dat uit het oneindig aantal mogelijkheden nu juist deze wereld verwezenlijkt wordt. | |
182Ik onderwerp mij onvoorwaardelijk en zonder protest aan alle wetten, verordeningen en voorschriften, omdat ik ze zonder één uitzondering als onredelijk en onzedelijk veracht. | |
183De ambtelijke verheerlijking van het gezin duurt alleen maar zolang als de gezinnen kosteloze tuchtscholen ter opleiding van staatsburgers blijven. | |
184De staat ontleent zijn kracht aan de onmondigheid der burgers, vandaar dat het onderwijsstelsel er vrijwel uitsluitend op gericht is om, door middel van taboes, die onmondigheid te bestendigen. | |
[pagina 277]
| |
185Hyena's leven in kudden, leeuwen niet. Is de hyena koning der dieren? | |
186Het leven begint waar de samenleving ophoudt. | |
187De heer is trots op wat hem van anderen onderscheidt, de knecht op wat hem aan anderen bindt. | |
188Er is altijd baas boven baas en, helaas, knecht onder knecht. | |
189Ambtenaar is een ieder die denkbeelden door bezwaren vervangt. | |
190Alle ondeugden, ook de afschuwelijkste, worden door een toverslag kapitale deugden zodra een ambtenaar ze ex officio uitoefent. | |
191Het duizendjarig rijk is een drogbeeld voor lafaards en zwakken. Hij die het leven werkelijk liefheeft bemint de dag. | |
192Wat heeft men tegen halve maatregelen? Het zijn de enige die menselijk zijn. | |
193Wij kunnen de volmaaktheid niet alleen niet bereiken, wij kunnen er ons zelfs geen flauwe voorstelling van vormen. | |
194Aangezien het aantal dingen de moeite waard om ge | |
[pagina 278]
| |
wild te worden uiterst gering is, verdient het aanbeveling zich zoveel mogelijk van willen te onthouden. | |
195Die mediteren moorden niet. | |
196Wij weten heel goed dat de eeuwige dingen en de eeuwige waarden niet eeuwig zijn. Wij achten deze echter belangrijk genoeg om onszelf en anderen wijs te maken dat zij eeuwig zijn. | |
197Wie niet voortdurend protesteert tegen zijn geboorte mist hoger rechtvaardigheidsgevoel. | |
198Het heden wordt geen verleden. Het verleden is een persoonlijke hergroepering van enkele gegevens door het heden verstrekt. | |
199Leven en dood duidt geen opvolging doch een gelijktijdigheid aan. | |
200Het leven is een voorbereidingsschool tot de dood, maar de methode deugt niet en de leerlingen zijn onbegaafd en onoplettend. Vandaar dat het aantal van hen die rustig en gelukkig sterven zo beperkt is. | |
201Als er Eeuwig Leven bestaat, bestaat er Eeuwige Angst. | |
202Het afschuwelijkste en het vernederendste van de oorlog is, dat hij de dood zo goedkoop en onwaardig maakt. | |
[pagina 279]
| |
203Het is dom niets, het is dom alles aan het toeval toe te schrijven. | |
204Men kan niet leven buiten de conventies en er binnen bestaat geen leven. | |
205Schouwen is erkenning zonder het hulpmiddel der voorstelling; voorstellen is erkenning zonder het hulpmiddel van zien. | |
206Wat wij levenslust noemen, is het ingeschapen vermogen om leugens als waarheden te aanvaarden. | |
207De onzekerheid is niet half zo beklemmend als de zekerheid die de hoop vermoordt. | |
208Wrok is een koppige drank, gestookt uit mogelijkheden-tot-liefhebben, welke geen kans kregen zich te verwezenlijken. | |
209De vreugde is een gevoel dat zich met een aangename prikkeling over de gehele oppervlakte van ons wezen verspreidt. Het verdriet dringt als een pijlpunt het diepste, het verborgenste van ons wezen binnen. | |
210Zij die over zichzelf spreken minachten zichzelf. Men zwijgt uit jaloezie over wat men werkelijk liefheeft. | |
211Wie geluk eist, dwingt om het overbodige, want geluk is een opzichtige luxe. | |
[pagina 280]
| |
212Hulpvaardigheid is toch altijd bemoeizucht. | |
213Wij moeten de moed hebben in deze wereld en het heden verlóren te gaan. | |
214De gemoedsstaat waarin wij een bepaalde gebeurtenis doorleven, en níét de gebeurtenis zelf, bepaalt de toon en de kleur van onze herinnering daaraan. | |
215Bewustzijn is kritiek op het onbewuste. | |
216Tussen willen-doen en gedaan-hebben ligt alle ellende van onze aardse menselijkheid. | |
217Een ijdel man verheft zich op de verstandige daden door hem verricht; een wijs man is alleen maar trots op zijn dwaasheden. | |
218Een geletterd en een ongeletterd man kunnen elkaar verstaan en waarderen. Tussen een geletterd en een halfgeletterd man is geen wezenlijke overeenstemming mogelijk. | |
219Ons gehele bestaan wordt nieuw, wanneer ons het besef daagt, dat volmaakte tegenstellingen altijd gelijktijdig aanwezig zijn, dat ieder voorwerp dus mooi én lelijk, iedere bewering waar én onwaar is. | |
220De algemeen gebruikte uitdrukking: ik weet het zéker, | |
[pagina 281]
| |
geeft aan dat men ook iets onzeker weten kan. Dit nu lijkt mij de enige betrouwbare vorm van weten. | |
221Men doet het altijd voorkomen of bij een vraag een antwoord behoort. Voor de wijze behoort bij de vraag een wedervraag. | |
222Het is niet geheel uitgesloten dat men al twijfelend dwaalt; maar wie op grond van zijn zekerheden een besluit neemt, vergist zich onvermijdelijk | |
223Levenslust is ondenkbaar zonder tenminste één zekerheid, de enige welke ons gegund is: dat wij sterven zullen. | |
224Toekomstdromen zijn miskende herinneringen. | |
225Het gevoel heeft op het verstand zijn onaantastbaarheid voor. | |
226Men vergeet te dikwijls dat de aanstellerij de énige vorm is, waarin de geringen hun verlangen naar een hogere levensvorm kunnen openbaren. | |
227Het is verkeerd te spreken van het dierlijke in den mens. De mens begint pas waar het dier ophoudt. | |
228Wij moeten niet smalend spreken over het dierlijke in den mens. Ik ben er zeker van dat de dieren, zo zij spreken konden, met afschuw zouden gewagen van het menselijke in het dier. | |
[pagina 282]
| |
229Moraal is de codificatie van het zelfrespect. | |
230Het is misschien mogelijk op een onbaatzuchtige wijze slecht te zijn; maar goed-zijn brengt onherroepelijk hetzij innerlijke voldoening, hetzij de toejuiching der wereld, dus een belóning mede. In deze gebondenheid aan voordeel schuilt de zwakheid van iedere deugd. | |
231De waarde van een pleidooi staat in geen verband met de waarde van cliënt en zaak. De advocaat des duivels kan een bekwaam rechtsgeleerde en een edel man zijn en een immoralist is tenslotte nog een moralist. | |
232Voor iedere bevredigde begeerte komt er een andere in de plaats, die nog luider om bevrediging schreeuwt. | |
233Weten is betrekkelijk; niet-weten volstrekt. | |
234Van wezenlijk belang in ons leven en het leven, is wat door onthouding níét tot stand komt. Wat door daden opgericht wordt, blijkt immer vluchtig en daarenboven nog schadelijk voor de enkele nadenkende mensen. | |
235Het pijnlijkste in iedere lichaamspijn is de vernedering, dat wij hem niet door de geest kunnen overwinnen. | |
236Men behoeft niet te stelen om een dief te zijn. | |
237Men onderschat stelselmatig de moed, welke er voor nodig is om laf te zijn. | |
[pagina 283]
| |
238Er zijn gelukkige en ongelukkige mensen zoals er blonde en bruine zijn. Zij die zich verbéélden gelukkig te zijn, behoren tot de categorie, die het haar verft. | |
239De onverschillige is een zegen voor zijn omgeving, een ramp voor zichzelf. | |
240Volkswijsheid is een gezonde (blozende en dartele) en daarom wel bekoorlijke vorm van domheid. |
|