Verzameld werk. Deel 2. Legkaart
(1948)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 246]
| |
1Alle liefde is vermomde eigenliefde. | |
2Wij zijn het er immers allen over eens dat het in zaken van liefde alléén op de onbevangenheid, de innigheid, de warmte van het gevoel en níét op het voorwerp aankomt. Waarom dan dat redeloze smalen op de eigenliefde? | |
3Zij wier innerlijke armoede hen niet toestaat egoïsten te worden, moeten zich wel met altruïsme vergenoegen. | |
4Een altruïst is een egoïst, die uit lafheid en gebrek aan zelfrespect, zijn aard verloochent. | |
5Altruïsme betekent de bevrediging van het egoïsme langs een omweg. | |
6Egoïsme sluit hulpvaardigheid, offer, liefdegave geenszins uit. Maar de egoïst is er zich van bewust dat hij al gevende zichzelf verrijkt, dat van beide partijen de gever altijd het beste af is. | |
7Het genot dat geven en zich-geven schenkt, ontneemt er iedere zedelijke waarde aan. | |
8Voor hen, die te schraal van ziel zijn voor de liefde, blijft er, gelukkig, nog altijd de mensenliefde ter beoefening over. | |
[pagina 247]
| |
9De zelfbewuste egoïst schrijft al zijn tegenslagen aan zichzelf toe, hij gunt zijn buurman de eer niet. | |
10Alleen zij die hun medemensen geringschatten zijn gemakkelijk in de omgang. | |
11‘Ik hoop dat je een nuttig mens in de maatschappij zult worden,’ luidt de klassieke burgermanswens. Deze is onvervulbaar omdat men, zodra men nuttig voor de maatschappij wordt, ophoudt mens te zijn. | |
12Ik erken maar één vorm van gemeenschapszin: de stelselmatige en doelbewuste zelfzucht. Wij dienen de samenleving alléén in de goede zin, wanneer wij er alles op zetten de natuurlijke gegevens, welke ons verstrekt zijn, tot hun hoogste mogelijkheid op te voeren. Uit de vervolmaking van de persoonlijkheid, vloeit de vervolmaking van de maatschappij vanzelf voort. | |
13Alle liefden welke wij in ons bestaan koesteren, vormen één samenhangend geheel, als een onderaards vuur dat op zijn onverwachtst nu eens hier en dan daar door de oppervlakte breekt en naar de hemel laait. | |
14Wie innig en hartstochtelijk liefheeft, wantrouwt de woorden en kiest ze daarom zo alledaags mogelijk. Hij zet zijn gevoel om in een electrische lading, waar hij de dampkring óm die woorden mee vult. | |
15Men doet het voorkomen of haat en liefde elkanders tegendeel zijn. Tegenover beide staat onverschilligheid. | |
[pagina 248]
| |
16Ik geloof niet in de liefde van hen die niet kunnen haten. | |
17Men kan een liefde niet verdelen, wel verwateren. | |
18Liefde eist bezit. Een wereld zonder bezit kan niet anders dan een liefdeloze wereld zijn. | |
19De liefde sterft niet in ons; doch wij sterven, om de liefde heen, langzaam weg. | |
20De liefde is het enige spel, waarbij vals spelen tot de regels behoort. | |
21Liefde op het eerste gezicht heeft mij te veel van een improvisatie. | |
22Wie de waarheid door dik en dun wil dienen, moet bereid zijn afstand van de liefde te doen. | |
23De liefde is overal en bestendig aanwezig. Alleen hebben wij er slechts zo nu en dan even deel aan. | |
24Als men nagaat wat hij ervan gemaakt heeft, kan men slechts tot de slotsom komen, dat de mens de liefde en het leven niet waard is. | |
25Het einde van een liefde: Wanneer de illusie door het | |
[pagina 249]
| |
dagelijks gebruik slijt en daardoor zó doorzichtig geworden is, dat zij de werkelijkheid niet meer verbergen kan. | |
26Het innige genot, dat een mens put uit ongelukkige liefden en ernstige sterfgevallen, spruit voort uit de trots, wanneer hij bemerkt dat hij tot smart in staat is. | |
27Liefhebben betekent liefde schenken, wat wij ontvangen nemen wij op de koop toe. | |
28Wie zichzelf gemakkelijk geeft, toont daarmede aan dat hij zich goedkoop geeft. | |
29Al wat gekocht en verkocht wordt is waardeloos. Waarde heeft alleen wat men krijgt en schenkt. | |
30De burger zegt: men moet weten te geven en te nemen. Waarom? Is geven alleen niet meer dan voldoende? | |
31Geven begint eerst bij te véél geven. | |
32De vrouw is het middel, waardoor de man zichzelf bewijst dat hij tot liefde in staat is. | |
33Liefde wil zeggen, dat men zich verbeeldt te beminnen en, in het gunstigste geval, ook nog verbeeldt bemind te worden. Deze zienswijze behoeft niemand te ontmoedigen, wanneer men het zich maar hartstochtelijk en hardnekkig verbeeldt. | |
[pagina 250]
| |
34Zij die verband leggen tussen liefde en vermaak, bezoedelen de liefde en bederven het vermaak. | |
35Wanneer de vrees om belachelijk te zijn dringend en algemeen werd zou het geslacht der mensen spoedig uitgestorven zijn. | |
36Ideaal is onverenigbaar met voortplanting. | |
37Men heeft, in het gunstigste geval, éénmaal lief al verbeeldt men het ook tienmaal te goeder trouw. En meestal is die éne maal ook verbeelding. | |
38Waarom hebt ge lief?.... Dààrom.... Wanneer een minder stompzinnig antwoord mogelijk is, kan er slechts van waardering of hoogachting gesproken worden. | |
39Men kan op twee wijzen, doch immer in de verleden tijd, met waardigheid over liefde spreken: met vertedering, liefst door een lichte ironie gekruid, of met een hartgrondige verbittering. De tegenwoordige tijd maakt ons in alle ernstige gevallen sprakeloos. | |
40Wat men plichtbesef noemt, heeft al veel mensen misvormd. Gevoelige werden er hard door, vriendelijke wreed, verstandige bekrompen. Men moet leren, dat er maar één plicht bestaat: liefhebben. | |
41Wij worden nijpender gebonden door wat wij tegenover elkander nalaten, dan door wat wij voor elkander doen. | |
[pagina 251]
| |
42Zodra twee mensen weten wat hen bindt, zijn ze niet meer gebonden. | |
43Wien men geheel kent heeft men daardoor verloren. | |
44Al wat wij vastleggen, hebben wij reeds lang verloren. | |
45Alléén in de herinnering vindt de liefde haar volkomen ontplooiing en bekroning. | |
46Er bestaan maar twee soorten bedrog. Het bedrog dat voordeel brengt en daarom, doch niet alleen daarom, gemeen is; en de dromen die bedrog zijn, het bedrog dat droom is. | |
47Het wezenlijke van een liefde openbaart zich nooit in woorden, maar in de diepte en de straalkracht van het zwijgen. | |
48Tussen ja en neen ligt de Tuin van Eden. | |
49Romantische liefde is een pleonasme: zonder romantiek is er van liefde geen sprake. | |
50Er mislukken meer huwelijken door liefde, dan door gebrek aan liefde. | |
51Het is het bitter noodlot van den mens, dat de liefde àltijd op een anticlimax, de bevrediging uitloopt. | |
[pagina 252]
| |
52Onze liefde is niet afhankelijk van wat de geliefde ons geeft, doch van wat wij haar geven kunnen. Het eind ervan wil dus niet zeggen, dat zij te kort schiet, doch alleen dat wij uitgeput zijn. | |
53Wat wij niet bezitten, en dat alléén, vertegenwoordigt een wezenlijke waarde voor ons. Om van iets, wat ook, te kunnen genieten moet het onbereikbaar voor ons zijn of verloren gegaan. | |
54Hij die beweert van een geliefd wezen altijd evenveel te houden, liegt of is nog niet aan de liefde toe. | |
55Zolang de ontrouw zich in de gedachtenwereld ophoudt, noemt men hem trouw. | |
56Gebondenheid aan het voorbije komt voort uit angst voor het komende. | |
57Het is moeilijker afscheid te nemen van een illusie dan van een geliefd wezen. Vandaar dat geestesdrijvers altijd klaar zijn om hun vrienden en bloedverwanten aan een hersenschim te offeren. | |
58Sentimentaliteit is het alibi der sentimentlozen. | |
59Wij moeten in staat zijn de voorstelling, welke wij van een beminde overledene behouden hebben, voortdurend te wijzigen in verband met onze eigen ontwikke | |
[pagina 253]
| |
ling. Dat is het enige middel om de herinnering in stand te houden. | |
60Weigeren te ontvangen is een even zeker bewijs van schraalte des gemoeds, als weigeren te geven. | |
61Vrouwenverering is het enige middel om aan de liefde betekenis en wijding te geven. Zij die de vrouw minderwaardig verklaren, maken daarmede de liefde tot een onedel bedrijf. Zij kleineren zichzelf. | |
62Wat wij in ons altijd bewonderen, ook al staan wij overigens scherp kritisch en afwijzend tegenover onszelf, is ons vermogen om lief te hebben. | |
63Een onbeduidende man is niets, een onbeduidende vrouw is toch nog altijd een vrouw. | |
64Het vrouwelijke in de man is belachelijk, het mannelijke in de vrouw beangstigend. | |
65Er bestaan, buiten de grote groep der onverschilligen, twee typen van mannen: de jagers en de schutters. | |
66Liefde is een vriendschap, edel en sterk genoeg, om de bijslaap te overleven. | |
67De aardse liefde, op haar hoogtepunt, toont duidelijk dat wij ons oorspronkelijk kannibalisme verdrongen, niet overwonnen hebben. | |
[pagina 254]
| |
68Eerst wanneer onze liefde wederliefde wekt, worden wij ons bewust van het onherroepelijke van onze eenzaamheid. | |
69De natuurlijke vijand van de mens is de natuur. | |
70Mens zijn is anders zijn. | |
71– Gij waant u blijkbaar het middelpunt van de wereld? – Niet alléén het middelpunt, ook de omtrek en de inhoud? | |
72Bestaat er iets immorelers dan een héérsende moraal? |
|