Verzameld werk. Deel 2. Legkaart
(1948)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 223]
| |
V Onsamenhangende gedachten over mens, wereld, leven, dood en liefde | |
[pagina 225]
| |
2De massa vervult altijd de rol van het koor in het treurspel des levens: hij bromt of psalmodieert enige volzinnen, die hij niet begrijpt en wij niet verstaan. | |
3De afgoden, welke de menigte zich uitkiest, zijn immer lelijk en bot, omdat zij er zich anders onmogelijk in zou kunnen herkennen. | |
4Ik ben een mens, wij zijn dieren. | |
5‘Wij’, zei de ingebeelde gek; ‘ik’ zei de bescheiden wijze. | |
6Zelfrespect is kwalijk te verenigen met eerbied voor de buren. | |
7De kortzichtigheid van de machthebbers blijkt uit het feit dat zij de massa meer vrezen dan den enkeling. | |
8Gemeenschapsgevoel is alleen weggelegd voor verdoofden en verblinden. | |
9De muziek van de kudde heet geblaat, voor de kudde militaire mars. | |
[pagina 226]
| |
10Mensenkennis en mensenliefde treden nooit gelijktijdig op. | |
11Mensen te schraal om van een mens te houden, trachten de schijn te redden door liefde voor den mens te prediken. | |
12Iedere spraakleer duidt in zijn vervoegingen de natuurlijke rangorde aan van het hoogste tot het laagste, van ik naar zij. | |
13Men overschat het belang van de wereld schromelijk, wanneer men denkt dat er genieën nodig zijn om de wereldse zaken lopende te houden. | |
14Men praat mij te veel en te gunstig over het dynamische. Ik verkies het trage hart boven de dynamo. | |
15Het énige voordeel van al het snelle is, dat het zo snel voorbíj gaat. | |
16Het heeft geen zin om de nieuwe barbaarsheid te laken, zonder de oorzaak ervan te noemen en te veroordelen: àlle ellende komt uit de snelheid voort. | |
17De zwetsers zwetsen ook als zij doodernstig zijn. Ernstige mensen zijn ernstig ook als zij zwetsen. | |
18Wanneer ik een slecht redenaar aanhoor, rest mij de | |
[pagina 227]
| |
hoop, dat hij zich schriftelijk beter kan uitdrukken; hoor ik iemand, die mij àl te welsprekend is, dan weet ik zeker dat hij niet schrijven kan. | |
19Niemand kan denken en spreken tegelijk, iedereen doet alsof. | |
20Ik verheug mij als een zwijger spreekt en als een spreker zwijgt. | |
21De hoogste deugd, verdraagzaamheid, vloeit voort uit de erkenning der kortstondigheid van ieder levensverschijnsel en de eeuwigheid van het leven. | |
22Wat mensen gemeen hebben zijn de laagste functies, wat hen onderscheidt de hoogste. | |
23Wie bang is voor onderscheidingen, schept verwarringen. | |
24Verdraagzaamheid is zo zeldzaam omdat het de enige deugd is, welke ver buiten het bereik der domheid ligt. | |
25Politiek is de baatzuchtige verheerlijking van den bemoeial. | |
26Politiek is het streven naar een begrensde zekerheid, ik streef naar onbegrensde onzekerheden. | |
27Wanneer tien mensen beweren, dat zij zich verenigen | |
[pagina 228]
| |
op grond van gelijk denken, liegen er tien, waarvan op zijn minst acht bewust. | |
28De hoogste deugden worden bevuild door het blote feit, dat zij in dienst van een macht gesteld worden. | |
29Uit het huwelijk van zelfbedrog en zelfverheffing worden idealen geboren. | |
30Ik bemin ficties boven alles, zolang ze ficties heten. Wanneer de burgerij ze als waarheid opdient, verfoei ik ze. | |
31Al wat nuttig is, wordt nutteloos. Er is slechts een geringe kans dat het nutteloze ooit nuttig wordt. Hierin schuilt het voordeel van het nutteloze. | |
32Het is niet waar dat met het ambt het verstand komt en bovendien is, zodra het ambt bereikt wordt, het verstand niet meer nodig. | |
33Het beginsel dat alle mensen gelijk zijn voor de wet, houdt helaas, niet in, dat de wet gelijk is voor alle mensen. | |
34Mijn gevoel voor rechtvaardigheid brengt mij in opstand tegen iedere vorm van gelijkheid. | |
35Werelds overwicht wordt alleen door zwaarte verkregen. | |
[pagina 229]
| |
36Hebt uw naasten lief als u zelf. Waaróm, in 's hemelsnaam? | |
37Ik laat mij niet wijsmaken dat deze politiek goed, gene slecht is. Er bestaat geen goede politiek, alleen minder slechte. | |
38Politiek is een spel, dat geheel buiten de werkelijkheid omgaat en waarbij voortdurend over de werkelijkheid gesproken wordt. | |
39Alle politiek zegt het goede te bedoelen, maar bereikt onmiskenbaar en onvermijdelijk het kwade. | |
40Ik heb niet het minste bezwaar tegen mijns buurmans kiesrecht, zolang ik voor mij het recht behoud hem mèt zijn kiesrecht te minachten. | |
41Mannen van de daad zijn nimmer verdraagzaam, omdat zij, als zij humor verstonden, geen mannen van de daad zouden zijn. | |
42De mens is een belachelijk ingewikkeld toestel, dat wat onbelangrijk is omdat het nog niet bestaat, omzet in wat onbelangrijk is omdat het niet meer bestaat. | |
43Wanneer wij waarlijk een betere samenleving wensen, moeten wij ons met ijver en overtuiging toeleggen op de onverschilligheid. | |
[pagina 230]
| |
44Samenleving betekent levensbeperking. | |
45Wij behoeven niet te vrezen, dat wij, door ons aan de dagelijkse dingen te onttrekken, in onze taak ten opzichte van de gemeenschap tekortschieten. In onze afzijdigheid ligt de betekenis van ons bestaan: door ons onverschillig te tonen voor de actualiteit met al wat dat woord aan ijdele opwinding insluit, geven wij op de duidelijkste wijze de onwaarde ervan aan. | |
46Het is opvallend hoe verzot de machthebbers op blijmoedigheid zijn. Zij verkondigen dat optimisme de hoogste deugd van den staatsburger is. Met zwartkijkers en dwarskijkers is geen land te bezeilen en neetoren zijn moeilijk te bedotten. Aangezien optimisme alleen uit domheid en leugen gebrouwen wordt, moet men vaststellen dat deze elementen onontbeerlijk voor regenten zijn. | |
47Wij moeten alleen onverdraagzaam zijn ten opzichte van de onverdraagzaamheid. | |
48De twijfel is een zegenrijke noodzaak in een tijdperk van maatschappelijke en staathuishoudkundige zekerheden. Nu alles op losse schroeven staat, snakt men naar zekerheid. Maar de ware twijfelaar blijft twijfelen en voelt zich pas in zijn element wanneer alles om hem heen beweegt en verandert. | |
49De afstand tussen een goed en een slecht regeringsstelsel is uiterst gering vergeleken bij de afstand welke het allerbeste regeringsstelsel van het Ideaal scheidt. | |
[pagina 231]
| |
50De mensen hebben er zich te allen tijde over verbaasd, dat de wereldse zaken zo'n bedroevende loop nemen. Op grond van mijn ervaring van de mensen, verbaas ik mij er over, dat ze nog zo góéd gaan als ze gaan. | |
51Zolang het parlement de poëzie niet bepaalt, heb ik geen enkel bezwaar tegen algemeen kiesrecht. | |
52Wanneer de democratie te gronde gaat is het niet aan haar fouten, doch aan haar hoogste deugd: haar onvoorwaardelijke eerbied voor den mens. Wie weigert te doden, wordt gedood. | |
53Het is niet waar dat de facsisten de democratie in gevaar gebracht hebben. Dit geschiedde uitsluitend door de stompzinnigheid en de lafheid der democraten. | |
54Het grootste argument voor de democratie is de wetenschap dat álles voorbijgaat. De gelijkheid is dus in laatste aanleg geen fictie. | |
55Er bestaan wel democraten maar geen democratie. | |
56Het doet mij genoegen dat de voorspellers ons een tijd van orde: nieuwe groepering en krachtig gezag, beloven. Wij krijgen dan eindelijk weer iets dat wij met hart en ziel bestrijden moeten. De tragiek van den kunstenaar voor de oorlog school in het feit, dat er niets meer te ondermijnen viel, omdat alles al ondermijnd was. | |
[pagina 232]
| |
57Onze taak als maatschappelijk wezen is het ontwerpen van een stelsel van volstrekte deugden; onze taak als menselijk wezen is: daar zo ver mogelijk van af te wijken zonder het ooit in beginsel te verloochenen. | |
58Niets evenaart in armoede en valsheid het ordentelijk bestaan, dat wij uit lafheid aanvaarden. | |
59Wanneer de samenleving te ingewikkeld wordt voor het begrip van den algemenen man, vlucht hij in de dwingelandij. De dwingelandij is altijd de Grote Vereenvoudiger. Iedere vereenvoudiging, hoe gering ook, brengt leed door onrecht. | |
60Ik zie nooit in waarom ons leven zich niet op twee plannen kan voltrekken, waarom de poëzie niet Alexandrijns, de staatkunde volstrekt anti-Alexandrijns zou zijn? Mijn overwegende bezwaar tegen alle schakeringen van totalestaatsaanbidders is juist, dat zij het onredelijke aan zijn enige en natuurlijke doel, de poëzie, onttrekken en invoeren op een gebied waar het slechts onrecht en verwarring kan stichten: de politiek. | |
61Wanneer men maatschappelijke deugden aanvaardt, moet men de kortzichtigheid boven op de lijst ervan plaatsen. Zij die ver zien, zien namelijk over de maatschappij heen. | |
62Politici zijn zij die door de mensen den mens niet zien. | |
63Wanneer het in politiek om denkbeelden te doen was | |
[pagina 233]
| |
zouden er nooit genoeg politici voor de behoeften der politiek te vinden zijn. | |
64De enige zuivere waardemeter van een man is zijn aanhang: hoe breder die is, des te geringer zijn hoedanigheid. | |
65Men roept tegenwoordig om jeugdige regenten. Dit is een blijk van geringe mensenkennis en onvoldoende levenservaring. Oude regeerders verdienen te allen tijde verre de voorkeur. Hun sterftecijfer is veel hoger. | |
66Een gemeenbest is alleen maar volkomen gezond, wanneer het onder het beheer van middelmatigen bloeit. | |
67Er zijn twee soorten politici: die hun taal gebruiken om hun gedachten te verbergen en die hun taal gebruiken om te verbergen dat zij geen gedachten bezitten. | |
68Ontneem een machtig man in deze wereld zijn macht en er blijft geen man en geen macht meer over. | |
69Als het om dronken maken te doen is, gaat de leuze boven de oorlam. | |
70De aantrekking van de Algehele Staat schuilt in het feit dat hij de enkeling van zijn geweten verlost. | |
71Het toezicht dat in dwangstaten op de pers wordt uitgeoefend, brengt slechts een geringe verandering te | |
[pagina 234]
| |
weeg. De lezers krijgen in plaats van de leugens, welke zij gaarne tot zich nemen, leugens waar zij geen belang in stellen. | |
72Wat alle politieke partijen, hoe heftig zij elkaar bestrijden, gemeen hebben wordt nooit in de partijprogrammas gemeld: de angst voor het verstand. | |
73Zij die ijverig zijn, houden geen tijd over om te leven. | |
74In de schone kunsten wordt de ijver immer gestraft. | |
75Voor hen die verstand missen, blijft niets dan de ijver over. | |
76Is ijver verkieselijk boven drankzucht? De ene vlucht is de andere waard. | |
77Mijn ingeschapen voorliefde voor subjectiviteit spruit voort uit het feit dat subjectiviteit een van de talloze vormen van de luiheid is. | |
78De enige winst, welke ik in mijn leven ooit gemaakt heb, is mijn verloren tijd. | |
79Iedereen kan wel iets doen, maar men moet begaafd zijn om behoorlijk niets te doen. | |
80De enige ware rijkdom van een volk is zijn vrije tijd. | |
[pagina 235]
| |
81Stel steeds tot morgen (en liefst tot overmorgen) uit, wat gij niet met geweld gedwongen wordt heden te verrichten. Waarschijnlijk is dan intussen het overbodige van de handeling gebleken. | |
82Van uitstel komt gelukkig afstel. Slechte daden worden daardoor voorkomen en de goede zijn immers toch nooit zo goed als de dader ze zich voorstelt. | |
83Wanneer een mens of een volk geestelijk te gronde gaat, is het nooit door zijn luiheid, maar door zijn ijver. | |
84De buitengeslotenen uit het rijk des geestes worden, om zich een houding te geven en wat om handen te hebben, mannen van de daad. Zoals vroeger de mislukkelingen koloniaal werden. | |
85De mensheid vreest niets zo zeer als de volwassenheid. | |
86De vriend der mensen is de oude oom die nieuw speelgoed meebrengt. Zij vermoorden hem, die hen over de behoefte aan speelgoed héén wil helpen. | |
87Hoe kleiner het gezelschap, hoe verstandiger het gesprek. Aangezien het gezelschap der luistervinken onbeperkt is, zijn de radio-uitzendingen ook onbeperkt dom. | |
88Hoe beperkter een geest is, des te geringer wordt de | |
[pagina 236]
| |
kans dat hij met zichzelf in tegenspraak komt. Het voet bij stuk houden is een der zekerste aanwijzingen van domheid. | |
89Het is niet menslievend op wanbegrippen te smalen. Het zijn de énige begrippen waar negentienden van onze lotgenoten het hun gehele leven mede stellen moeten. | |
90Dank zij de natuurlijke voeding en de frisse lucht is de domheid op het platte land gezonder, levenslustiger en hardnekkiger dan in de stad. | |
91De afgunst van de armen ten opzichte van de rijken is kinderspel vergeleken bij de dodelijke haat van de dommen tegen de denkenden. | |
92Een intelligente man lacht om zichzelf en de anderen. Een man die intelligent en bovendien goed is, lacht om zichzelf, maar nooit om de anderen uit vrees hen te bezeren. Een domme man lacht om anderen, nooit om zichzelf. Een man die dom en goed is lacht in het geheel niet. | |
93Ik vraag mij nog immer af waarom schouwburg-bezoekers wél lachen bij de treurige tafrelen, maar nooit wenen om de vrolijke. | |
94Er is een grote mate van intelligentie nodig om iets op een intelligente wijze niet te begrijpen. | |
95Het is niet genoeg intelligent te zijn, men moet op intelligente wijze intelligent zijn. | |
[pagina 237]
| |
96Wanneer wij eindelijk beginnen te ontdekken hoe belachelijk het leven is, heeft het leven ons het lachen afgeleerd. | |
97Het aardse bestaan is te goed om niets, te slecht om alles te zijn. | |
98Men is altijd een gevangene, van zijn herkomst, van zijn taal, van zijn toon. | |
99Wanneer de wereld en ik niet overeenstemmen, zie ik niet in waarom ik mij aan hem zou moeten aanpassen. | |
100De schoolmeesters plaatsen met veel zorg de kunstwerken in de lijst van hun tijd. Wij nemen ze daar weer, met niet minder zorg, uit en plaatsen ze in de lijst van de eeuwigheid. | |
101De toekomst is de som van alle wensen. | |
102Men moet de tijd hebben om de tijd te kunnen ontkennen. | |
103‘Men moet met zijn tijd mee weten te gaan.’ – Neen, de hemel beware mij daarvoor. Men moet tegen zijn tijd in weten te gaan. | |
104Zeg nooit: wij leven in een slechte tijd. Want iedereen heeft altijd in een slechte tijd geleefd en zal in een | |
[pagina 238]
| |
slechte tijd leven. Alleen verleden en toekomst kunnen goede tijden zijn. | |
105Eeuwigheid is niet de oneindige voortzetting van de tijd, doch de ontkenning van de tijd. | |
106Het tijdelijke leven vormt geen tegenstelling tot het eeuwige leven doch is er een onderdeel van. | |
107Tijd is een natuurkundig, eeuwigheid een zedelijk begrip. | |
108De tijd is een middelpunt-vliedende beweging, de eeuwigheid een middelpunt-zoekende. De tijd gaat van ons af, de eeuwigheid komt op ons toe: het grote dreigement. | |
109De tragedie van de geest ligt besloten in het ingeschapen besef dat alléén het onkenbare de moeite waard is gekend te worden. | |
110De werkelijkheid is de hatelijkste belediging ons gevoel en ons verstand aangedaan. | |
111‘Dromen zijn bedrog’ is een spreekwoord door domme lieden tot troost voor domme lieden bedacht. De werkelijkheid is bedrog. | |
112Niemand leeft onafhankelijk. Het is maar de vraag of men afhankelijk is van de wereld of van een droom. | |
[pagina 239]
| |
113Aardse zekerheden vormen een caricatuur van hemelse onzekerheden. | |
114Op welke gronden heeft men nu juist deze werkelijkheid tot werkelijkheid uitgeroepen? | |
115Ik geloof alléén, wat ik níét met eigen ogen gezien heb. | |
116Hij die niet aan wonderen gelooft, gelooft dus niet aan zijn eigen bestaan. | |
117De geringheid van het stoffelijke blijkt uit het feit dat men het kan waarnemen, de grootheid van het onstoffelijke dat men het moet raden. | |
118Goede ogen zijn ogen die zien wat onzichtbaar is. | |
119Niet: ik geloof omdat ik begrijp; doch: ik begrijp omdat ik geloof. | |
120Als het laatste woord gezegd is, begint de zang. |
|