in hun oorspronkelijke staat, bewijst dat de onvolgroeidheid van het gedicht: het kristallisatieproces is dan blijkbaar nog niet voltooid.
De waarde van een gedicht wordt dus niet bepaald door het avontuur dat er in vertolkt wordt, niet door de gedachten of gevoelens welke er in vastgelegd zijn, doch alleen door een verschijnsel, dat oorsprong en doel in zichzelf vindt, dat zich aan alle aardse maatstaven en overwegingen onttrekt en toch zonder het aardse zich niet openbaren kan: de poëzie.
Ik wil dus dat men het gedicht beschouwt buiten de persoonlijkheid en de levensbijzonderheden van den dichter om; dat men zowel aan de gedachten als aan de gevoelens, waar het aan ontsprong weinig aandacht besteedt, doch dat men leert het enkel-en-alleen als gedicht te ondergaan. Dat wil zeggen dat men in staat is zich over te geven, zich op te lossen in de aethergolven, welke van ieder goed gedicht uitgaan. Dit lijkt vanzelfsprekend en bovendien gemakkelijk. Ik moet zeggen: dit is de moeilijkste opgave, welke een lezer zich stellen kan. En in elk geval eist het meer dan normale ervaring van poëzie. Het komt niet aan op weten, niet op begrijpen, niet op gevoelen, doch op ontvankelijkheid. Men moet in staat zijn op een bepaald ogenblik en voor een bepaalde tijdsduur de eigen persoonlijkheid op te geven en een instrument te worden, door den dichter bespeeld; gelijk hij zelf, toen hij zijn gedicht schreef, een instrument was dat bespeeld werd door de Onbekende Virtuoos.
Wanneer wij, wat onvermijdelijk is, onze rede uitschakelen, dan volgt daaruit dat het vraagstuk van de begrijpelijkheid daarmede uitgeschakeld wordt. Het gedicht doet geen beroep op ons begrip en kan dus om het even begrijpelijk of onbegrijpelijk zijn. Het poëtische in een voor het verstand begrijpelijk gedicht is even onbegrijpelijk als het poëtische in een voor het verstand onbegrijpelijk gedicht.