8
Wat is poëzie? Dit is een rhetorische vraag. Het kan niet mijn bedoeling zijn voorschriften, regelen en bepalingen vast te leggen betreffende een aangelegenheid, welke iedere vastheid schuwt. Ik heb het er ook niet op toegelegd instemming te winnen. Ik acht het mijn enige doel belangstelling te wekken, te doen nadenken over een vraagstuk, waar ik mijn leven aan gewijd heb, zonder ooit tot een slotsom te komen. Daarom geef ik zo eenvoudig en duidelijk mogelijk rekenschap van mijn persoonlijke ervaringen en ik laat het aan lezers over hun houding te bepalen.
Ik ken slechts weinig dichters die niet, in een bepaald tijdvak van hun werkzaamheid, de onweerstaanbare behoefte gevoelden om zich zo nauwkeurig mogelijk rekenschap te geven van de oorsprong, aard en strekking daarvan. Deze behoefte hebben de dichters met iederen rechtschapen arbeider gemeen. Wij weten allen hoe in Het Lied van de Klok, de man die nooit over het bestaansrecht en het wezen van zijn arbeid nadenkt, door Schiller simpel en verachtelijk genoemd wordt. Nu hebben echter de dichters het in dit opzicht moeilijker dan enige andere vakman, omdat hun vak geen vak, hun arbeid geen arbeid is. Allen, die ooit gezocht hebben naar een redelijke grondslag ter rechtvaardiging van hun poëzie en van de poëzie, faalden jammerlijk in deze onderneming. Het was een dwaasheid die te beginnen. Want dit is de grondstelling waar, naar mijn opvatting, iedere studie van het verschijnsel dat ons bezighoudt op berust: elk verband tussen rede en poëzie voert tot een slotsom, waarin zowel de rede als de poëzie vervalst worden. Philip Wheelwright, hoogleraar in de wijsbegeerte te Dartmouth, heeft in een beschouwing getiteld ‘On the Semantics of Poetry’ met nadruk vastgesteld, dat in iedere gedachtewisseling over poëzie een dubbel gevaar schuilt. Men bedèrft het gedicht door al te scherpzinnige ontleding. Hij spreekt van ‘overanalysis’ en van ‘inopportune or inappropriate analysis’. Men verraàdt het gedicht door de text te ver