verschijnselen, welke hem een wijder uitzicht versperren, door een krachtige geestelijke handeling onschadelijk maken. Hij richt zich daartoe tot een denkbeeldige broederschap om hem heen geschaard en spoort die aan tot een daad: hak om de boom, opdat.... etc., etc. Het is een kenmerk van iedere dichterlijke uiting, dat er géén practische uitwerking aan verbonden is. Zo ook hier: het bos wordt geen boom armer door een versregel, wèl door het bevel des landeigenaars.
Ik geloof hier duidelijk te hebben aangetoond hoe er twee werelden zijn, welke slechts enkele uiterlijkheden gemeen hebben: de aardse en de poëtische werkelijkheid. Of om andere termen te gebruiken: werkelijkheden en verbeelding. Wij zagen hoe dezèlfde woorden in de éérste wereld een volkomen andere betekenis en uitwerking hebben, dan in een tweede.
In het dagelijks leven hebben de woorden immer een vaste verbintenis met verleden, heden, toekomst, zij duiden een herinnering, een gebod, een wens aan en staan altijd in een onmiddellijke betrekking tot de werkelijkheid. In de poëzie bestaan geen tijdsonderscheidingen en bestaat geen werkelijkheid. Een dichter kan naar waarheid en in volle overtuiging zeggen: ik ben Solon of een griffioen, of ik ben geboren in het jaar 2000. Wanneer de heer Jansen mededeelt: ik zie een boom, dan kan dat niet anders beduiden dan het feit, dat zijn netvlies het beeld van een boom heeft vastgelegd. Wanneer een dichter zegt: ik zie een boom, zit hij op zijn kamer of in een koffijhuis, terwijl er in geen mijlen in het rond een sprankje groen of het kleinste takje te bespeuren valt.