| |
| |
| |
Boeken van soldaten.
Marcel Berger.
De groote vraag is: hoe zal de kunst zijn na den oorlog. Guillot de Saix en Bernard Lacache hebben een enquête ingesteld over ‘Le Théâtre de Demain’. En anderen vragen zich af: zal onze romankust, zal onze poëzie naar vorm en wezen anders worden onder den wreeden drang van den oorlog, onder de bezieling van eene rechtmatige overwinning?
Zijn het alléén de optimisten, die ja zeggen? Zijn we niet allen zoo optimistisch, dat wij niet kùnnen, niet durven gelooven aan den ouden, donkeren en geestloozen voortgang der dingen. Dat wij niet meer gelooven aan de domme revue's, aan de domme vaudevilles; dat wij niet gelooven aan Bat-à-Clan, aan de Boite à Fursy; dat wij niet gelooven aan Sacha Guitry en aan Jean Richepin. Het Fransche volk, dat zoo diep getroffen is, in al zijn groepeeringen - is er één familie zonder rouw? - moet genoeg hebben van de amuseurs, van de farceurs, van de noceurs. Van den boulevard.
Trouwens, de jongeren, opgevoed door Barrès, Maurras en Péguy en geleid door het voorbeeld van een Ernest Psichari waren reeds vóór den oorlog de àndere richting uitgegaan. De richting van den ernst, van de goede trouw, van de daadwerkelijkheid. En waar de romankunst altijd het zuiverst het beeld en het karakter van een tijd bewaarde, zal de nieuwe roman, die nieuwe begeerten en hun ontstaan weerspiegelen.
| |
| |
Marcel Berger's groote boek ‘Le Miracle du Feu’ (Calmann-Lévy) is zulk een nieuwe roman.
Het onderwerp is eenvoudig, natuurlijk en actueel.
Michel Dreher is de internationale en mondaine scepticus. Is dit het juiste woord? De geestige, élégante cynicus. Zoo wordt hij zuiverder aangeduid. Hij gelooft niet. Niet in God, niet in de wereld en niet in zichzelven.
Hij geniet niet. Hij vertrouwt niet. Zijn eenige verlangen is het leven - hoe weinig kent hij het - zoo aangenaam en zoo vlottend mogelijk te maken. Hij bedrijft sport zonder hartstocht, hij leest zonder hartstocht, hij flirt zonder hartstocht. Hij is een aangenaam causeur zonder overtuiging, hij is een charmante kameraad zonder vriendschap. Hij is de complete negativist. En hij beroemt zich daarop. De doctrine, die hij ontleende aan zijn lectuur en zijn overwegingen: c'était l'éternel egoïsme. En een van zijn geliefde meeningen was deze, dat ‘pour se marier dans l'état de nos moeurs, il fallait une naïveté dont je n'étais plus susceptible ou une faculté d'enthousiasme plus éteinte encore en moi.’
En deze trek karakteriseert niet alleen Michel Dreher. Hij karakteriseert een geslacht, Een geslacht dat opgegroeid is onder den invloed van de vernedering van zeventig, die lang nawerkte, onder den invloed van de materialistische twijfelaars der derde republiek, onder den invloed der vergermaniseerde Sorbonne, waar Kant en Schopenhauer verheerlijkt werden, onder den invloed van een Anatole France, van een Georges Clemenceau.
Dreher is in Zwitserland als de oorlog uitbreekt. Hij gaat terug naar Parijs zonder enthousiasme. Vaderlandsliefde - een verouderd en bekrompen begrip! - kent hij niet. Hij neemt afscheid van zijn vader zonder hartelijkheid: wat is familie? In het
| |
| |
depôt weet hij handig de corveeën van zich af te schuiven. Hij vat den dienst lauwtjes op. Hij rukt uit en ondergaat zijn vuurdoop, zonder angst, met een soort van wetenschappelijke nieuwsgierigheid.
Maar langzamerhand komt, in het gevaar, voor het aangezicht van den rondom aanwezigen dood, in het innig contact met de menschen, de verandering. Langzamerhand. En meesterlijk weet Berger de phase van die verandering, logisch en vloeiend uit elkander te ontwikkelen.
De harde onverschilligheid van den held - die nog geen Held is - brokkelt af als ijs in een luwte.
Als de Duitschers aanrukken en Parijs naderen overpeinst Michel: ‘Paris! Pourquoi nous imaginai-je - et j'en frissonnai - vaincus? Paris, notre tête et notre coeur!’ Zeker, er is nog litteratuur in zijn eerste genegenheden voor zijn land. Maar de litteratuur kan niet standhouden tegenover de warme, spontane menschelijkheid, die hem in zijn mannen altijd omringt. In het volk vindt hij krachten, heerlijke driften en vervoeringen, die hem altijd ver en vreemd waren. En vooral in Guillaumin erkent en bewondert hij de eerlijkheid, de generositeit, den moed van... zijn lànd, van zijn volk. Hij wordt overwonnen. Hij overwint zichzelve. Als een nieuw, frisch mensch vecht hij voor zijn nieuwe idealen, die in hem al de kracht der jeugd hebben gekregen. Hij wordt gewond.
De dood van zijn broeder, dien hij weinig kende, treft hem diep. En als hij aan het bed van zijn agonie zijn vader vindt, weet hij, dat ook de familie geen fictie is - mutilé verlaat hij het hospitaal. En de liefde, die de veldtocht uit een flirtation d'avant-guerre deed rijpen, voltooit zijn ontwikkeling: hij sticht een nieuw gezin. Voor zijn eigen geluk en voor het behoud van wat hem nu boven alles is in de wereld lief is, voor Frankrijk.
| |
| |
Le Miracle du Feu.
Deze roman geeft - voor het eerst? - een beeld, een levenden vorm, aan wat wij uit enquêtes, artikelen en waarnemingen ervoeren: de herleving van het Fransche volk. Michel Dreher is een symbool. Het symbool van den jongen man, dien de Agathons ons in ‘Les Jeunes Gens d'aujourd'hui’ aanduiden. De jonge man, waarvan Péguy droomde. Maar geen theoretische beschouwing en geen bundel gegevens kon hem doen leven zoo waar en zoo organisch als hij uit dezen roman oprijst.
De scherpe psychologie van Marcel Berger, zijn vermogen tot samenvatting en de scheppende kracht van zijn overtuiging boetseerden een mensch als wij, in angst en geluk, en toch ons Voorbeeld.
Zóó bewogen is voortdurend zijn stijl, dat dit boek van vijfhonderd bladzijden en een zoo weinig gecompliceerd gegeven, ons voortdurend boeit en ontroert. Maar toch, desondanks gevoelen wij, dat het werk wat onnoodig gerekt is. Wij begrijpen heel goed, dat de schrijver, onder den indruk van het nog zoo kortgeleden doorleefde de beschrijvingen van de veldslagen en het veldleven zoo uitvoerig uitspint. Maar aan den vorm van zijn roman als kunstwerk doen zij groote schade. In zulke gedeelten is ook zijn stijl te mat. Wij zouden zoo gaarne zijn beeld conciser, zijn wezen strakker zien. Wij wenschen hem in zulke fragmenten vooral, maar ook in het algemeen, zakelijker en meer saamvattend. Heeft hij niets geleerd van Philippe, die verre van een groot stylist te zijn, een prachtig gevoel voor het wezenlijke, het streng-noodzakelijk had? Heeft hij niets geleerd van Hamp, die in een koelen naakten schrijftrant, de fijnste nuances van zijn ontroeringen en gedachten weet te bewaren?
Met dat al is ‘Le Miracle du Feu’, een voortreffelijk boek, dat ook in de détails, in de bijfiguren - Guil- | |
| |
laumin, de Valpic, luitenant Henriot - fijn psychologisch bewerkt is. Dreher, zwaar gewond, heeft een visioen, waarin de schrijver heel zijn willen, heel zijn geluk samenvat.
‘La campagne d'Ile-de-France s'offrait à ma gratitude. Conservés aux fils de ma race, ces arpents qui les nourrirent de leurs sucs aux robustes vertus! Je ne pensai point à ma blessure, à ma vie en danger sans doute. Satisfait d'avoir respiré jusqu'à cet instant sublime, j'englobai dans le même amour le territoire délivré, l'astre rayonnant sur mon pays, les êtres chers à mon coeur, et, étreignant le tronc rugueux, je me grandissais encore, poursuivre jusqu'à l'horizon la course de nos drapeaux victorieux’....
En de gewonde bezwijmt.
Dit is het nationalisme - de exaltatie van vaderland en menschenliefde in één beeld - dat het vernieuwde Frankrijk ons leert.
Marcel Berger's roman is het volledigst te karakteriseeren met deze twee woorden: de Mensch en de Marne.
| |
Adrien Bertrand.
De neutraliteit heeft ons buiten de hartverscheurende ellende van den oorlog gehouden. Dat schijnt voldoende, om de neutraliteit bovenmate te prijzen. Het overgroote deel van ons volk wenscht den oorlog niet. En de regeering moet uit dit algemeen gevoelen van het volk de houding van den staat bepalen. Tot zoover is dus alles in orde. Maar daarom mogen wij toch wel zeggen, dat bij een neutraliteit als de Nederlandsche niet alles winst is. Het is zelfs noodig, om te zeggen, dat wij moreel en intellectueel groote schade hebben geleden. En na den oorlog zullen wij vreemd blijven aan het verjongde leven, dat overal om ons heen zal opschieten.
| |
| |
De strijdende menschheid heeft eenvoudige waarheden opnieuw gevonden en ze uitgesproken met een accent van zielsovertuiging, dat wij niet meer kenden. De strijdende menschheid heeft nieuwe belangstellingen, die wij niet deelen kunnen, nieuwe bewonderingen, die wij niet volgen kunnen, nieuwe plannen, waarvoor wij ons niet enthousiasmeeren kunnen. De oorlog heeft overal een nieuwe levensbesef gewekt. En wij blijven met ons oude leventje van zakendoen en zelfgenoegzaamheid, buiten de beweging van ideeën en verlangens, omdat het groote leed ons niet getroffen, omdat de groote liefde ons niet genezen heeft. Onze eenige troost vinden wij in de boeken, die op eenvoudigen en waarachtigen toon, verhalen van den oorlog aan onze grenzen en zoo ver af van ons begrip. Men kan deze boeken niet genoeg en niet aandachtig genoeg lezen. Men kan deze boeken niet genoeg en niet dringend genoeg propageeren.
Onder deze boeken is de oorlogsroman van den cavalerie-officier Adrien Bertrand, ‘l'Appel du Sol’, een van de schoonste, een van de leerrijkste. In 1916 kende de Académie Concourt den schrijver haar jaarlijkschen prijs toe. En in het voorjaar 1917 waren meer dan twintigduizend exemplaren verkocht.
Bertrand noemt zelf ‘L'Appel du Sol’ een roman. Maar het is niet een roman in den traditioneelen trant. Het is een roman zonder verwikkelingen, zonder ‘geval’. Het is niets dan de eenvoudige geschiedenis van den sous-lieutenant Vaissette, professeur au lycée de Toulon. Maar in al den eenvoud van het verhaal, zien wij de verschrikkingen van den veldtocht verbeeld, zonder versiering van woorden, zonder romantiek en zonder valsche gevoeligheden. Want hij, die meegestreden heeft, die elk physiek leed en elke moreele teistering aan den lijve gevoeld heeft, vergeet de nutte- | |
| |
looze woorden. En hij kent maar één verlangen: zijn ervaringen zoo zuiver en zoo dringend mogelijk neer te schrijven, opdat zijn vertelling de spanning en de grootheid van de werkelijkheid behoude. Bertrand schrijft niet één woord, dat zonder een directe beteekenis voor zijn leven is. Hij heeft gezien, hij heeft gehoord, hij heeft gedacht. En hij schrijft alléén, om wat hij gezien, gehoord en gedacht heeft, leven te geven. Ook voor ons, die ver bleven van 't slagveld, ook voor die na hem en na ons zullen komen en verlangen naar waarheid en de schoonste voorbeelden van menschelijke kracht en moed. Dit boek is zoo aangrijpend, omdat het volmaakt betrouwbaar is, omdat wij weten, dat ieder woord doorleefd en wezenlijk is. Van den slag aan de Marne maakt een eerlijk man geen litteratuur. En een eerlijk man is Bertrand.
***
De hoofdfiguren zijn Vaissette, die sergeant is en in 't veld zijn eervolle benoeming tot 2de-luitenant ontving; Lucien Fabre, beroepsofficier, en kapitein de Quéré. Drie officieren, die ieder een deel van het Fransche volk en een levensbeschouwing vertegenwoordigen, maar die naast elkander strijden, gelijkelijk moedig, gelijkelijk trouw, gelijkelijk intelligent, voor het eenige Doel: de overwinning. Vaissette ‘était naturellement expansif, étant méridional et bavard étant universitaire’. Hij is een vrijdenker, houdt veel van wijdloopige filosofieën, spreekt over de algemeene menschenliefde en over Lucretius en hij bewondert ‘ce doux et sanguinaire Marat, l'ami du peuple’ en ‘ce ponctuel Maximilien Robespierre’. En uit zijn theorieën put hij de kracht tot zijn daden van ongekenden en belangeloozen moed.
| |
| |
De Quéré is uit een oud adellijk Bretonsch geslacht, streng katholiek; en hij gaat op in den tijd van Lodewijk den veertiende. Lucien Fabre is het voorbeeld van de jeugd, die Agathon verheerlijkt: praktisch, vast van karakter en van wil, vol van vertrouwen in het leven dat hij liefheeft zonder vooropstellingen, zonder nabetrachtingen.
Deze jonge mannen maken met hun trouwe chasseurs twee groote veldslagen mede. Den eersten slag in Lotharingen en den slag aan de Marne.
Bertrand beschrijft deze twee slagen eenvoudig, zakelijk en poignant. In Lotharingen, bij een algemeenen aanval, als de troepen met ongehoorde moeilijkheden, met sprongen tot dicht bij de Duitsche loopgraven genaderd zijn, raakt Fabre gewond in de prikkeldraadversperringen verward, als een vlieg in een noodlottig spinneweb. Dit is het einde van het eerste deel van dit boek, dat gecomponeerd is in een stijgende lijn, die hier ineens afbreekt, om opnieuw te stijgen tot de tragische hoogte aan het einde: Fabre gesneuveld, De Quéré gesneuveld en Vaissette zwaar gewond. Hij vraagt aan de hospitaal-soldaten, die hem vinden: ‘Waar is Fabre?’ ‘Il est tué’.... ‘Le capitaine de Quéré?’ ‘Il est tué’...
En Vaissette, professeur de philosophie au lycée de Toulon, verzoekt den verplegers hem te laten liggen. Hij wil ook sterven: ‘Moi aussi!’.... Son regard s'était éteint. Il eut un râle et un dernier frisson de tout le corps. Il put rouvrir les yeux. Il fit un effort. Alors il murmura, en les fermant à jamais:
- Mais la France continue.’
Deze laatste bladzijden van ‘L'Appel du Sol’ zijn almede de ontroerendste die ik ooit gelezen heb.
Wat wij soms te vaag gevoelen als wij in het communiqué lezen: 1000 dooden en gewonden.
| |
| |
gevoelen wij hier als een doodelijken angst om het eigen hart, omdat wij Fabre, de Quéré en Vaissette leerden kennen als vrienden en bewonderen als helden. Nù weten wij eerst welk een matelooze som van smart en onherstelbare verliezen ieder telegram voor ons beteekent. Nu weten wij hoeveel menschelijke goedheid, hoeveel vruchtbare gedachten, hoeveel zielskracht en mannenmoed iederen dag voor ons verloren gaat. En wij weten ook - als eenige troost -, nu voor het éérst misschien, tot welke hoogten een eenvoudig mensch kan stijgen, als hij zich van alle egoïsmen en ijdelheden weet te bevrijden, als hij leert gehoorzamen en als hij zich geheel en zonder voorbehoud kan geven aan een schoone zaak.
De oorlog en het boek van Bertrand leeren ons dat niets waarde heeft ten opzichte van een groote liefde, dat niets de menschen scheidt als zij worden opgenomen in eenzelfde enthousiasme. De vrijdenker uit een zuidelijke arbeidersfamilie en de strenge katholiek uit een adellijk Bretonsch geslacht zijn broeders in opoffering en gelijk voor den dood.
Bertrand doet ons begrijpen hoe natuurlijk en onverwoestbaar - tegenover den vijand - de heilige eenheid van het volk gegroeid is. Men moet na ‘L'Appel du Sol’ ‘Les diverses Familles spirituelles de la France’ lezen. Wat Bertrand symboliseert in enkele figuren, toont Barrés aan met honderd voorbeelden en bewijsstukken die het een na het ander, overtuigen en vereerenswaardig zijn. Welk een tijd, welk een Volk!
* * *
Als er niet gevochten wordt, als de soldaten rusten, dan zitten de officieren samen en spreken over hun leven, over hun idealen en begeerten.
| |
| |
Alles wat zij denken en wenschen komt samen in een uitersten wil: mede te werken aan de overwinning, die Frankrijk handhaven zal. Dit deel van het boek - het beschouwende deel - is een catechismus van het nationalisme in den vorm van gesprekken tijdens den velddienst. En de grondslagen van het nationalisme, dat thans algemeen geaccepteerd wordt als de ideeële macht die de politiek moet leiden, vindt men zelden zoo zuiver, zoo logisch en zoo hartveroverend geformuleerd. Het nationalisme van Bertrand is gelouterd in het gevecht, bevestigd in de groote democratie waarin allen worden opgenomen in de Nabijheid van den dood. En het is allen gemeenzaam. De eenvoudigen vinden geen formule voor hun gevoel, dat er niet minder echt en levenskrachtig om is. Zij beminnen hun huis in een vergeten dorpje; zij beminnen hun vrouw die bescheiden, arbeidzaam en vruchtbaar is. Zij beminnen hun kinderen en hun vee; een ander houdt van den boulevard Montparnasse, van zijn bistro, van de hallen, van de omnibus die hem iederen dag naar een kantoor brengt; een ander houdt van de zee en de branding tegen de rotsen van zijn schuitje, zijn netten en zijn oude moeder. En zij voelen allen vaag, maar onontkoombaar, dat alles wat zij liefhebben te zamen Frankrijk is. En met een primitieve onstuimigheid vechten - lijden en sterven - zij voor Frankrijk: ‘c'est un martyre inconscient pour une idée qui nous dépasse.’
En na den vuurdoop, den eersten grooten slag in Lotharingen, filosofeert Vaissette: ‘La plus grande noblesse humaine et la plus haute vertu: c'est d'accepter tranquillement la mort sans savoir. C'est la vraie façon de mourir pour son pays.’
Zoo is het nieuwe heldendom: men durft zonder groote leuzen, zonder breede armzwaaien en heroïeke gebaren, dag na dag den dood een stapje te
| |
| |
naderen, zonder een oogenblik te aarzelen. Het ware heldendom is dat geduldige sterven. En als de slag voorbij is, als de gewonden worden opgezocht, als de dooden worden begraven, als de mannen uitgeput in een diepen droomeloozen slaap gevallen zijn, dan hooren zij den volgenden dag eerst ‘par un ordre du jour du général en chef’, dat zij overwinnaars zijn.
Het heldendom heeft zijn uiterlijke en verlokkende pracht verloren met de wuivende vederbossen en de razende charges. Het is een moeilijk en roemloos dienen. Wij moeten onze bewondering herzien om deze nieuwe helden naar waarde te kunnen schatten:
Capitaine Nicolaï, die door zijn soldaten wordt bemind als een vader, zegt het:
‘Servir!
Il ne s'agira pas d'être crâne et périr en courant à l'assaut. Il s'agira d'obéir, d'attendre, d'oser, d'entreprendre, de persévérer.’
‘Voilà la nature du grand sacrifice: sacrifice morne, triste, simple et patient. Vous ne devez pas en sentir le mérite, ni chez les autres, ni chez vous....’
En deze offerzin, dit zwijgende zich-geven, deze onverbroken waakzaamheid en dit levend besef van het nationaal belang, zijn de deugden die Frankrijk in dezen oorlog heeft geleverd en die het na den oorlog zullen maken tot een sterk, fertiel en nuttig land in de wereld.
‘La victoire se gagne ainsi finalement dans le coeur et par la poitrine de chaque soldat’.
Ook de overwinning van den geest.
***
Dit boek bevat op iedere bladzijde schoonheden van beschrijving en gedachte. En het geeft ons een
| |
| |
indruk van het leven der soldaten en van de gemoedsgesteldheid van het strijdende volk. Het is zoo boeiend als men maar wenschen kan en geschreven in een limpieden, ernstigen stijl, met hier en daar een trekje van de bekoorlijkste ironie.
Adrien Bertrand schreef nog een reeks korte aanteekeningen, die verzameld werden uitgegeven onder den titel ‘La Victoire Lorraine’. In een aanteekening zegt hij ‘ces souvenirs ont été rédigés, sans souci de littérature, à l'hopital’. Ook hierin herkennen wij weer den schrijver, die zakelijk en met opoffering van alle détailbeschrijving een beeld van den oorlog weet te doen leven en bewegen en die altijd achter de feiten een geheime en spiritueele beweegkracht ontdekt.
Bertrand nam in 1914 dienst als officier bij de dragonders. Hij ontving het croix de guerre en werd spoedig daarop in een gevecht in Noord-Frankrijk gewond. Twee jaar lang bleef hij ziek te Grasse, waar hij in behandeling was. En in November 1917 stierf hij daar, zeven-en-twintig jaar oud.
René Doumic herdenkt hem in de ‘Revue des Deux Mondes’: ‘C'était une des âmes les plus généreuses, les plus vraiment, juvéniles, les plus enthousiastes que j'aie jamais connues’. Hij herdenkt de twee jaar van lichamelijk lijden, een zekere voorbereiding tot den dood. Bertrand bleef werken: le peu qui lui restait de vie, il l'a consacré à célébrer et à enrichir ce pour quoi il s'était battu: le patrimoine de l'esprit français’.
Behalve een bundel gedichten, die in zeer beperkte oplage bij Dorbou aîné verschenen is (Les Jardins de Priape), schreef Bertrand een comédie in verzen in één acte ‘La Première Bérénice’. Dit stuk werd opgevoerd door de Comédie Française en bekroond door de Académie met den prix Toirac. Zijn nagelaten werk en zijn aanteekeningen zul- | |
| |
len worden gepubliceerd in de ‘Revue des Deux Mondes’.
‘L'Appel du Sol’ blijft een meesterwerk en de levende getuigenis van een, die jong en zelfbewust zich heeft gegeven aan zijn land, toen het hem noodig had. Het blijft ook ‘un des livres les plus vrais qui aient été écrits sur la guerre. On peut le lire et relire, celui-là: on n'y trouvera rien dont un Français n'ait à être fier’.
Een merkwaardig boek, dat alle ellenden en alle helsche verschrikkingen van den oorlog beschrijft, maar waarin ook de grootheid en de schoonheid van den strijd en de moreele kracht van het strijdende volk hun uitdrukking vinden. Zóó, dat het ons doet rillen van ontzetting en ons tóch het geloof in een goede toekomst versterkt.
‘L'Appel du Sol’ is één verheerlijking van Frankrijk. Wie Frankrijk lief heeft, leze het. En hij moet het velen laten lezen: omdat het een waar boek is, is het een heilzaam boek.
| |
Georges Duhamel.
Vóór den oorlog schreef Duhamel gedichten, drama's en critieken. Hij toonde zich de bewonderaar van Whitman en Verhaeren en hij was de medestander van Jules Romains, dien men - ondanks zijn protesten - chef d'école van de unanimisten bleef noemen. Deze jonge kunstenaars waren de vijanden van elk individualisme. De mensch met al zijn gedachten en gevoelens, met zijn onbewusten drang en met zijn bewusten wil is ten slotte toch slechts een klein deel van een geheel, van een groep. Deze groepen, met hun collectieve begeerden en hun gemeenzame belangen, komen telkens met elkander in heftige botsing. En in die bot- | |
| |
singen vindt de moderne dichter de stof voor zijn dramatische gedichten, die een grooter beteekenis voor het geestelijk leven hebben dan de strophen van den eenzelvigen lyrischen zanger.
Zie hier de grondgedachte der unanimisten. De gaafste en schoonste uiting van deze school is Romains' drama ‘L'Armée dans la Ville’, waarin hij verbeeldt den strijd tusschen de overweldigde burgers, die allen leven in denzelfden haat tegen de overweldigers - en de vreemde soldaten. Die gedreven worden door hun gevoel van overmacht en door de achterdocht tegen de burgers. Twee groepen, die onverzoenlijk tegenover elkander staan en wier strijd door de omstandigheden voor ons van een tragische actualiteit geworden is. Romains schreef het werk jaren vóór den oorlog en als men het nu nog eens leest, doorleeft men weder alle phasen van de stille en onverbiddelijke vijandschap tusschen de stad en het leger; tusschen Brussel en von Bissing, om een voorbeeld te noemen.
Zooals Romains zocht Duhamel naar beelden voor de collectieve psychologie van saamgegroepeerde massa's. En hij schreef veel over menschelijkheid en menschenliefde, over de monumentale wereld en over het dreunen van den arbeid. Maar nooit steeg hij boven zijn groote en goede bedoelingen uit tot het groote en goede kunstwerk. Omdat in al zijn boeken het vooropgezette bleef hinderen, omdat wij nooit den donkeren en bedwelmenden toon van het hart in zijn woorden hoorden klinken. Dien toon heeft hij nu - te midden van het veelvuldig lijden op het slagveld - gevonden.
Nu is hij den mensch zoo dicht genaderd, dat tusschen hen geen aarzeling en geen onwaarheid meer kunnen bestaan. De smart heeft hem opgevoed tot het medelijden, dat ver is van alle sentimentaliteit en vreemd aan alle ijdelheden.
| |
| |
Er is nog maar één verlangen. En dat vult zijn leven gansch en al. Hij wil helpen, zich offeren, troosten: nuttig zijn. Alle grenzen zijn weggevallen. Hij heeft zijn plaats gekregen in de eenige volmaakte democratie, de democratie van het lijden.
Een geneesheer te velde heeft geen tijd tot bespiegelingen en hij heeft geen lust in letterkunde. Hij moet handelen. Snel en doeltreffend. Zijn vakkennis en de vastheid van zijn hand kunnen het leven redden van honderden jonge mannen die wij niet missen kunnen. Elke daad is hier definitief en elke aarzeling daarom een misdaad.
Dagen achtereen, zonder rust, zonder voldoende voeding, arbeidt de chirurg achter de vuurlinie. Elk transport brengt nieuwe zwaargewonden, die kermen om hulp en om verzachting van pijn. Met een hart dat samenkrimpt van angst en compassie, moet de dokter nuchter en scherpzinnig blijven, beslissingen nemen en operaties verrichten.
In den tuin van het lazaret barsten de bommen en er sterven koortslijders van schrik en ellende bij iedere uitbarsting.
De strijd maakt de menschen helder en veerkrachtig. En zij verrichten zonder zelfverheffing, daden, waartoe zij in een tijd van rust niet in staat zijn geweest. Alle faculteiten van den geest, alle krachten van de ziel werken te zamen en zij maken van ieder man een voorbeeld van moed en doorzicht.
Soms heeft de medicus een periode van betrekkelijke rust. Hij werkt dan in een hospitaal dat verder van het front, diep het land in, gelegen is. Dan is de arbeid niet zoo intens, dan zijn de spieren niet zoo gespannen en hij heeft den tijd om na te denken en saam te leven met zijn patiënten. Dan leert het medelijden hem wat vriendschap is. Hij is de broeder van de gepijnigden, die hij nog feller pijnigen moet om hen te genezen.
| |
| |
Duhamel geeft korte aanteekeningen uit zulk een hospitaal achter het front in zijn ‘Mémorial de la Vie des Martyrs’, het beste hoofdstuk van ‘Vie des Martyrs 1914-1916’ (Mercure de France).
Hij spreekt daarin over zijn vrienden. En hij vindt onbewust den toon van diep-menschelijke liefde - ieder woord is doordrenkt van hartelijkheid en smart-om-anderen - dat wij de lezing telkens moeten onderbreken als de ontroering ons een band om den keel snoert en den adem belet. Ieder détail is schoon van waarachtigheid. En zijn lieve grapjes zijn misschien nog het meest aangrijpend.
Dit boek is een catalogue raisonné van alle pijnen, van alle wijzen om te sterven en van alle mogelijkheden om te blijven leven - dat is werken en gelukkig zijn - met één been of zonder armen.
***
Ik houd misschien het meest van de geschiedenis van Mehay ofschoon die de minst tragische is van al deze geschiedenissen van martelaren en heiligen.
Mehay, die aan het hoofd gewond is, wordt beter. En hij leeft op in een prachtige behoefte om goed te doen, om mede te werken aan het groote werk van opoffering en onbaatzuchtigheid. Voor dag en dauw staat hij en bezemt de zalen; heel stil en voorzichtig om zijn mede-patiënten niet te storen. Hij helpt een kameraad om zich te kleeden en als de dokters komen verbinden, staat Mehay naast hen met een kraakhelder schort voor.
Hij helpt den dokter en zoodra hij zelf verbonden is - want hij is ten slotte zelf ook patiënt! - dan gaat hij weer aan het werk, dat hij altoos te doen vindt waar dan ook, hoe dan ook.
's Avonds helpt hij de verplegers die de thermo- | |
| |
meters aanleggen en hij helpt hen zoo goed dat voor hen nog ternauwernood wat werk overblijft.
‘Pendant ce temps, sous les compresses, les os de son crâne travaillent et les chairs rouges bourgeonnent. Mais il ne faut pas s'occuper de cela: “ça se fait tout seul!” L'homme ne peut pourtant pas rester oisif. Il travaille et s'en remet au sang, “qui est sain.”
En als 's avonds Duhamel op zijn teenen op de zaal komt om een laatste oog op de patiënten te werpen dan hoort hij moeizaam een stem spellen: b..o..bo, b..i..bi, n..e..ne, bobine’.. ‘C'est Mehay qui apprend à lire avant d'aller se coucher’.
Het doodsimpele verhaal van Méhay geeft ons vertrouwen in het leven en wij gevoelen ons zwakkelingen en dilettanten naast hem die een ganschen dag vult met onbaatzuchtig werk en die 's avonds lust en moed heeft om te leeren lezen!
Men vergeet deze helden niet meer en men vergeet ook niet dat zij, die zóó weten te vechten en te lijden, Franschen zijn. Men vergeet zelfs hun namen niet. En ik zal mij altijd Carré en Lerondeau, Auger, Grégoire eh Léglise herinneren.
Carré leert aan Marie Lerondeau hoe hij zich houden moet als de verbanden hernieuwd worden: il faisait à Marie un véritable discours sur le courage et l'espoir. Hij is een man. Marie Lerondeau een kind. Als de dokter komt dan zegt Carré: ‘Je n'ai pas toutes mes forces aujourd'hui’ - maar mééstal ‘il a toutes ses forces’ en dan laat hij zijn wonden reinigen en verbinden, zonder dat één kreet over zijn lippen komt. Als de pijn heel erg wordt, begint hij te zingen. Dan improviseert hij liedjes op een zin als bijvoorbeeld: ‘Oh, la douleur du genou!’; soms zingt hij: ‘Il m'a mis de la teinture d'iode’; soms ook zingt hij een oud liedje: ‘Il n'est ni beau ni grand mon verre!’
| |
| |
Zie hier een kleine scène, die ik niet vertalen kan en die geheel is geschreven in den sterken en tragischen toon van het geheele boek.
‘Carré semblait, ce matin, si privé de ses forces qu'il n'y avait plus qu'a faire vite et à se fermer les oreilles. Mais voilà qu'un étranger est entré dans la salle.
Carré a tourné légèrement la tête, il a vu le visiteur et, en plissant profondément son front, il a entonné “Il n'est ni beau ni grand mon verre!!” Le monsieur l'a regardé avec des yeux timides, et, plus il le regardait, plus Carré souriait, souriait en serrant les bords de la table de ses deux mains crispées.’
En dan te denken, dat dit alles vergeefsch is. Het been van Carré wordt afgezet. Hij lijdt onmenschelijk. Zelfs hij verliest al zijn zelfbeheersching en hij sterft eindelijk en toch te vroeg. Want deze martelaren hebben allen den stelligen wil om te leven. Zooals Lapointe, die in den onderarm gewond is. Het gaat nu beter en Ropiteau, die een kenner is, stelt hem gerust: Y a pas à tortiller: c'est pépère comme plaie’. En als hij weggaat zegt Lapointe: Y a les foutus doigts qui veulent pas marcher. Mais je m'en fous. Maintenant, j'serai facteur; c'est décidé!’ Want zij willen leven en werken en nuttig zijn, ook al hebben zij een verbrijzelden arm de een, een kapotten poot de ander.
Auger, die in Duhamels hospitaal een van de gemakkelijkste patienten is, was ‘sapeur du génie’. Een bom versplinterde zijn kuitbeen en scheurde den voet af, die nog met een lap vleesch aan het been bleef hangen: Auger a tiré son couteau de poche et c'est débarrassé tout à fait de son pied, puis il a dit à ses camarades devenus verts de terreur: ‘Eh bien! les amis tout va bien! Il n'y a pas grand'-chose de perdu. Emportez-moi voir un peu d'ici’.
| |
| |
En nu is zijn been afgezet en hij ligt met zijn stompje, goed verbonden, zoodat het een groote witte pop lijkt en dat hij Mariette noemt. Als de dokter komt zegt hij ‘Voulez-vous voir Mariette!’
***
Als men ‘Vie des Martyrs’ gelezen heeft, dan weet men, dat zij die alle ontberingen en alle smarten overwonnen hebben, na den oorlog in het maatschappelijk leven zullen terugkeeren met andere begeerten en een nieuw levensbesef. De tijd voor de fraaie heeren en hun fraaie welsprekendheid is uit. Want zij zijn belachelijk geworden naast de mannen, die alles geofferd hebben, naast de taaie, geharde en actieve soldaten. Hun tijd is uit, omdat ze geen nut meer kunnen doen en omdat de waarde van een mensch nu alleen naar zijn moed, zijn werkkracht en onbaatzuchtigheid zal worden bepaald.
Het Fransche volk, dat zoo geteisterd is, wil leven. En de wil tot leven breekt door in iederen jongen Franschman en maakt van iederen gewonde een held tegenover het lichamelijk lijden, nadat hij als een held tegenover den vijand gestaan heeft.
Dit heldendom der gemartelden verheerlijkt Duhamel, in een boek, dat tot tranen toe aangrijpend, maar nooit ontmoedigend is. Want het leven is zoo heerlijk, de wereld is zoo schoon en de mensch heeft in de ziel onvermoede krachten en den ongeweten drang tot goed-doen!
|
|