| |
| |
| |
Pierre Hamp.
De jonge Fransche kunstenaars concentreerden al hun verlangens en al hun werkkracht op één doel: een Staat te herstellen, waar thans een hopelooze anarchie heerscht; een nieuwe Orde te brengen, waarin elk element van het leven een natuurlijke en gunstige plaats inneemt en waar alle bewegingen geleid worden door het bewustzijn van een fundamenteele wereldbeschouwing, die allen gemeenzaam is. Zoo zochten zij de eenheid van geloofsvormen en staatsregeling in een nieuwe synthese. En zoo ook kwamen rechts en links te zamen. Eenzelfde drift heeft hen gedreven, eenzelfde zekerheid van de schoonste toekomst deed hen onvermoeid en vol enthousiasme arbeiden. En zij waren zich slechts bewust van deze ééne scheiding, dit eene verschil: dezen geloofden in de volmaakte renaissance van een Roomsch-Katholieke wereldorde, genen droomden van een socialistische Eenheid.
Onder de jonge socialisten geldt Pierre Hamp als een meester. Er zijn figuren, die zich reeds in hun jeugd een volkomen overwicht, een onaantastbare autoriteit verwerven door de intensiteit van hun innerlijk leven en door de draagkracht van hun enthousiasme. Zoo een is Pierre Hamp.
Zijn socialisme heeft niets gemeen met dat van de député's en de practische ‘volksmenners’. Het was hem altijd éér een zielsbelijdenis dan een oeconomisch stelsel en niemand heeft zoo bitter de politiek van den dag gehoond als hij in zijn kleine
| |
| |
novelle: ‘L'Mouqueux’, waarin hij een verkiezings-scène beschrijft. ‘L'Mouqueux’ (de vliegenvanger) is een alcoholist, ‘hospitalisé aux incurables’:
‘....la joie l'excita quand il sut que tous les vieillards et incurables allaient, devoir, aux élections municipales, voter pour la municipalité sortante’.
Hamp beschrijft dan scherp en zonder commentaar, maar in dienzelden korten, bijtenden toon van haat, de geheele afschuwelijke verkiezingscomedie. In zulke kleine scènes weet een schrijver als Hamp, die sober en bedwongen blijft, veel heftiger te werken dan een Octave Mirbeau. Hamp boetseert de beelden van zijn verachting. Wij zien vol schrik en afschuw de verschrikkelijke maskers voor onze oogen. Mirbeau blijft de lyricus, die ten slotte alleen maar spreekt van zichzelf en van het eigen fel gevoel.
Een ander maal weet Hamp in een klein schetsje weer zacht-ironisch, teeder en gevoelig te zijn, als hij verhaalt van de jonge weduwe, die, om eerzaam en rustig te kunnen leven, als cassière in een groot magazijn een borgstelling moet storten en die som verdienen gaat in een gesloten huis, waar zij vóór haar huwelijk eenigen tijd reeds had doorgebracht.
Maar in dat kleine werk, hoe echt en volmaakt het ook telkens weer is, herkennen wij niet de groote levensverlangens van Hamp.
Zijn romans - hij voltooide er slechts drie - die hij samenvat onder een verzameltitel: ‘La Peine des Hommes’, bewonderen wij als voorbereidend werk voor zijn verre en lichte doel: de deïficatie van den arbeid.
Jean Schlumberger schreef van het laatste belangrijke werk van Hamp: ‘L'Enquête’: ‘C'est ni du roman, ni de l'économie politique. C'est le pathétique vrai du travail’.
| |
| |
Maar niemand is zich duidelijker dan Pierre Hamp bewust, dat wij in dezen tijd niet anders kunnen zijn dan duiders naar den horizon; dan werkers, die den weg bereiden. En Hamp weet ook, dat in zijn Staat de kunst de ware vrijheid zal vinden in de gebondenheid binnen 't groote verband. En dat hij thans niet anders kan doen dan zich losmaken van alle valsche trucs, van alle behaagzucht, van alle handigheidjes en alle serviliteiten. Daarom krijgt al zijn werk het aanzien van een studie. Hamp bestudeert deze maatschappij om de elementen te vinden, die een komend geslacht zal kunnen gebruiken voor den opbouw. Zijn werk is daarom nauwkeurig, doeltreffend, eenvoudig en nadrukkelijk. Hij heeft zich voor dat werk een eigen stijl gevonden, den stijl van den overgang - ik zou willen verduidelijken: den stijl van de Amsterdamsche Beurs - naakt, rationeel, sober en gereserveerd.
Later, later zal er weer de bloeitijd komen, rijke bloesems en weelden der ziel: nu is het de dag van den starren, donkeren arbeidswil.
Deze stijl van Pierre Hamp was absoluut nieuw in Frankrijk. En de jonge vrienden gevoelden het als een verovering op Charles-Louis Philippe, dien zij als een meester vereerden, maar die als schrijver altijd zijn zwakke zijden heeft gehad. Hamp is werkelijk een schrede verder na Lucien Jean, na Charles-Louis Philippe, na Guillaumin (‘La Vie d'un Simple’). Maar dezen zijn toch de eerste arbeiders uit arbeiders geboren, die een proletarische kunst hebben beproefd.
‘Matière encore vierge: qui donc, parmi nos aînés, s'était senti en elle comme le paysan dans son champ, dans le champ qu'il s'agit de labourer et d'ensemencer?’ Aldus Marcel Martinet, als hij schrijft over de nieuwe mogelijkheden van kunst en leven. En
| |
| |
hij vergelijkt het werk van deze jonge, zelfbewuste arbeiders met dat van Zola, waar deze over den arbeid schrijft: ‘il reste en dehors de ce monde, il l'observe comme un voyageur français observerait des Lapons’. Want: ‘Zola étudia en bourgeois le prolétariat’.
Philippe is de éérste geweest, die het nieuwe gevoeld heeft: ‘Les écrivains qui m'ont précédé sont tous de classe bourgeoise. Je ne m'intéresse pas aux mêmes choses qu'eux’, schrijft hij aan Henri Vandeputte. En van uit dat gevoel heeft Hamp altijd gewerkt, met als doel: ‘il doit exister un art socialiste, comme il a existé, au temps des cathédrales, un art chrétien’.
Ik zie zoo gaarne Hamp naast Péguy, die zijn vriend was. Zij zijn beiden van het land: Hamp uit het berookte en donkere Noorden van de fabriek, Péguy uit Beauce, het schrale land, van het moeizame en gebogen veldwerk. Zij beiden zwoegen zelve te midden der velen. Péguy heeft een zwaar bestaan in zijn kleine, lage winkeltje in Parijs - Rue de la Sorbonne -, waar gij hem in het eerste licht bezig vindt met dweilen en vegen. Hamp ziet gij in den vroegen ochtendschemer langs de spoorbaan, te midden van zijn arbeiders. Zij beiden richten zich op tot profeten. Zij beiden roepen hun broeders samen en wijzen hen op de nieuwe wereld van gerechtigheid en innerlijke orde. Péguy was Katholiek, Hamp is socialist....
Hamp is het pseudoniem van hem, die, toen de oorlog uitbrak, inspecteur van den arbeid te Lille geworden was. Hij schreef zijn eerste novellen, poignante, reeds geheel eigen, geschiedenissen van smokkelaars en kommiezen aan de Fransch-Belgische grens, voor Péguy, die ze publiceerde in zijn ‘Cahiers’. Later verschenen ze onder den titel ‘Vieille Histoire. Contes écrits dans le Nord’ bij ‘La Nou- | |
| |
velle Revue française’, die alle volgende werken van Hamp heeft herdrukt of voor het eerst uitgegeven.
Zijn eerste roman was ‘Le Rail’. Het is de eerste van de serie ‘La Peine des Hommes’. Hierin heeft Hamp nog niet de vastheid en de zuiverheid van zijn volgend werk. Er is overladenheid van feiten en détails, die den indruk van het geheel bederft niet alleen, maar die het noodig maakt, telkens weer een pagina herlezend te ontwarren. Dit boek is interessant. Om den inhoud en om de eerste pogingen van een schrijver, die een groot talent nog eer aankondigt dan verwerkelijkt. Daarop volgt ‘Marée fraîche: Vin de Champagne’. Twee kleine romans van den arbeid, die samen een flink deel vormen. ‘Marée fraîche’ is het gaafste en zuiverst afgeronde werk van Hamp. Hierin ziet men àl zijn eigenschappen het schoonst ontwikkeld en gegroepeerd. In ‘L'Enquête’, het laatste werk, dat hij heeft gepubliceerd in zijn serie, is een enquête over het voedselbudget van de arbeidersfamilies in een fabrieksstad aanleiding om u rond te voeren in werkplaatsen en sloppen, om u de ellende aan het eigen lijf te doen gevoelen en ze u daarna voor te cijferen, opdat hart en geest beide opengaan van het medelijden, dat den aanvang van een nieuwe levensbeschouwing kan worden. Tijdens den oorlog publiceerde Hamp een aantal artikelen in ‘La Renaissance’, ‘L'Humanité’ en ‘Le Figaro’. Deze zijn verwerkt tot twee brochures: ‘La Victoire de la France sur les Français’ en ‘Le Travail invincible’. Hierin spreekt Hamp van de arbeiders in Noord-Frankrijk, die hij zoo goed kent en zoo innig liefheeft. Van hun arbeid onder de kogels of onder den dwang der Duitschers. En hij ziet ook hier het merkteeken van den komenden tijd, van het geluk boven allen strijd en verwarring: den
| |
| |
arbeid. In ‘La Victoire de la France sur les Français’ behandelt Hamp voornamelijk de twee levensquaesties voor zijn vaderland: het alcoholisme en de ontvolking.
Ik schrijf het woord ‘vaderland’. Hamp heeft een vaderland en hij heeft het lief. Want hij weet, dat, zóó de fundamenteele vernieuwing van het leven, waarvoor hij strijdt en werkt, zal gebeuren, Frankrijk er een heerlijk aandeel in zal hebben, zooals het altijd een heerlijk aandeel gehad heeft in iedere actie, die de menschheid verrijkte en bevrijdde. Als hij vóór Frankrijk spreekt en arbeidt, dan spreekt en arbeid hij voor zijn Ideaal. Hier in Nederland is zijn werk vrijwel, maar niet gehéél onbekend gebleven. Mevrouw Henriette Roland Holst behoort tot zijn bewonderaars. En zij heeft ons de studie over hem beloofd, die zij alleen kan schrijven, omdat er weinigen hem zoo na staan. Zij leeft bij dezelfde glanzende zekerheid aan den einder, zij kent dezelfde liefde en dezelfde arbeidsdrift.
Sedert jaren reeds hangt op mijn werkkamer, in groote eenvoudige letters op perkament geteekend, een wonderlijk stukje proza van Pierre Hamp, waarin hij gehéél leeft en is. Ik kan niet nalaten dit opstel er mede te voltooien: ‘Rien n'est banal. On retrouve autant de fatigue et d'héroïsme dans un sou de pain que dans une pierre des Pyramides. Nous vivons de la souffrance des autres. Chaque homme est bourreau des hommes. Combien gagnent leur vie par agrément? Tous dans le malaise, souvent la torture. Le bonheur est d'aimer son métier, mais où sont les métiers aimables? Sous la dureté du labeur, la révolte devient le rêve des hommes, et l'oisiveté, leur recherche.
Par le travail où l'on ne chante plus, se fait un grand oeuvre d'abêtissement humain. L'ouvrier n'aime plus son métier et cela ébranle le monde.’
| |
| |
Over den bundel ‘Gens’ schreef ik toen deze in 1917 bij de Nouvelle Revue française verscheen:
Oorlogstijd is een slechte tijd voor de ‘hooge litteratuur’. Waar iedere dag zijn honderd gebeurtenissen heeft van een onvermoeide tragiek, waar de nood en de offerzin tot daden van een bijna bovenwereldlijke schoonheid voeren, waar onder de kogels de humor een accent van diepe menschelijkheid krijgt; dáár heeft de wereld voor de seniele analyses, voor de ‘hooge aspiraties’ en de echtscheidinkjes van de moderne litteratuur nog slechts verachting. Het is een slechte tijd voor de boekenschrijvers met hun povere en perverse verbeelding, hun geringe hartstochten en hun ijle coquetterie. De wóórden hebben hun magie verloren en hun bekoring. Wij wenschen nu vóór alles de betéékenis te weten van wat wij lezen of hooren spreken. Wij willen weten en begrijpen. En de woorden, zelfs in de verleidelijkste groepeering tot maatslag en rijm, klinken als leugens, wanneer ze niet gedragen worden door de donkere bewogenheid van dezen tijd. Uit den chaos van scherpe wisselingen - hoog opstijgen en diep neervallen - waarin wij leven, moet ieder woord opkomen als een wonder. Ieder woord moet klinken alsof het voor het eerst werd gevonden.
Men wil toch niet ontkennen, dat in het denken en in het gevoel alles veranderd is? Zij, die in den oorlog niets méér zien dan een bloedig conflict van handelsbelangen, zijn blind. Maar deze ‘verandering’ is op den tweeden Augustus 1914 niet plotseling gebeurd. Zij is lang voorbereid; maar in stilte. In de groote smart is zij, voor het eerst, levende, vruchtbare werkelijkheid geworden. En nu zien wij duidelijk aan den dag, wat wij vroeger slechts als
| |
| |
aanduidingen, angstig om de broosheid, konden volgen. Wàt is ‘veranderd’? De wereld durft opnieuw te gelooven; de wereld durft opnieuw te doen. Er is een nieuw positivisme, een nieuwe moed. In de plaats van den principieelen twijfel is gegroeid een vast vertrouwen in de eeuwige bestendigheid van het leven en de hóóge roeping van al het levende. En in dit goddelijk vertrouwen vinden wij de kracht tot daden. Wij willen bouwen, practisch en sterk, tegen iederen stormslag bestand, op een sterk fundament. Men spreekt van een nieuwe moraal. Het is juister, om te spreken van een nieuwe orde. Men is zich bewust geworden, dat het leven een kunst is, die als alle kunst zorgen, oeconomie der middelen en inzicht in verhoudingen eischt. Men weet nu dat het leven van ieder mensch steen voor steen in de maatschappij moet worden opgebouwd, als een monument of als een hoeve, maar altijd rationeel, eerlijk en nuttig. Wij hebben het toeval overwonnen en wij leven ons niet meer ‘uit’, zooals een vorig geslacht, dat aan zijn anarchie te gronde ging. Het aesthetisme is ons even vreemd als de ontkenning.
Omdat de inzichten in het leven zóó veranderd zijn, heeft bijvoorbeeld Frankrijk in dezen oorlog kunnen bereiken wat het bereikt heeft. Niet Duitschland, maar Frankrijk heeft ons geleerd, wat organisatie is, de organisatie van de innerlijke kracht van ieder levend wezen, besloten in een groot - beweeglijk en toch vast - verband. Het geloof en de moed hebben de overwinning behaald en niet de organisatie van de uiterlijke, maatschappelijke en militaire, machtsmiddelen. Men moet zich een oogenblik voorstellen hoe de moderne positie-oorlog is. Men moet denken aan de afmattende marschen, aan de doodelijk vermoeiende graafwerken in stortregens, dagen lang, aan het enerveerende wachten, weken lang, aan de martelende onwetendheid van
| |
| |
alles wat om de soldaten heen gebeurt en gebeuren gaat, aan den dood, die altijd nabij is en aan de materieele misère, die niet te beschrijven is. Dat alles doorstaan de soldaten met de blijmoedige zielskracht van het vertrouwen. Dit is niet meer de oorlog van de kletterende slagzwaarden. En ook niet de oorlog van de dikke kanonnen. Dit is de oorlog van het geduld en het ondoofbaar enthousiasme. Die brengen overwinning.
In de litteratuur wil men thans hetzelfde vertrouwen, dezelfde trouwhartigheid, dezelfde exactitude, dezelfde bereidvaardigheid. Men verlangt naar de eenvoudige, heldere waarheden van het menschelijk gemoed. Men wil primitieve, eeuwigvruchtbare gevoelens en die zoo nauwkeurig mogelijk geformuleerd. Men wéet nu, hoe een soldaat, die zingend zijn plicht doet, subliem is; hoe iedere jongen een held wordt, als hij zich voelt opgenomen in de stuwkracht van den tijd. En men wil ook in de boeken deze hervonden waarden van het leven herkennen.
Daarom is het nu zulk een slechte tijd voor de schrijvers van mooie boeken, voor de salonnards van het woord, voor de goochelaars en de verleiders.
***
Reeds vóór den oorlog was Pierre Hamp de origineelste jonge schrijver van Frankrijk. Hij had een heerlijk geloof in de komende verandering van de geestelijke en maatschappelijke orde. Hij schreef altijd vanuit dat geloof, als een profeet en een simpel werkman tegelijk. Hij verachtte alle speelsche fraaiheden, alle mooipraterij, alle ijdelheden van de litteratuur. De dichter van den arbeid, de dichter van het schoone, harde leven had geen tijd voor uitweidingen, toasten en versieringen.
| |
| |
Hij moest direct, doeltreffend en overtuigend spreken van hart tot hart. Zijn stijl - een nieuwe stijl - was daarom ook zakelijk, positief, eenvoudig en toch rijk. Er zijn weinig schrijvers, die zulk een klinkklaar zuiver Fransch hebben geschreven: hartstochtelijk en doozichtig, scherpzinnig en teeder. Hij wist weer aan ieder woord een concrete en zeer nadrukkelijke beteekenis te geven, en aan ieder détail een zinrijke plaats ten opzichte van het gehéél.
Men leert den stijl van Hamp uit dezen zin, die te vinden is in ‘La France pays ouvrier’: ‘Toute l'exécution de la technique repose sur un honneur: l'Honneur du Métier.’ En geen schrijver beoefent zijn vak zóó eerzaam en vol overtuiging als hij. Hij heeft zijn vak lief. En zijn materiaal, de taal: si une oeuvre uniquement littéraire trouve excuse, c'est dans sa dévotion à la langue française.
Dit is een dubbele bekentenis. Wij lezen er in de liefde voor de spraak van zijn volk en zijn meening dat het noodig is voor een uitsluitend litterair werk een verontschuldiging te vinden. In dezen tijd van tuchtelooze verlangens, van pogingen en vergissingen, van nervositeit en baatzucht, is groote kunst die het leven van den tijd samenvat in haar monumentale vormen, niet mogelijk. De schoonheid is dus niet de eerste van onze bekommeringen. Wij moeten werken, daden doen, ons offeren om de nieuwe schoonheid te helpen voorbereiden, om een nieuw leven mogelijk te maken. In een boek vragen wij dus in de eerste plaats naar den inhoud, naar de bruikbare waarheid, die het voor ons bevat. En voor Hamp heeft een boek belang, zoodra het hem spreekt van den arbeid en van de arbeiders, want de arbeid zal de maatschappij en de menschen regenereeren.
In den voorrede tot zijn nieuwen bundel ‘Gens’
| |
| |
spreekt Hamp voor het eerst zijn matelooze verachting uit voor de improductieven, voor de amuseurs en de broodschrijvers, die te laf zijn voor een overtuiging en die leven op handigheden. Voordezen is het failliet van de ‘belletrie’ nog nimmer zoo scherp en vernietigend geformuleerd. Daarom is deze voorrede één van de heilzaamste prozastukken door den oorlog ontstaan.
Ziehier enkele citaten die de langdradige biografen van hysterische vrouwen en gelukkige familieën, de opgeblazen dichters van morgenrooden en schemerliedjes kunnen accepteeren als uitdrukkelijk voor hèn geschreven.
***
‘S'amuser au jeu d'écrire est une occupation sénile. Recherchons de dire des choses essentielles ou de nous taire.’
Of:
‘Le chimérisme intellectuel, mal des gens de la littérature, est un danger pour la nation en alarme.’
En wij, die geen academie hebben, bezitten gelukkig onze halfgoden, die academierijp zijn. Ze zijn hier evenzeer geteekend:
‘Etre mort ou académicien, ou homme de lettres, c'est toujours cadavre, sauf que le corps reste à 37o et remue de chaise à chaise pour le mouvement littéraire.’
Hamp haat de eigenwijzen, de eigendunkelijken, de eigenmachtigen, die schrijven uit onverholen zelfverheerlijking:
‘Souhaitons par grand amour pour la France une épidemie spéciale aux scribes accroupis et à tous ceux qui tombent le nez dans l'encre chaque matin pour imposer à la distante réalité leur bavardage.’
| |
| |
En:
‘Qu'est ce qu'un homme de lettres, rien que de lettres? Carton pâte et papier maché. Une machine à écrire. Les gens de plume s'insultent par cette parole sur leur travail: c'est de la littérature.’
Ten slotte:
‘On réussit en littérature comme en politique ou dans les pâtes alimentaires. Mais dans les affaires de vermicelle on se roule, on ne se lèche pas.’
Zoo bitter sprak nog niemand over de slechte schrijvers en hun slechte schrijverij. Zoo bitter spreekt ook alleen hij die een hoog ideaal wil volgen, die een hooge opvatting van het leven en de kunst heeft. Hamp gelooft in de kunstenaars, die profeet zijn. Hij gelooft in de dichters, die de menschheid willen beminnen als goden en die met hun liefde de lijdenden en de verlatenen zullen helpen: ‘O, Poètes pensifs et puissants, capables de la douceur des vierges et de la fureur des Prophètes, parlez.’
Deze dichter is in Frankrijk nog niet geboren? Misschien. Hij heeft nog niet gesproken. Hamp wacht hem met een hartstochtelijk verlangen. Omdat hij weet, dat zijn komst noodzakelijk is om de moreele winst van zijn volk te bevestigen, om de wereld te helpen in den nood van deze tijden: ‘sur la nation dont la vaillance fixe un des plus hautains exemples à l'énergie humaine, l'Esprit silencieux attend.’ Hamp wacht hem met verlangen en een hartstochtelijk vertrouwen. Zooveel geloof en zooveel moed kàn niet verloren gaan. Wij zijn de idealisten, die dit verlangen en dit vertrouwen met hem gemeen hebben en die in verwarring en geweld de teekenen van een nieuwe orde, dat is een nieuw geluk, duidelijk verstaan.
***
| |
| |
De voorrede, waaruit ik citeerde, gaat vooraf aan een bundel vertellingen, die Hamp voor den oorlog in verschillende tijdschriften schreef en waarvan het verschijnen reeds voor den oorlog werd aangekondigd. De voorrede is bedoeld als een verontschuldiging. De oorlog heeft geen waarde onaangetast gelaten. En wat wij vroeger belangrijk achtten, schijnt ons thans gering en ijdel. Men moet den schroom, waarmede schrijvers thans hun ‘oude’ werk - vier jaren kan een menschenleeftijd zijn - uitgeven begrijpen en waardeeren. Maar Hamp's oude werk was, toen het geschreven werd, zoo onbegrijpelijk nieuw, dat het thans nog, in een tijd als deze, zich handhaven kan. Waarom? Niet alléén omdat hij het zuiverste en meest concise Fransch schrijft. ‘Aimer la langue que l'on écrit ne suffit plus, même au plus grand artiste. Il faut aimer les hommes’. Maar omdat hij de menschen liefheeft. En omdat die liefde culmineert in het gevoel voor zijn land, dat lijdt en in het lijden groot èn sterk blijft.
Deze kleine vertellingen doen ons - als men weet te lezen - begrijpen welke verborgen krachten het Fransche volk de overwinning hebben mogelijk gemaakt.
Wij hebben hier in Nederland - door een valsch bericht in de Duitsche bladen - een oogenblik gedacht dat Pierre Hamp gesneuveld was.
De uitgave van ‘Gens’ is daarom nog een gelukkige gebeurtenis, omdat wij nu weten dat Hamp nog leeft. Frankrijk kan géén man missen, omdat elke man zijn belangrijke plaats en zijn onberekenbaar nut heeft. Hamp moet gespaard blijven om na den oorlog de groote lessen van den oorlog definitief en duurzaam te formuleeren. Ik weet geen ander, die het zal kunnen, zooals hij het kan.
|
|