Latijnsche lente
(1918)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 65]
| |
Emile Verhaeren.Herinneringen.Ik leerde Verhaeren in München kennen. Dit is nu vier jaar geleden. Ik reisde met hem vandaar naar Keulen. En ik heb hem nadien herhaalde malen gesproken en was meer dan eens bij hem te gast. De eigenschappen van den mensch, welke ik leerde het meeste lief te hebben, zijn die, welke ik hervond - in lyrische stijging - bij den dichter: de menschelijke goedheid, de bewondering voor alle verschijnselen en alle verschijningen des levens en een matelooze liefde voor het eigen Vlaamsche land. De goedheid van zijn bruisend wezen is eigenlijk een voortdurende behoefte om uit zijn overmaat van levensgeluk, levensvreugde en levensteederheid mede te deelen aan ieder die hem nadert; de begeerte van den onuitputtelijken rijke om te geven, aldoor te geven: liefde en vriendschap, hartelijkheid en troost, opwekking en goede, blijde woorden. Hij wil ieder overtuigen van de heerlijkheid onzer aarde, van het zwijmelend genot mensch te zijn en te leven. En hij vergeet nooit, dat al wat is in één groote verwantschap blijft opgenomen. Goed en slecht, mooi en leelijk; het is hem alles gelijk. Ik zag nooit een geest zoo volmaakt oncritisch als die van Verhaeren. Ik heb hem nooit over een ander mensch of over het werk van een ander mensch één woord van afkeuring of van afkeer hooren spreken. Hij ondergaat het gezelschap van de aller-onaangenaamste rasoirs met een onverstoorbare opgewektheid en een onuitputtelijk geduld | |
[pagina 66]
| |
en hij heeft, als zij weg zijn, nog altijd een indulgent en vriendelijk woord voor hen over. Hij aanvaardt als de natuurlijkste zaak de bewondering die hem uit alle landen toestroomt en hij beloont deze, even natuurlijk, met een spontane en oprechte wederbewondering. Hij heeft soms een ontroerend-kinderlijke houding tegenover de wereld. Een Engelsch schrijver die hem in Londen, waar Verhaeren in den aanvang van den oorlog verblijf hield, begeleidde, schrijft zéér karakteristiek: ‘Even to-day there is something of an astonished child about Verhaeren. Every thing is wonderful to him; these streets of Londen, for instance, through which we pass mechanically, are to him colossal manifestations of human power; motor-cars, shops, factories, canals, museums, the passing of crowds, railway stations, docks, ships - what ordinary, meaningless words these are to us, and to him what storehouses of romance!’ Beter is niet aan te duiden 's dichters naïeve - of liever primitieve - aanschouwing van de wereld, als één die iederen dag opnieuw geboren wordt in een nieuw heelal. Het enthousiasme breekt in dezen uiterlijk meestal stillen en rustigen man soms uit in woorden van een heftige kracht, die diep doordringen in de hoorders. In München wilde Verhaeren mij overtuigen van de schoonheid der Rubensen in de oude Pinakotheek, wilde hij mij doen deelhebben aan eigen, door de wisseling van veel jaren heen bewaarde, extatische bewondering voor dien schilder. En mij vastgrijpende bij een jasknoop, snel en stellig sprekend, met natuurlijk-opwellende en altijd juist teekenende woorden, riep hij voor mij een beeld op van onstuimige, ongebreidelde levenskracht, van een orgie van levensvreugde, van de blonde en gezonde, volle Vlaamsche zinnelijkheid. Hij sprak eigenlijk over zichzelf. Hij verklaarde zichzelve en exalteerde zijn | |
[pagina 67]
| |
eigen Vlaamsche wezen in zijne bewondering voor Rubens' werk. Als hij leest is hij meer ingetogen. Verhaeren sprak over le Culte de l'Enthousiasme in de tamelijk groote zaal der Vier Jaargetijden te München voor een publiek, dat naar hem opzag met vereering en eerbiedige genegenheid. Zijn stem was toen zacht en gelijkmatig. Maar hij had weer datzelfde diep doordringende, als een trilling achter de woorden, dien wensch om te overtuigen, die begeerte om alle menschen in te wijden in het statige feest van zijn innerlijk leven, om alle menschen een blik te gunnen in den wonderspiegel, zijne ziel, waarin de wereld zich spiegelt met oneindig welbehagen. Een goed spreker is Verhaeren eigenlijk niet en een deel van dien zoo heftig-meevoerenden, breed-rethorischen zwaai van zijn verzen gaat verloren door de wijze van voordragen. Maar zijn stille stem is altijd zoo overtuigend oprecht en zoo ontroerend. Zonder bepaald ziekelijk te zijn, moet Verhaeren zich zeer in acht nemen. Elke bijzondere vermoeienis brengt hem een tijd van overmatige moeheid en nervositeit nadien. Ik sprak hem eens, toen hij juist thuis kwam na een serie van lezingen te Brussel, waar hem door zijne bewonderaars in het Volkshuis een onstuimige ovatie gebracht werd, en na afloop waarvan de juichende menigte hem naar zijn hotel geleidde. Hij was toen zoo afgemat en zoo nerveus, dat hij dagen lang niet werken kon. Verhaeren's maag is zeer zwak en hij, die zoo gaarne de weelde van een vette Vlaamsche tafel prijst, die de Charpentier de Locristy verheerlijkt, waar hij zijn twaalf glazen bier, op iederen slag der klok één, omkeert, leeft zelf van weinige lichte spijzen en drinkt alleen maar water. Ik herinner mij een maaltijd op het appar- | |
[pagina 68]
| |
tement Rue Montretout te St. Cloud - gezellig en smaakvol ingericht door de lieve zorgen van madame Marthe Verhaeren. De woning hangt vol schilderijen; tot de slaapkamer toe gelijkt een museum van moderne schilderkunst! En alles hangt er door elkaar. Prachtige studies van meesterhand naast getuigenissen van bewondering en hulde voor den dichter toegezonden uit alle landen; als document voor Verhaeren waardevol, als kunstwerk dikwerf bedenkelijk. En daar tusschen een klaar en helder en levensblij gezien, zeker en zelfbewust geschilderd interieur door de vrouw des huizes. Maar welke werkelijke begaafdheden zij ook mag hebben, haar grootste beteekenis is: zoo een zorgzame en begrijpende, zoo een vreugdige en waarlijk leidende vrouw voor den dichter te zijn. ‘Je sens en toi les mêmes choses très profondes
Qu'en moi même dormir,
Et notre soif de souvenir,
Boire l'écho, où nos passés se correspondent.’
Men moet om de verhouding van Verhaeren tot zijn vrouw dieper te begrijpen zich een oogenblik voorstellen den loop van zijn leven. Diep terneergedrukt door een langdurige, pijnlijke maagkwaal, gebukt onder de grijze en massieve donkerheid van het Londensche leven, telkens weer het slachtoffer van neurasthenische crises, schreef hij zijn trilogie van geestelijke ellende, van nijpenden levensangst en bijna waanzinnige levensvervloeking. Dit is zijn pathologische periode: Les Soirs 1887, Les Debâcles 1888, Les Flambeaux noirs 1890. Daarna kwam de beterschap, eerst de lichamelijke. Langzamerhand groeide zijn geest genegen naar dit leven toe. En zijn verzoening met het leven vierde hij in het feest van zijn huwelijk. Zoo | |
[pagina 69]
| |
is voor hem, bij het herdenken van zijn levensgang, zijn groote overwinning onverbreekbaar verbonden aan de verschijning van de teedere figuur zijner vrouw, in wie hij het leven heeft leeren beminnen en die hij altoos als het symbool van schoonheid en goedheid vereert. ‘Verhaeren passa des années à maudire l'univers. Le retour à la santé, l'apparition de Celle qui devait consacrer la guérison l'aidèrent à rejeter le cauchemar. Alors il célébra le monde avec la même rage qu'il avait mise à l'exécrer’, schreef een medicus die in Verhaeren's intimiteit leeft. Aan dien maaltijd dan zaten aan, behalve gastheer en gastvrouw en hun Nederlandsche gast, de heer en mevrouw Theo van Rijsselberghe, 's dichters oudste en intiemste vriend, André Fontainas, de ijverige Belgische mallarméien, die bovendien met liefde en competentie een deugdelijke studie schreef over nieuwere Fransche schilderkunst en ten slotte Georges Tribout, de jonge teekenaar van de Verhaerenkrabbels - verzameld in een bundel bij ‘A la belle Edition’ - en die overbuur en huisvriend der familie is. Verhaeren, hoewel hij niet veel sprak, beheerschte toch de geheele kamer. Waardoor? Door de electriseerende kracht, die van zijn persoonlijkheid uitgaat, door de intensiteit van de aandacht waarmede hij toehoort en door de overtuiging en de innerlijke kracht van zijn woorden als hij zich mengt in het discours. Soms weet hij met een savoureuse geschiedenis uit het Parijsche ‘litteratuur leven’ - met een anecdote over Maeterlinck of Mirbeau of nog een ander - het ernstig gesprek een allercharmantste en alleraangenaamste wending te geven. Een ander maal was ik met Verhaeren te zamen in het atelier van den schilder Constant Montald te Woluwe-Saint-Lambert, waar hij met dezelfde | |
[pagina 70]
| |
overtuiging als over bijvoorbeeld Van Gogh sprak over de qualiteiten van dezen slappen en vagen nakomer van het Preraffaëlisme: Verhaeren moèt liefhebben. Dat is hem de heftigste behoefte; liefhebben zonder keuze, zonder vooropgezetheid en zonder principes. De ontroering bewaast zijn blik, maar de klop van zijn trouw en sterk hart dwingt hem te getuigen. Verhaeren houdt van de jeugd. Er komen vele jonge en hoopvolle kunstenaars op zijn avonden. Hij bemint de dwaasheid, de bandeloosheid, de overmoed, de brutaliteit van de stormende jaren. Hij houdt van de frissche kracht, het onverwoestbaar optimisme, van de uitbundigheid en het excessieve van het jonge leven. Hij zelf zit dan stil en vergenoegd met blijde trillingen om den mond en speelsche glimlichten in de oogen te luisteren en herdenkt - genietende - wellicht de eigen vroege jaren en de trouwe vrienden: Van Lerberghe, Maeterlinck, Gilkin, Ernest van Dijck: de bohèmetijd in Leuven op de kamer bij den messenmaker Joris. Verhaeren heeft een eenvoudige hartelijkheid te allen tijde voor zijne vrienden, en hij gevoelt dan plotseling de begeerte ze een genoegen te doen, ze een bewijs te geven, dat hij hen niet vergeet. Toen ik voor herstel van gezondheid in Cadenabbia verbleef ontving ik plotseling van uit Caillou-qui-bique, Verhaeren's buitenverblijf in Henegouwen, nabij Roisin, verzonden, als een handdruk, als een spontane, lieve troostroep, een kaart met niet anders dan ‘Bonjour mon cher Greshoff on pense à vous’. Een enkel woord thans nog over Verhaeren's houding tegenover zijn Vlaamschsprekende landgenooten. Hoewel ik er meermalen en langdurig met hem over heb gesproken, heb ik in hem nooit dien vijand van de Vlaamsche beweging kunnen | |
[pagina 71]
| |
ontdekken, dien enkele Flaminganten in hem zien. Hij sprak met groote waardeering over enkele Vlaamsche schrijvers en met groote hartelijkheid over Karel van de Woestijne, wiens tweede bundel aan Verhaeren is opgedragen en over Cyriel Buysse. Ook is het onjuist als Bithell van hem schrijft: ‘As a matter of fact, Verhaeren himself never took the trouble to make himself master of Flemish.’ Hoewel er bij zijne ouders thuis altijd Fransch gesproken werd leerde hij op de dorpsschool te Sint-Amand wel degelijk Vlaamsch. Nederlandsch spreken kan hij echter niet. Een enkel woord Vlaamsch door de Fransche conversatie heen geworpen en deze zin die hij mij, voor de grap eens zeide: ‘iek eb nen valling opgeloepen’, ziedaar zijn heelen taalschat. Maar hij verstaat en leest 't Nederlandsch voldoende om te genieten van enkele gedichten die ik hem op zijn verzoek voorlas, van Van Eyck en Gossaert wiens ‘In Obitum Ch.A. Swinburne’ ik meer dan eens voor hem moest herhalen. Toen ik hem een nummer van het tijdschrift stuurde waarin de dichter Mr. J.C. Bloem een kort artikel over hem gepubliceerd, had antwoordde hij: ‘Remerciez, je vous en prie, M. Bloem du bel, ardent en compréhensif article qu'il me consacra dans la Beweging. Rarement je me suis senti mieux pénétré par un critique et il est le premier qui veut bien attirer l'attention sur ma pièce “Les Rêves” qui est celle de mes poésies que j'aime tout spécialement, car elle explique en grande partie toute ma vie d'esprit.’ Een bewijs alweer, dat Verhaeren de Nederlandsche taal voldoende leest om een letterkundig opstel daarin grondig te begrijpen. En aan zijn reizen in Holland heeft hij de aangenaamste herinneringen. | |
[pagina 72]
| |
En hij zal zeker gaarne hier wederkeeren indien bijvoorbeeld een groep bewonderaars zich vereenigde of een kunstvereeniging er voor te vinden was om hem uit te noodigen tot het houden van eenige voordrachten. De oorlog heeft Verhaeren tot diep in het hart geschokt. Er is ook bij hem veel veranderd. En zijn staat teekent hij voortreffelijk in de woorden die hij mij December 1914 uit Cardiff schreef: ‘Je suis assez fatigué. Je donne des conférences et parle en des meetings. Ma vie est furieuse et violente telle qu'il faut qu'elle soit!’ Al is hij de zestig gepasseerd, oud is de dichter nog geenszins! De uren, die ik in de omgeving van Emile Verhaeren heb mogen beleven behooren mede tot de beste mijns levens. Het contact met dit rijk en onstuimig gemoed heeft mij diep ontroerd. En om te getuigen van mijne bewondering en eerbiedige genegenheid voor den meester schreef ik deze weinige herinneringen. | |
Verhaeren en de oorlog.Tot nu toe heeft Emile Verhaeren drie boeken uitgegeven, ontstaan onder den drang van deze tijden. Het zijn ‘La Belgique Sanglante’, ‘Villes meurtries de Belgique: Anvers, Malines et Lierre’ en ‘Parmi les Cendres’.Ga naar voetnoot*) Deze boeken zijn vooral belangrijk als beelden van de tragische crisis in een groot en bewogen gemoed. Op een zoo open en nerveuze natuur moest de oorlog wel hevig inwerken. Verhaeren | |
[pagina 73]
| |
gevoelde een donkeren schok: de korte en definitieve strijd tusschen een bemind verleden en het overmachtig nù. Emile Verhaeren was voor den oorlog onder hen, die in een internationale geestesgemeenschap vertrouwden, een der innigsten. Hij geloofde in alle vage en edele idealen, die tien jaar geleden opgeld deden. In den gloed van het heden zijn ze jammerlijk - tot heil van de jeugd - verschrompeld. Alle waarden zijn opnieuw gerangschikt. En voor Verhaeren is een nieuw begrip vaderland op het eerste plan gekomen: wat hem eens een symbool van menschen- en wereldliefde was, werd thans een warm levend ding aan zijn hart als een vrouw, een kind, een vriend. Zijn België is hem thans het voorwerp van menschelijke liefde, zonder bijgedachten, zonder litteratuur en zonder philosophie. Nu ziet Verhaeren ook de groote, onoverbrugbare, kloof tusschen ‘nous et eux’. Nu weet hij, dat er eerlijkheid en deugd is - in zijn volk - en dat wie niet van zijn volk en niet met zijn volk is, de verkrachter van leven en recht, van eerlijkheid en menschelijkheid moet heeten. Verhaeren heeft partij gekozen. Hij is gestegen tot een standpunt van gepassionneerde eenzijdigheid, die on voorwaardelijk zich durft overgeven aan den drang van liefde en haat. En nu is hij eindelijk bevrijd van die obsessie van objectiviteit in het oordeel, van algemeene naastenliefde en van het bloedelooze idealisme der moderne humanitairen, om, verjongd en gestaald, zijn plaats in te nemen temidden van een poperende jeugd, die den moed heeft grenzen te kennen. Want reeds voor den oorlog, met het zeker weten van de komende afrekening als een hoopvol licht in het verschiet, zocht de Fransche jeugd zichzelve terug uit de | |
[pagina 74]
| |
theorieën en de boeken, en wilde weer de natuur en de kracht, vol van een rustige woorden-arme liefde tot de naastbijzijnde werkelijkheid. En zoo is Verhaeren, eens het ideaal van een internationalistisch voorgeslacht, thans, na zijn tragische en noodzakelijke innerlijke vernieuwing, de held en de leider van een sterke, dadenrijke jeugd. Verhaeren richt zich eigenlijk niet uitsluitend tegen Duitschland: hij richt zich tegen de vijanden van zijn lief land. Wélk volk ter wereld het zijne zou hebben geschonden, altijd zou het den dichter tegenover zich hebben gevonden. Altijd zou zijn stem geklonken hebben met dien klank van verontwaardiging en haat. Verhaeren moet immers getuigen: zoo wendde hij zich met al zijn heftigheid tegen de overweldigers, zonder de onwaardige scrupules van de laffen en de halven. Met zijn haat vervólgt hij de Duitschers. ‘Autant qu'une chose humaine peut être éternelle cette haine le sera. Elle fera partie de l'enseignement dans nos écoles et des traditions dans nos foyers. Elle nous sera comme une sainte réserve d'énergie et de fureur’. En hij vervólgt hen ook met zijn brandende artikelen. Deze zijn beter dan die, welke Verhaeren, die nooit een echt essayist was, vroeger schreef. Hij steeg boven het rethorische en litteraire van zijn wezen uit tot de naakte kracht van een bezield politicus. Eerst in de volle directheid van een politieke of maatschappelijke actie komt de persoonlijkheid - die zich vrijwillig schikt in een ideale dienstbaarheid - tot volledige en onzelfzuchtige ontplooiing. En overtuigd en onzelfzuchtig is Verhaeren vóór alles. Geen oude diensten, geen herinneringen aan gastvrijheid en huldigingen, geen erkentelijkheid voor bewijzen van bewondering | |
[pagina 75]
| |
konden hem terughouden van wat hij als zijn plicht wist: luid en voluit te spreken voor zijn land en zijn volk. Hoe smartelijk moet Verhaeren deze breuk met zijn verleden gevallen zijn; als hij dacht aan zijn lezingen te München, Berlijn en Leipzig, als hij dacht aan zijn vrienden, aan Zweig, Kippenberg, Dehmel, als hij dacht aan de uren van stille bewondering in de oude Pinakothek of in het Wallraf-Richartz-museum... Aan de diepte van des dichters haat meten wij de kracht en de eerlijkheid van zijn verloren liefde. Van de drie oorlogsbundels is ‘La Belgique Sanglante’ het belangrijkst. Het is een sterk en overtuigend boek. Veel oude bewonderaars en vroegere medestanders van Verhaeren hebben het niet begrepen. Omdat zij zijn strijd niet konden begrijpen. Maar de jongeren gevoelen hoe eerlijk en prachtig-redeloos - gedeerde liefde kent geen vormelijkheid - hoe krachtig en smartelijk dit werk is. Een van de beste hoofdstukken er uit is dat over l'Organisation allemande, dat aldus aanheft: ‘Rien n'est plus audacieux, ni plus cynique au monde que l'affirmation allemande. Les Teutons sont inhabiles à la parole souple et vive, ils ne sont guère éduqués pour le raisonnement clair et subtil. Il ne leur reste donc plus que la brutalité dans le discours, comme dans les actes. Or, la brutalité spirituelle, c'est l'affirmation nue’.. Het kleine boekje, dat van Oest uitgeeft over Antwerpen, Mechelen en Lier, draagt wat al te duidelijk het kenmerk van op bestelling te zijn geschreven. In het proza hooren wij te zelden het dringen van een overtuiging: het is te rijk, het heeft te veel omwegen. Het belangrijkste stuk er uit is de aanvang van de beschrijving van Antwerpen, ‘où le vent de l'Escaut vous poursuit de rue en rue’. | |
[pagina 76]
| |
De indrukken van Mechelen en Lier missen te zeer het accent van een gelukkige herinnering, Uit ‘Parmi les Cendres’ citeeren wij slechts dezen zin, die den zestigjarigen Verhaeren doet zien als hij altijd was; forsch en onstuimig. Het klinkt als een leuze: ‘Nous serons jeunes et prompts comme jamais.’
Want reeds vroeger had hij in een gedicht aan de Schelde geprofeteerd: ....Vaincus, tu nous délivres;
Et ce sera toujours et chaque fois
Par toi
Que le Pays foulé, gémissant et pantois
Redressera sa force et voudra vivre et vivre!
Verhaeren is het symbool van de trouw en de vitaliteit van het Belgische volk, waaruit hij is voortgekomen en waarmede hij zich één voelt. Met den maatgang van zijn extatische volzinnen kloppen honderd-duizenden harten samen. | |
Bij den dood van Emile Verhaeren.Verhaeren is door een spoortrein gedood. Het noodlot houdt soms van die tragische symbolen. De dichter, die de wereld zag, ‘trépidant de trains et de navires’, die het moderne bedrijf en het nerveuze leven der hoofdsteden exalteerde is gedood door de machine. Hij is gedood door het geheimzinnige en ziellooze wezen, dat hij bovenal bewonderde en in die bewondering was reeds veel van wat hij het beste had, zijn geloof en zijn talent, verloren gegaan. In Verhaeren's leven zijn de perioden buitengewoon scherp gescheiden. De jongeling, met zijn weelderige en heftige Vlaamsche bloed, de bewonderaar, de | |
[pagina 77]
| |
broeder van Jordaens, van Rubens, zoekt een innig contact met de hoogste dingen in het traditioneel geloof zijner familie. Verhaeren is in dien tijd overtuigd en strijdbaar Katholiek. Hij verdedigt zijn geloof in proza even fel en even donker als de verzen uit ‘Les Flamandes’. Zijn leven, zijn verzen, zijn gansche verschijning in dien eersten tijd, is hartstochtelijk, levenskrachtig en juichend van zinnelijkheid en geluk. Wie stormde ooit zoo onbezonnen, zoo onstuimig het leven binnen? De wereld biedt duizend heerlijkheden. Het geluk heeft duizend aangezichten. En de dichter duizelend van weelde en begeerte, beleeft het alles als een visioen van zaligheid. Zijn naïef, maar diep gevoel voor het meditatieve en vrome leven der monniken, zijn liefde voor de schilderkunst, waar hij de kleur voor alles zocht, de trouw aan zijn dorp en alle beelden van zijn jeugd: er is een éénheid in deze volle en sterke sentimenten. Verhaeren in deze samengesteldheid van zijn jonge wezen is langen tijd het voorbeeld geweest van een jeugd, die, aarzelend tusschen het oude denken en het nieuwe weten, als hij, geëindigd is met een onwezenlijke deïficatie van het mechanische. Hij, die schreef: ‘Je vous invoque ici, moines apostoliques
Chandeliers d'or, flambeaux de foi, porteurs de feu,
Astres versant le jour aux siècles catholiques,
Constructeurs éblouis de la maison de Dieu’.
verheerlijkt later als het allerhoogste het werk der menschen. En the voice of the machines sprak hem godentaal. Maar tusschen deze periodes in ligt de tijd der ziekte: cet homme nerveux, qui déjà concevait la vie avec une sorte de fièvre, venait de rencontrer | |
[pagina 78]
| |
la Maladie. Les nerfs s'étaient tendus comme des cordes sonores, mais ils cédèrent; et après la défaillance physique ce fut longtemps un affaissement moral, des crises de doute peut-être au tournant de l'une des avenues de la Vie’. Dit schreef een vriend, die hem in dien tijd na stond. Verhaeren vertrekt naar Londen en hij doorleeft daar alle infernale kwellingen van den twijfel. ‘Et je lève mon coeur aussi, mon coeur nocturne,
Seigneur, mon coeur, vers ton pâle infini vide.
Et néanmoins je sais que tout est taciturne,
Et qu'il n'existe rien dont ce coeur n'est avide..’
De dichter, die alles groot zag, maakt van zijn smarten, geweldige schrikgestalten, helsche kwelgeesten, die ons soms aan een dantesk visioen, dan aan een getourmenteerden kop van Greco doen denken. Hij zocht alle ellende. Hij doorleefde alle verdriet, met de felheid en het morbide welbehagen van een zielsziekte, en hij zelf ziet in, dat hij in déze lijn doodloopt op de keuze: waanzin of zelfmoord. Verhaeren's vitaliteit behoedde hem voor deze consequentie. Hij verlaat Londen, trouwt en gaat naar Zwitserland, naar Les Diablerets. Dáár voltooide zich zijn beterschap: zijn maag, die nooit geheel normaal werd, maakte het hem niet lastig meer en zijn neurasthenische crises namen af. De verhouding van Emile Verhaeren tot zijn vrouw werd definitief bepaald door den tijd, waarin zij elkander naderden: de beterschap. Langzaam groeide 's dichters geest weer naar het leven toe. In zijn blijde verzoening met de wereld en het bestaan, vierde hij het feest van zijn huwelijk. Zoo bleef voor hem, als hij zijn leven overzag, zijn heerlijkste overwinning onverbreekbaar verbonden aan de teedere en lieve figuur van zijn vrouw, | |
[pagina 79]
| |
in wie hij het leven heeft leeren beminnen en die hij altijd als een symbool van schoonheid en goedheid vereerde. ‘Verhaeren passa des années à maudire l'univers. Le retour à la santé, l'apparition de Celle qui devait consacrer la guérison l'aidèrent à rejeter le cauchemar. Alors il célébra le monde avec la même rage qu'il avait mise à l'exécrer.’ Aldus een medicus, docteur Heumann, die in hetzelfde huis als Verhaeren, Rue Montretout te Saint Cloud woonde. Dit is de nieuwe periode. En die waarin Verhaeren, op een hoogtepunt van zijn kracht, de meeste bewonderaars om zich heen wist te verzamelen. ‘Les Villes tentaculaires’, ‘La Multiple Splendeur’ en ‘Les Visages de la Vie’, zijn almede zijn beroemdste boeken geworden. Werkelijk ‘il célébra le monde avec rage.’ Hij verheerlijkt de steden en de havens, de treinen en de stoombooten, de fabrieken en den arbeid. Hij ziet ook hier weer alles groot en gewelddadig. Hij ziet een nieuwe broederschap der menschen, gebaseerd op de grondwet van zijn nieuwe wezen: ‘Admirez-vous les uns les autres’. Hij predikt een nieuwen godsdienst, het geloof in drijfwielen en accumulatoren, het geloof in handel en bedrijf, het geloof in een socialistisch getinten heilstaat. Maar aldoor blijft zijn toon daar wat onecht en gezwollen. Dat voortdurende enthousiasme, die onafgebroken exaltatie, die vele groote woorden kunnen ons ten slotte niet overtuigen van de hooge heerlijkheid, van het verhevene en goddelijke van het modern bedrijf. Waar Verhaeren zich verliest in een fetichisme van 't meest materieele mechanisme, waar hij zich afwendt van het ware leven des geesten, en de eenvoudige, ontroerendste menschelijkheid, daar wordt hij een rethor, daar speelt hij met sonore woorden en steile phrasen. | |
[pagina 80]
| |
Neen, Verhaeren, is geen philosoof en zij - die als Bazalgette - van hem een profeet hebben gemaakt, doen hem ten slotte onrecht. Verhaeren is een schilder. Hij is ook een verrukkelijk minnaar. Zijn boek met liefdeslyriek ‘Les Heures Claires’ is wellicht het mooiste, zeker het zuiverste, dat hij schreef. Verhaeren - met al zijn verlangens naar het epische en heroïsche, is een lyricus, een zanger van teerheid en mannelijke liefde. Liefde voor zijn land, voor de herinneringen uit de jeugd, voor de schoonheid, voor een vrouw. Liefhebben was voor den dichter levensbehoefte. Hij was niets zoo weinig als criticus. Zijn opstellen over kunst, over schilders, zijn slechts onstuimige bekentenissen, dankbare getuigenis van bewondering en vriendschap. Hij had soms de meest onverklaarbare genegenheden voor middelmatige schilders. Want hij zag ten slotte geen goed of slecht. Hij zag een vriend en die had hij lief. De mensch Verhaeren was zoomin als de dichter profeet! Een stille, ingetogen natuur, maar met een stem, warm en indringend, die trilde van duizend geheime gevoeligheden. Verhaeren had voor het leven de nerveuze aandacht van een insect, dat met lange vederige voelhorens de zachtste golvingen bespeurt. Verhaeren sprak weinig. Maar wat hij zeide had het accent van een overtuiging. Hij kon, bij een huiselijk dineetje, het gesprek beheerschen door enkele woorden, door zijn breede, schetsmatige gebaren en door het vorschende kijken van de oogen. Als Verhaeren las, dan voelde men onder de eentonige voordracht een storm van herinneringen en sentimenten. Dan gaf hij den woorden een stillen nadruk, een macht die hen recht tot het hart van zijn hoorders voerde. Als hij sprak van Vlaanderen, dan, met weinig | |
[pagina 81]
| |
woorden, teekende hij ons een beeld van heel een oud en stil leven in de villes à pignons, waar het gezonde en stevige volk arbeidt en geniet. En werkelijk, dat alles lag hem nader aan het hart en beter in het bereik dan de fabrieken en de dreunende stations. Het beeld van Verhaeren is vervalscht door jonge, geëxalteerde Duitsche volgelingen en enkele Fransche Whitman-bewonderaars, die, tegen de werkelijkheid in, den dichter tot voortzetter van het neo-Amerikaansche dynamisme hebben willen verklaren. Het in alles op het uiterlijke en gewelddadige gerichte Duitschland, meende in Verhaeren den dichter van zijn fonkelnieuwe werven, van zijn hoogovens en zijn fabrieksbedrijven te ontdekken. Verhaeren liet zich een oogenblik door zijn bewonderaars meesleepen, maar toen de oorlog uitbrak, bleek hem de keuze niet moeilijk. Zijn lieve Vlaanderen ruilde hij niet voor een Rijnprovincie en een Hamburg - Amerika-lijn. In de oorlogsjaren kwam Verhaeren tot een intense activiteit, die eigenlijk in tegenspraak was met zijn altijd delicate gezondheid. En zijn laatste werk, na drie prozaboeken, is een bundel gedichten: ‘Les Ailes rouges de la Guerre’. Hierin vinden wij, die den meester kennen en liefhebben, touchante trekken van zijn loyaliteit, van zijn patriotisme en zijn verontwaardiging over een laaghartige schending; - maar wij herkennen er weinig goede verzen. Verhaeren was niet meer de Verhaeren van ‘Le Passeur d'Eau’... En toch treft ons telkens de toon van diepe en oprechte overtuiging, waaraan wij niet ontkomen kunnen. Voelt men in ‘Un Lambeau de Patrie’, een der allerlaatste gedichten, niet een echte en smartelijke liefde, waar hij spreekt: | |
[pagina 82]
| |
‘Ce n'est qu'un bout de sol dans l'infini du monde.
Le Nord
Y déchaîne le vent qui mord.
Ce n'est qu'un peu de terre avec sa mer au bord
Et le déroulement de sa dune inféconde’.
Ook in dezen tijd is Verhaeren lyricus gebleven en, zijn beste verzen zijn nog altijd die, waarin hij een aardsche liefde voor een werkelijk en levend wezen: zijn vrouw, zijn vaderland, belijdt. Verhaeren was van de levende schrijvers in Europa een der meest bekende. En hij heeft een grooten invloed gehad. Maar deze invloed op een bepaald deel der litteraire en socialistische jongelingschap heeft maar betrekkelijk kort geduurd. Het jongste Frankrijk staat althans geheel vreemd tegenover zijn heidensch humanitairisme, tegenover zijn verheerlijking van de algemeene menschenliefde en zijn godlooze extasen. Maar laten wij den dichter van zooveel krachtige en kleurige, nieuwe schoonheid, laten wij vooral den dichter van ‘Les Heures Claires’, ‘Les Heures d'Après-Midi’, ‘Les Heures du Soir’ niet vergeten. En hij, die Emile Verhaeren gekend heeft, die, als de schrijver dezer regelen, telkenmale de liefste bewijzen van zijn genegenheid mocht ontvangen, die vereert in den dichter den vriend; want hij was de dichter van liefde en vriendschap. Maandagavond is hij gevallen onder den trein van 6.41, toen deze het station van Rouen verliet. Zijn lichaam werd afschuwelijk verminkt onder wagens teruggevonden: ‘le monde est trépidant de trains et de navires’. |