| |
| |
| |
Over Fransche poëzie.
Naar aanleiding ven: G. Walch ‘Poètes d'Hier et d'Aujourd'hui’ (Paris, Delagrave s.d.) Vroeger verschenen van G. Walch: ‘Anthologie des Poètes français 1866-1906’. 3 vol. (Paris, Delagrave, et Leyde, Sythoff) en ‘Nouvelles pages anthologiques’ (Paris, Lesoudier et Amsterdam, Meulenhoff et Cie.).
Toen wij, jong en ontvankelijk, in het licht van een blijde verwondering, De Régnier, Verhaeren, Griffin, Samain lazen, ging ons hart open voor een groote liefde. En wij beloofden ons zelven plechtig, om trouw te blijven aan den blauwen hemel, aan het geluk en aan de schoonheid: aan Frankrijk.
Voor alle onbaatzuchtige vervoeringen, voor menschenliefde en vrijheidszin heeft altijd Frankrijk het beeld gevonden. En Fransche mannen en vrouwen hebben gansch een leven van lach en lijden, en al te vaak hun aardsch bestaan geofferd voor de ideeën, die het naast aan ons hart liggen.
Met den tijd werd die liefde bewuster, rustiger en sterker.
Hoe trotsch en hoe verrukt waren wij dan ook, toen wij tegen het stralende fond van een vorig geslacht de krachtige en actieve figuren van onze tijdgenooten zagen oprijzen: een jeugd - anders dan de ouderen - maar vooral niet minder begaafd en niet minder begeerig.
De jongeren hebben zich in twee groepen geschoold
| |
| |
en hun leven, dat zich langs twee duidelijke banen beweegt, vindt zijn uiting in de generatie van dichters, die of Verhaeren of Jammes als een meester erkennen.
Maar één eigenschap, die het gansche geslacht kenmerkte, hebben de beide richtingen gemeen: een ontroerende behoefte tot deïficatie.
Tegenover de elegante scepsis van een Henri de Régnier, tegenover de praalzieke en verleidelijke goddeloosheid van een Pierre Louys, tegenover de overtuiginglooze veelweterij van een Remy de Gourmont stellen zij zich met hun eenigst verlangen naar daden, met hun begeerte om te aanbidden en te dienen. Voor hen is de schoonheid geen doel, zij is het natuurlijk ornament van de waarheid. De twee groepen leeren wij wellicht het beste kennen in haar vertegenwoordigers, Jules Romains en Charles Péguy. Emile Verhaeren's pantheïstisch heidendom - on-Fransch in wezen en voorkomen - veroverde de jongeren, voorbereid door het socialisme en door de nieuwe wetenschappelijke psychologie der menigten beoefend door Tarde en Le Bon.
Zeker is het, dat op de vorming van Jules Romains en zijn vrienden, behalve Durkheim (wiens colleges aan de Sorbonne zij trouw volgden) twee boeken een buitengewonen invloed hebben gehad: ‘L'Opinion et la Foule’, door Gabriel Tarde, en ‘La Psychologie des Foules’, door Gustave le Bon.
Léon Bazalgette vertaalde in dien tijd de gedichten van dien razenden ridder der menschenmin, Walt Whitman, wiens leven hij in een groot boek exalteerde. Verhaeren schreef ‘Admirez-vous les uns les autres’ en ‘Les groupes agissent comme un seul personnage à faces multiples et antinomiques’.
Met den overmoed van een jonge begeerte maakte Jules Romains zich meester van deze materie en
| |
| |
hij schetste een nieuwen godsdienst en schoonheidsleer in éénen: l'unanimisme. In de ‘Revue Bleue’ van 7 September 1909 schreef hij zijn manifest, waarin hij aldus zijn grondstelling formuleerde:
‘Or les “groupes”, les groupes faits d'hommes les plus petits et les plus vastes, les couples, les rassemblements, les foules, les villages, qui menaient depuis des siècles une vie mystérieuse et muette, que nous frôlions, que nous pénétrions, où nous nous fondions sans rien deviner viennent d'affirmer enfin leur présence surhumaine.’
Voor Romains is de wereld als een nieuwe Olympos bevolkt met goden, die, elkander bestrijdende of samenwerkende aan één arbeid, altijd grootsch en altijd aanbiddelijk zijn: de Stad, de Arbeiders, de Opstandige Menigte, het Leger....
Hoe oprecht en hoe onstuimig Romains ook in deze gevoelens mag hebben geleefd, het kon hem niet gelukken een groot en zuiver werk te maken. In de exaltaties van den mensch en de wereld aanbad hij ten slotte zichzelf, en iedere zelf-aanbidding is steriel.
Religie en kunst veronderstellen het zelfstandig bestaan van een hoogere geestelijkheid, aan wie wij onszelven, eenvoudig en vol vertrouwen, opdragen en overgeven.
't Unanimisme blijft een aarzeling tusschen geloof en ongeloof, een begeerte naar het hoogste leven, die onverwerkelijkt bleef, omdat de persoonlijkheid te zwak was om zich zonder voorbehoud te offeren.
Jules Romains is met dit alles een dichter van onmiskenbare begaafdheid, hij is een zwak mensch en een onzeker en tuchteloos denker. Zijn beste werk is een drama in verzen; ‘L'Armée dans la Ville’, dat voor de eerste maal ogevoerd werd door Antoine (Odéon 4 Maart 1911). Het conflict, dat
| |
| |
ons werkelijk een schok door den geest doet varen - hoe actueel is het werk thans - ligt in de tegenstelling tusschen soldateska en burgerij. De atmosfeer is geladen met onrust en sidderenden haat.
Géén van Romains' omstanders heeft de kracht en den moed gehad, zichzelf te bevrijden van de vage phraseologie van het unanimisme. Bij allen is een mooie jeugdige begeerte naar vergoddelijking doodgeloopen in hun uiterst individualisme, dat zij niet vermochten te overwinnen. Hun beteekenis is dat eigenaardige, lichte gevoel voor de gemeenzaamheden van het levende en voor de eenheid van heden en toekomst.
Maar zij missen alle de vloeiende generositeit, waaruit zich een gedicht kan opheffen. En wij missen in aemechtige strophen den zoeten zwier van het Fransche vers en de bewogen gebondenheid van elk goed vers. Bij hen is alles schraal en bleek. En zij treffen nimmer dien ongeweten harttoon, die in een dagelijksch woord een wonder wekt.
Als voorbeeld citeer ik hier een gedicht van Jules Romains:
Ce n'est pas en vain que j'ai cherché.
Les boutiquiers assis sur leurs chaises
Ont tracé dieu le long des maisons.
Et quand le ciel est devenu sombre
J'ai vu quelqu'un qui levait mon bras.
J'ai senti l'eau venir sous les rames.
Ma chambre a laissé comme un tamis,
Glisser à moi des forces soumises.
Le dehors a pensé. J'en suis sûr.
Il fait divin, il fait clair de lune.
Le train s'est connu dans le tunnel,
Dont l'haleine est pareille à celles
De l'âne et du boeuf qui étaient là,
Quand un dieu naquit dans une étable.
| |
| |
De grandes bêtes remuent;
Des théâtres, des casernes,
Qui seront des dieux réels,
Parce que c'est notre rêve
Et que nous l'aurons voulu.
Dit gedicht uit ‘La Vie Unanime’ teekent Romains. Het is duister, onsamenhangend. Het gaat hortend en stootend naar een eind, dat geen stijging is. Wij zien er de menigten en de begrippen.... vergoddelijkt? Neen. Er wordt slechts een begeerte naar die vergoddelijking uitgesproken. Eéne die wel altijd onvervuld zal blijven, waar de ijdelheid zoo luid spreekt:
Parce que c'est notre rêve,
Et que nous l'aurons voulu.
De dichters om Romains, min of meer met hem verwant, zijn: Charles Vildrac (die een fijn orgaan heeft voor de schakeeringen van het gevoel), Georges Duhamel, Georges Chennevière, René Arcos, Théo Varlet, Georges Périn, Henri Hertz, Luc Durtain, Paul Castiaux, Pierre-Jean Jouve, Alexandre Mercereau, Sébastien Voirol, Pierre Jaudon, Henri-Martin Barzun, Henri Guilbeaux.
Deze dichters worden zeer gewaardeerd te Berlijn.
Aan de andere zijde staan de kunstenaars, die, door Jammes en Moréas, later door Claudel en Barrès beïnvloed, de hoogste stijging van hun begeerten verwerkelijkten in een strijdbaar Katholicisme, die zich één gevoelen met de Latijnsche traditieën van Frankrijk en die zelf-vergeten arbeiden aan een toekomst, die één zal zijn met het heilig verleden.
| |
| |
Péguy is onder hen een van de grootsten, zeker de meest marquante figuur.
Péguy was van 1892-1895 leerling van de ‘Ile Etude’ van Sainte Barbe. En het is merkwaardig te zien, hoe heel een groep - toevallig bijeengekomen - jonge menschen eenzelfde richting is opgegaan; den weg van daad en geloof. Wóórden, die niet de dragers waren van een direct en positief gevoel, deden in deze omgeving geen opgeld.
Behalve Péguy was er Ernest (= Jérôme) Tharaud, die in zijn boek over Déroulède zoo klaar partij heeft gekozen in de politiek van het zich vernieuwende Frankrijk. Er was Paul Acker, die zich op het slagveld geofferd heeft voor zijn land. Er was Baillet van wien een groote persoonlijke invloed uitging, die vertrouwen wist te wekken en die Benedictijn is geworden. En dan was er Joseph Lotte, de oprichter van de Groupe des Professeurs catholiques de l'université, een kleine vereeniging, maar met een onmiskenbaar prestige en een onloochenbaren invloed.
Péguy, met groote menschelijke begeerte om te leven en te helpen en zijn onmeedoogenloozen drang om jusqu'au bout te gaan, stortte zich midden in Parijs en midden in alle dwalingen. Hij werd socialist, Dreyfusard, anti-Katholiek, Bergsonien. Maar nergens vond zijn behoefte aan een onwankelbaren bodem onder de voeten bevrediging.
Tot hij zichzelf terugvond in de herinnering aan zijn geslacht en aan zijn land. Toen verwierp hij alle schoone vaagheden, alle klinkende slagwoorden, alle ijdel-vlammende theorieën. Hij werd de boerenjongen uit de omgeving van Orléans. Eindeloos vervuld van liefde voor zijn land, gelukkig en sterk in de overgave aan het geloof. Dat was in 1908. Péguy doorleefde de crisis met alle heftigheid van zijn wezen en hij leed physiek. Lotte bezocht hem
| |
| |
en hij heeft over dit onderhoud een onvergetelijke bladzijde geschreven ‘Toute l'énorme fatigue soutenue depuis douze ans sans défaillance l'écrasait enfin’. Péguy sprak van zijn neerslachtigheid, van zijn moeheid, van zijn verlangen naar rust. ‘A un moment il se dressa sur le coude et les yeux remplis de larmes: Je ne t'ai pas tout dit... J'ai retrouvé la foi.... Je suis catholique..... Ce fut soudain comme une grande émotion d'amour; mon coeur se fondit et pleurant à chaudes larmes, la tête dans les mains, je dis presque malgré moi: ah! pauvre vieux, nous en sommes tous là.’
Daarna kwam een tijd van breede rust en nieuwe werkkracht voor Péguy aan. Het Katholicisme maakte hem tot den kruisridder, die uittoog om zijn heilig land Frankrijk te redden van de Saracenen. Hij bestreed hen met een onophoudelijkheid van explosieve woorden. Péguy's proza begon meer en meer te gelijken op een fusillade: eentonig, gelijkmatig en doeltreffend. Toen de barbaren aanrukten, liet hij af van het woord hem zoo lief en zoo eigen, en hij greep naar het geweer, dat hem vreemd en noodzakelijk was. Péguy stierf gelukkig en heldhaftig in den slag aan de Marne, die een nieuw tijdperk in het geestelijk leven van Europa met blij kanongedonder heeft ingezongen. In het overaardsche leven hebben Péguy en Psichari elkander ontmoet. Zij hebben elkaar de hand gegeven en een verbond gesloten. En zooals Sint Michel en Sint George Jehanne den Weg hebben gewezen, zullen zij - beschermengelen in een stralend harnas - Frankrijk, wier losse, gouden haren stralen in de nieuwe zon, de zekerheid van een glorieuse overwinning bereiden. Men kan onmogelijk een juist beeld van het geestelijk leven in Frankrijk en van de Fransche poëzie vormen, indien men niet duidelijk deze twee figuren voor zich ziet: de onstuimige letterkundige
| |
| |
Jules Romains en Péguy, die met Lotte kon zeggen: ‘Nous ne sommes pas des littérateurs, nous sommes tout bonnement des paroissiens’.
De twee hier geschetste richtingen in de Fransche poëzie komen niet tot haar recht in het anthologisch werk van den heer G. Walch.
De beteekenis van dezen bloemlezer is dan ook minder een artistieke dan een litterair-politieke. Men moet namelijk zonder voorbehoud zijn onvermoeiden arbeid als middelaar waardeeren en steunen. Door zijn boeken, die in grooten getale over ons land verspreid zijn, heeft hij veel bijgedragen tot een meer algemeene kennis van de Fransche poëzie hier te lande. En hij heeft den Franschen een mooi voorbeeld van trouw en nauwgezette belangstelling van Nederlandsche zijde in Fransche kunst en geest gegeven.
Maar deze verdiensten gaarne en met opgewektheid erkennende, zal men toch eenige bedenkingen tegen Walch's werk moeten opwerpen, omdat hij ongewild een volmaakt onjuist beeld geeft van het litteraire leven in Frankrijk.
Walch ontdekt plotseling dichters, die de moeite van een zwerftocht niet loonen. En hij gaat in een onbegrijpelijke verblinding voorbij aan hooge en lichte figuren. Dit zou nog te begrijpen zijn, als het zijn bedoeling geweest ware in zijn bloemlezingen een zeer persoonlijken smaak en een zeer persoonlijk inzicht in de Fransche litteratuurverhoudingen tot uiting te brengen. Maar dit is geenszins het geval: Walch's werk is noch compleet, noch persoonlijk.
Van de ongeveer twee-honderd-en-veertig dichters, die met werk in de drie deeltjes der ‘Anthologie des Poètes français’ zijn vertegenwoordigd, verdienen nauwelijks veertig die eer; terwijl wij Claudel, Péguy, Suarès, Ghéon missen.
| |
| |
Walch geeft ons een aantal onbelangrijke gedichten. Hij onthoudt ons vele onbekende en belangrijke verzen. Hoe gaarne ruilden wij de statige leegheid van een Arsène Vermenouze (een uit vele) voor een teedere en speelsche odelette van Jean-Marc Bernard.
Het is onnoodig hier een volledig lijstje te geven van alle andere en jongere dichters, die in den index van Walch's bloemlezingen niet voorkomen. Uit hun werk zou - een salon des refusés - nog een aanmerkelijk boekdeel zijn samen te stellen. Slechts enkele van de minst vergeeflijke tekortkomingen van den heer Walch mogen hier worden aangeduid:
‘Simone, il y a un grand mystère
Dans la forêt de tes cheveux.’
Aldus is de aanhef van een gedicht door Remy de Gourmont, een verliefde overgave aan de zinnelijkheid van de natuur. In Walch's boeken komt de naam van Remy de Gourmont niet voor.
En wij, die de stijfhoofdigheid en den drang om te overtuigen beminnen in Péguy, die ons zoo gaarne overgeven aan het trage en gestadige stuwen van zijn wilskrachtig rhythme, zoeken naar een sonnet als ‘l'Epave’:
Un regret plus mouvant que la vague marine
A roulé sur ce coeur envahi jusqu'au bord.
Un jour plus solennel que le jour de la mort
S'est levé sur le foc et sur la brigantine.
Un espoir plus étroit que la voile latine
Portera-t-il jamais jusqu'au recreux du port,
Fera-t-il pénétrer jusqu'au secret du sort
La nef aux bois courbés coupés sur la colline.
Quand le juste pilote a déserté le nord,
Hommes laisserons-nous cette main enfantine
Saisir le gouvernail et redresser le tort.
Quand le vieux capitaine est tombé de son fort
Laisserons-nous la voix apparemment mutine
Commander par tribord et babord et sabord.
| |
| |
Uit de jongeren is een vreemde keuze gedaan; want ten slotte beteekenen Vildrac, Duhamel, Arcos, Chennevière - de groep Unanimisten, gedeeltelijk uit l'Abbaye voortgekomen - toch oneindig veel meer in het letterkundig leven van het hedendaagsche Frankrijk dan de hertogin de Rohan, mej. Puybusque of de heer Foulon de Vaulx.
Wij missen Jean Schlumberger (‘Epigrammes romains’) met zijn saamgedrongen, toch immer klaren stijl en zijn droom van altijd-jonge, altijd-blijde klassieke schoonheid.
Wij missen Henri Franck, den jong-gestorvene van wien de gravin de Noailles schreef ‘qu'il joignait à la candeur de l'enfance une mystique paternité du coeur, qui l'inclinait, riant et lourd de sagesse, sur les jeux et les travaux de la race humaine.’ Alle verrukkingen en alle angsten zijn in deze extatische beloften van een eerste jeugd, die zocht naar een heerlijke vereeniging met het veelvuldig wonder: Frankrijk.
En attendant ces jours de splendeur et de joie
Plus courageux que toi, je vais chercher mon Dieu;
Quand je l'aurai trouvé, je te reviendrai, France,
Car c'est dans ta clarté qu' aiment vivre les dieux.
Ta sainte et ferme terre est pour les basiliques
Et tes enfants de choeur aux hymnes lithurgiques
Wij missen dien anderen gunsteling der goden René Bichet (gestorven in Januari 1913). Een echt kind van zijn laag land Beauce, een echt kind van zijn ouders, boeren, had Bichet alle deugden van den plattelandbewoner, die zijn grond bebouwt. Hij had een overheerschend gevoel voor het stille
| |
| |
en eeuwige bestaan van de dingen en hij had slechts de behoefte om te verstáán en te kennen.
Een boer spreekt:
Nous sommes habitués au boeuf qui va tout droit,
A la marche impitoyable de la charrue
Qui ne revient jamais sur la motte mordue;
Tout ce que nous faisons est franc et sans regrets.
Tous nos travaux sont lourds, carrés vides de mystère;
On les mène de front comme des paquets de soldats,
On les pousse l'un derrière l'autre sans embarras
Comme les sacs de grain sous la meule dure et claire.
Ce qui est fait est fait et l'on n'y pense plus.
C'est une bonne chose, et pas bien difficile,
Que de savoir, quand il le faut, arracher la vigne,
Ou sauver la cuvée quand le pressoir s'est rompu.
We missen de mysterieuze zwerver - een nieuwe Rimbaud - Saint-Léger Léger; wij missen Léon-Paul-Fargue, die in het quartier Latin beroemd was vóór hij één gedicht publiceerde. Wij missen André Baine, Jacques Dyssord, André Thérive, Henri Alliès.
En van de poètes fantaisistes, citeert Walch wèl: Carco, maar niet de veel geestiger en veel sierlijker Jean-Marc Bernard; niet André Salmon, niet Tristan Derème, niet Guillaume Apollinaire, niet Fourest.
De heer Walch geeft enkele provençaalsche dichters, maar wij missen Jousé d'Arbaud (‘Lou Lausié d'Arle’). Hij geeft enkele Belgische dichters, maar wij missen o.a. Jean Dominique en Jules Delacre....
Genoeg.
Ook de keuze van de gedichten is niet altijd gelukkig voor zooverre ik dit heb kunnen nagaan.
Evenmin kan ik eenigen zin bespeuren in de
| |
| |
verhouding der bijdragen. Van Hélène Picard tel ik tien pagina's, van Léon Deubel - een oprechten, ontroerenden poète de la misère - slechts één, en die ééne bevat niet zijn beste gedicht.
De notities die Walch over iederen dichter heeft toegevoegd aan het werk, zijn bruikbaar, schoon niet volledig. Maar zij zijn volmaakt critiekloos en onverschillig geschreven. Hoe is het mogelijk op denzelfden toon te spreken over een Klingsor, die u verliefd maakt, dwaas van een speelsche ontroering, als over Paul Hyacinthe-Loyson, die altijd maar een rijmziek polemicus is?
Een bloemlezing als die van Van Bever en Léautaud ‘Les Poètes d'Aujourd'hui’ blijft, ook voor hen die den completen Walch bezitten, onmisbaar. Zij is een voorbeeld van nauwgezetheid en smaak. De keuze is positief en overtuigend. Het boek is een geheel en een éénheid. Het is een handboek geworden voor hen die de geschiedenis en de beteekenis van het Symbolisme willen bestudeeren en erkennen.
Het boek van Walch moet worden voortgezet en uitgebreid. Het is nog slechts een begin. Er moet systematisch en enthousiast worden gearbeid aan de verbreiding van Franschen geest en Fransche kunst in ons land.
Dat het zich vernieuwend en verjongend Frankrijk ons een voorbeeld zij en tot zelfherziening, tot daden prikkele....
Wij willen allen het werk van Walch voortzetten en wij geven hem, oudere, eerbiedig de eer het met zulk een kennis en doorzettingsvermogen te hebben begonnen.
|
|