Latijnsche lente
(1918)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Leon Daudet.Dit opstel is geschreven in April 1916, naar aanleiding van de eerste drie deelen van Daudet's ‘Souvenirs des Milieux littéraires, politiques et médicaux de 1880 à 1905’. Deze boeken zijn verschenen bij de Nouvelle Librairie Nationale (Parijs) en getiteld: ‘Fantômes et Vivants’, ‘Devant la Douleur’, ‘L'Entre-Deux-Guerres’. Het stijgen van figuren als Léon Daudet en Charles Maurras in de politiek van het eind-eeuwsche Frankrijk was een natuurlijk en noodzakelijk verschijnsel van reactie. Uit de blinde verwarring wonden zich langzaam nieuwe levende beginselen los, die naar de toekomst stuurden in een baan van licht. Moge na de groote nederlaag het land zich economisch verwonderlijk snel hebben hersteld, het geestelijk leven van Frankrijk is al te langen tijd ziek gebleven en zwak. Het geslacht, dat in 1870 jong was, medestrijdend of in den gevoeligsten leeftijd toeschouwer van de oorlogsellende, van de ineenstorting van een politieke wereldmacht en van de meest vernederende schending der Fransche rijksintegriteit, heeft van die gebeurtenissen een onuitwischbaar sombere her- | |
[pagina 2]
| |
innering behouden, die het karakter van een geheele generatie bepaald en gevormd heeft. Een nederdrukkende moeheid, een blinde moedeloosheid verlamde de geesten en maakte hen willoos om te strijden tegen het politiek verval en tegen de rasta's en métèques die, zonder nationaal verantwoordelijkheidsgevoel in het openbaar leven van Frankrijk ingrepen met de gewetenlooze voortvarendheid vreemdelingen eigen, minder tot heil van het Fransche volk en tot verheffing van den Franschen geest dan tot behartiging van de eigene en de partij-belangen. De nieuwe republikeinsche regeering toonde al heel spoedig een volkomen onmacht om twee tegenovergestelde, maar beide zeer genereuze Gallische ideeën, te begrijpen. Want hoe laf en wreed stond zij niet tegenover de commune, met haar blindmoedige offervaardigheid - leven en goed geringtellend voor een blijde gemeenzaamheid - met haar zingende vervoeringen en haar goddelijke grootsche verdwazing. Hoe vreemd en ver verhield zij zich anderzijds tegenover het idealistisch monarchisme met het deugdzaam en bezonnen vasthouden van de zoo eindeloos-rijke en zoo wezenlijke traditiën van het vertrouwd geloof en de nationale geschiedenis, met den eerlijken zin voor orde, de liefde tot den arbeid en voor wie arbeidt, en de natuurlijke behoefte tot chariteit. Het vertrouwen in een zoo weinig nationaal - in menige daad anti-nationaal - bewind kón niet groot zijn. Meer en meer toonden de besten van het volk een onoverwinbaren afkeer van de politiek en haar cameleontische listen. En daarbij waren de omstandigheden niet gunstig voor de ontwikkeling van een gezond openbaar leven, gebaseerd op een hartelijke en hartstochtelijke belangstelling in de gemeene zaak en ernstigen wil tot het gemeene heil. Deze jeugd van na 1870, een geslacht van | |
[pagina 3]
| |
moedelooze twijfelaars, nergens tehuis, zonder kracht en beheersching, zonder het vermogen zich tot vruchtbaar arbeiden te concentreeren, is het beste gekarakteriseerd door Maurice Barrès, die in 1885 schreef: ‘L'ennui bâille sur ce monde décoloré par les savants. Tous les dieux sont morts ou trop lointains: pas plus qu'eux notre idéal ne vivra. Une profonde indifférence nous envahit. La souffrance s'émousse. Chacun suit son chemin, sans espoir, le dégoût aux lèvres, dans un piétinement sur place, banal et toujours pareil, du cri douloureux de la naissance au râle déchirant de l'agonie - dernière certitude ouverte sur toutes les incertitudes’. In de kunst vinden wij deze geestesgesteldheid nauwkeurig terug in een alles-beheerschende neiging tot analyse, tot een nerveus doorzoeken van alle bestaanswaarden, tot een nasporen van fijnste nuances en een jachten naar vage wolkbeelden van geluk en genot, zonder ooit - hiertoe ontbrak de samentrekkende kracht, de bevestigende levenszekerheid en de zeer enge, zeer sterke eenzijdigheid - zonder ooit tot een nieuwen organischen vastbegronden opbouw te komen. In die dagen verbruikte een jeugd zichzelve in twijfel en uitzichtlooze critiek. Het is een eindelooze aarzeling tusschen droom en daad. En in de atmosfeer is altijd dat vage, schrijnende verdriet om een daad, die niet volbracht werd en om een door aardsch verlangen gestoorden droom. En op lateren leeftijd eindigde dit geslacht in een uiterste verfijning van geest en zinnen, die ten slotte - met een lofzang op de seniliteit - het scheppend leven verlamt en neerlegt, zonder der ziel de rust te geven. Het waarom heeft er zoovelen vermoord als een traag en smartelijk gif. En deze vlucht voor de werkelijkheid sloot heel natuurlijk in zich felle afkeer van de politiek en van de politieke actie. | |
[pagina 4]
| |
De groote vragen van den arbeid en het maatschappelijk verkeer werden - een enkele maal sentimenteel veraesthetiseerd - meesttijds vermeden en ontweken De nationale vernedering was zoo diep en snijdend in den enkeling gedrongen, dat elke drang en elke vervoering was gedood. Zoodat de nationale idealen - het gevoel van hoorigheid aan den eigen grond, de wil tot Frankrijks grootheid en de gebondenheid aan de edelste tradities - niet meer werden verstaan. En de revanche, het eenige grootsche actieve principe in de Fransche politiek, was slechts voor heel weinigen de strijdleus, die zij niet eens luid dorsten te zingen door de straten van hun stad Parijs. De jonge Mercure de France was het orgaan van de schrijvers, die, bewust en trotsch, de kunst zoo hoog stelden boven de dagelijksche werkelijkheid van lust en zinnen, dat hun werk en leven, beiden vereenzaamd, langzaam en schoon in duizend verven, verdorden en stierven. Ziehier een typisch voorbeeld van de levensvreemde onverschilligheid van deze twijfelaars - wij geven dit in tegenstelling met de rijke en toomelooze verlangens van de intellectueele jeugd van nù. In 1892 schreef de Mercure: ‘Aucune époque, semble-t-il, ne fut plus propice que la nôtre à se croiser les bras et à attendre. Nous sommes du monde qui s'en va et il est séant de s'en aller avec lui.... La seule chose convenable est donc plus que jamais de remonter dans les tours d'ivoire, pendant qu'elles sont encore debout - ce n'est pas pour longtemps - et d'y rêver soit aux choses éternelles, soit aux difficultés de la grammaire’. En dan nog deze uitingen van anti-nationalistischen en anti-militaristischen zin, het beroemde artikel van Remy de Gourmont in de Mercure de | |
[pagina 5]
| |
France van 1891 onder den titel ‘Le Joujou patriotique’, waaruit deze tirade: ‘Personnellement je ne donnerais, en échange de ces terres oubliées (Elzas en Lotharingen) ni le petit doigt de ma main droite, il me sert à soutenir ma main quand j'écris, ni le petit doigt de ma main gauche, il me sert à secouer la cendre de ma cigarette...’ Maar zelfs dit steile en hooge égoisme is niet bestand geweest tegen den tijd. De jeugd - ontwaakt uit den killen doem van 1870 - zelfbewust, sterk en vol élan, zocht weer een taak in het leven en zocht boven het armelijk ultra-individualisme van een de Gourmont een gemeenzaamheid van wil en geloof. En stelde tegenover de dorre en aesthetische zelfzucht, de frissche kracht en de blijde, gelukzalige opoffering. Hoezeer moest niet het openbare leven onder deze vereenzelviging der individuen lijden, want geen werkelijke samenleving is mogelijk zonder samenwerking en zelfvergeten. Zoo werd de politiek, meer en meer ontdaan van alle levende ideeën, van alle idealen, een botte strijd van belangen. De regeering werd een spel van partijen, en de gemeene zaak een middel tot verrijking van private beurzen. Lange jaren werd in Frankrijk door belanghebbenden aan een mercantiel laveeren den naam van liberaal regeeren gegeven. ‘Nous sommes dans l'incohérence, a dit gaiement M. Clemenceau. La France se dissout, avait constaté Rouvier. La France est bien malade, prononçait hier Léon Bourgeois. Entre ces étonnantes phrases d'anciens chefs du gouvernement, il y a un lien; et nos maladies et notre dissolution sont le produit de l'incohérence gouvernementale plutôt que l'effet d'une fatigue de notre sol ou de notre race’, schrijft een man als Sembat. | |
[pagina 6]
| |
En de Jouvenel: ‘Michelet appelait la République une grande amitié. Michelet était un poète et les temps sont changés: la République n'est plus qu'une grande camaraderie.’ Of: ‘Ainsi a pu naître un régime curieux: celui du bon plaisir, tempéré par les relations.’ En Henri de Monpezat, lid van de conseil-supérieur des colonies, schrijft heftig over: ‘l'incapacité crapuleuse du régime que nous subissons.’ En de republiek, waar verantwoordelijke leiders wisselden vaag en schichtig als trilbeelden (...et l'horreur des responsabilités) bevestigde de overmacht van het grofste en meest onverdraagzame materialisme. De Fransche tradities van leven en geest werden systematisch, bewust verwaarloosd voor de valsche glans van versche Pruisische wetenschappelijkheid, die vanuit de Sorbonne - waar een Durkheim en een Andler theoretiseerden - werd verbreid. Boven de edele humaniora werd de compileerende veelweterij gesteld en boven het divien inzicht van Pascal en de menschelijke wijsheid van Chamfort stelde een jeugd - verleid door een Burdeau - Schopenhauers wreede en troebele metaphysica, die naar den donkersten dood duidt. Zoo rijpte langzaam en door veel smaad en leed het verzet dat eerst tijdens het groote Proces tot bewustheid van eigen krachten organisatie, van active mogelijkheden kwam. Sinds dien tijd zien wij duidelijk naast de feitelijke machthebbers den groei van een komende macht. Dit is de tijd van de oprichting der ‘Action Française’. Dit tijdschrift, eerst maandelijks verschijnend, stond onder redactie van den onlangs overleden Henri Vaugeois. Nationalisten van allerlei geaardheid werkten er aan mede. We noemen, | |
[pagina 7]
| |
behalve Charles Maurras, den graaf Léon de Montesquiou, Lucien Moreau, Jacques Bainville, den markies De la Tour du Pin Chambly de la Charce, Louis Dimier, Richard Cosse, Augustin Cochin, Lucien Corpechot, Antoine Baumann, Robert Launay, Xavier de Magollon en Henri Maset. Later verscheen l'Action Fançaise dagelijks. En thans, met Charles Maurras als directeur en Léon Daudet als hoofdredacteur, is het een altijd belangrijk, goedgeschreven dagblad, dat met moed en geestkracht de contre-révolution, de revolutie van de reactie, propageert. Naast de Action Française, die door den invloed van Charles Maurras royalistisch werd en het vernieuwde koningschap als eenig sociaal en politiek heil voor Frankrijk propageert, staat de vrije nationalistische beweging door Maurice Barrès. Barrès is de man die met Maurras den grootsten invloed in Frankrijk gekregen heeft. Zijn direct ingrijpen in het geestelijk leven van Frankrijk begint tijdens de uitgave van ‘La Cocarde’ (1894) met de publicatie van ‘les Romans de l'Energie nationale’ (Les Déracinés 1898, L'Appel au Soldat 1900, Leurs Figures 1901). Hij had toen den barren weg reeds afgelegd die leidde van het enge en eenigst zelf - waarvan hij het beeld in scherpe lijnen op edel koel metaal ciseleerde - tot aan de open wereld van zijn land, zijn tijd, zijn onvergankelijk verleden, waarin hij het eigen beeld hervond bevrijd, verreind. Barrès was een van de heel weinigen van zijn geslacht - une génération sacrifiée - die dezen logischen en natuurlijken ontwikkelingsgang heeft volbracht. En nu is hij, meer dan een groot kunstenaar, een professeur d'énergie, leider en dienaar tegelijk, één die zichzelf geofferd heeft zonder deemoed en die nochtans heerscht zonder trots. | |
[pagina 8]
| |
Barrès is in een statigen zwaai van den gloeienden kern van zijn ik, uitgeslingerd tot aan de helle licht-grenzen van zijn leven. Van de verliefde en zwoele ritus van het eigenste zelf, kwam hij tot een diepe mannelijke liefde voor de menschheid, welker beeld hij in zijn Frankrijk het zuiverst en dadelijkst weerspiegeld vond. Na zijn wezen tot in de verborgenste donkers te hebben doorzocht, na zijn persoonlijkheid tot op de uiterste hoogten te hebben geëxalteerd, vond hij zich - bijna plotseling - terug, nog duizelend van eenzaamheid en stijging, in de wereld en in zijn land. En bevrijd van alle ijdelheid der litteratuur wilde hij in liefde de Lofzanger, in haat de Aanklager zijn tot eenig heil van zijn nieuw-ondekte wereld. Zoo is Barrès het allersterkst gebleken in voor de vuist weg, in fel verantwoordelijkheidsgevoel, bevend van naaktheid geschreven artikelen, als bijvoorbeeld die welke verzameld zijn in het bundeltje ‘Dans le Cloaque’. Daarin treffen wij in een voorwoord deze Barrès karakteriseerende leuze: ‘La lumière, toute et tout de suite’. De wending van Barrès - als een natuurlijk groeien tot de zon - is voor de jeugd het prachtigste voorbeeld geweest. En waar Maurras telkens zijn ‘de la politique avant tout’ met forsche stem zijn land indreunde, streefden de jongeren naar een strakke zelfconcentratie, naar een hooger eerlijkheid tegenover het zijn en naar de volste, hartstochtelijkste daadwerkelijkheid. Zij offerden met prachtig élan alle ijdelheden van het woord en de zelfzucht van het schoone gebaar. Weg met dilettanten en de dandys! Weg met aestheten en de ‘denkers’! ‘Non point goûter, mais vivre.’ | |
[pagina 9]
| |
De schoonste volzin klinke als een vloek. Het schoonste woord treffe als een kaakslag. Zóó kon Maurice Barrès worden wat hij is; de leider van zijn land, die, boven de officieele makers van wetten en verordeningen, het leven van Frankrijk beheerscht en regelt met de milde scherpte van zijn woord. Een derde figuur die in dezen tesamenhang moet worden geteekend is Marc Sangnier. De beweging die hij, met Paul Renaudin en Etienne Isabelli, aanzette en leidde noemt men naar den naam van zijn tijdschrift ‘le mouvement du Sillon’. Sangnier was een rijke, begaafde en genereuse natuur, dien een mystische drang tot het catholicisme dwong, waarvan hij nochtans de sterke en bederfwerende discipline niet aanvaarden dorst. Hij was te zwak om te voleinden wat hij begonnen was en te zwak ook om de tweeheid van zijn weifelend wezen tot een levende en organische samenvatting op te voeren. Hij wilde het catholicisme verjongen door innige aanraking met de nieuw opbloeiende sociale ideeën, en hij wilde het socialisme veredelen en verrijken door het tot de catholieke mystiek en de catholieke tradities te voeren. Sangnier was een overtuigend spreker, hij was een helder en precies schrijver en in zijn oogen droeg hij den glans van profetische zending. Maar - nog te zeer kind van zijn choatischen tijd - rees hij nooit boven zijn wezenlooze conceptie van een vage religieuse democratie, en nooit boven zijn liberaal individualisme uit. Maurras noemde niet zonder reden Sangnier een ‘anarchiste chrétien’ in zijn bestrijding van le Sillon. Sangnier echter stond aan de zijde der nationalisten waar hij schreef: ‘Une patrie, en effet, ce n'est pas seulement un territoire délimité dont les habitants sont soumis aux mêmes lois, c'est encore un patrimoine commun | |
[pagina 10]
| |
de traditions, une identité d'aspirations, une unanimité de morale enfin’. De Sillon-beweging als actief beginsel in het Fransche leven is, betrekkelijk spoedig, dood geloopen tegen het jaar 1890. De Sillonnisten uit den eersen tijd - den tijd van de bloeiende enthousiasmen - waren René Pinon (Montalouet), Jean Lerolle, Pierre Petit de Julleville, Joseph Vilbois, Carli Roederer, Paul-Edouard Decharme, J. Charles Brun, Robert van der Elst, Octave Homburg en vooral Sangnier's jonge vriend Henri du Roure. Hun formule was - een woord van Ollé Laprune - ‘Il faut aller au vrai de toute son âme.’ Ook hier weer dat bewuste en positieve idealisme. De begeerte om te werken en te leven. Van de litteratuur bevrijdden zij zich meer en meer en Sangnier en zijn vrienden trokken er op uit om op de hoeken van de straten, hun dringend woord te spreken voor een zuiverder, klaarder en directer leven. Toespraken die zij later ook zouden houden in de Université populaire. Moge hetgeen door Sangnier bereikt is gering wezen, de oprechtheid van zijn streven en wat er waars en goeds was in zijn propaganda is niet verloren gegaan voor Frankrijk. De invloed van de Sillon op een figuur als Charles Péguy bijvoorbeeld is onmiskenbaar. In de kunst herleefde als eenig natuurlijk levensverschijnsel van de nationalistische strooming: het begeeren naar de statige klare en hooge schoonheid van het Fransche verleden, het classicisme. Den grooten invloed op hun volk danken Maurras en Barrès aan hun traditionalistischen zin - de nieuwe jeugd zocht angstig de eenheid van het eigen heden en het levend verleden - en aan hun moedige en fonkelende bestrijding van de | |
[pagina 11]
| |
holle logica eener wetenschap die alle banden met het bestaan heeft verloren en waant leven en dood in haar cijfers en formules te vereenigen. Zij hebben Frankrijk zijn geschiedenis hergeven - nationalist is iedere Franschman die zich bewust is van de grondslagen zijner vorming - en aan het Fransche volk het vertrouwen in wonderen. Natuurlijk hebben ook Maurras en Barrès hun directe voorgangers gehad. Het is onmogelijk en onnoodig in dit verband alle wegbereiders voor het nieuwe Frankrijk afzonderlijk te karakteriseeren. Van Rivarol en Mallet du Pan (1798) af tot bijv. Guyot de Villeneuve of Charles Péguy is er één onafgebroken traditionnistische beweging geweest: nu eens openbaar, dan gansch overgolfd door het luid avonturieren van de anarchistische en republikeinsche clans. De invloed van Taine en Renan op het geslacht dat omstreeks 1875 geboren werd, is merkwaardig en belangrijk genoeg om uitvoerige studie te rechtvaardigen. Verder hebben Comte, Sorel, Boutmy en vooral de Straatburgsche historicus Fustel de Coulanges - de schrijver van de magistrale ‘Histoire des Institutions politiques de l'ancienne France’ en van ‘La Cité antique’ - diep en gelukkig ingewerkt op hun volgelingen. Paul Bourget eindelijk gaf in zulk een felheid van kleuren het schrikbeeld van een verfilosofeerde jeugd in ‘Le Disciple’, dat hij daardoor meer dan door zijn fijndoorwerkte en savante ‘Essais’ blijvenden invloed kreeg. Robert Greslou is het duurzaam voorbeeld van den twijfelenden ontleder, vol halfbegrepen wijsgeerige theorieën over schuld en verantwoordelijkheid, eindeloos vervuld van zichzelf en zijn pover weten, dor van hart en onbegrijpelijk verlaten en die tot de ellendigste en gruwelijkste misdaad nijgt: tot den koelen passieloozen | |
[pagina 12]
| |
moord. Dit ‘ijskoud visioen van leugen’ riep Bourget op ter waarschuwing van den jongeling volgens Marcel Schwob ‘dont le cerveau est peuplé de littérature, qui voit le dix-huitième siècle à travers Gourmont, les ouvriers à travers Zola, les paysans à travers Balzac, la mer à travers Michelet et Richepin.’ En als wij tegenover Robert Greslou en den ‘Ecornifleur’ de voor de jeugd van nu typische groote figuur van Renan's heroïeken kleinzoon Ernest Psichari stellen, dan zien wij hoe door den innerlijken en onverwoestbaren Latijnschen geest en Latijnsche kracht dit volk zich tot in het diepste wezen heeft vernieuwd, hoe het jong en sterk staat midden in den heerlijken dag van eindelooze mogelijkheden. Opgenomen in het verband van een glorieus verleden en een toekomst rijk aan een blijvoorvoeld geluk, is daar de jonge jeugd met deze mannelijke en genereuze verlangens: te doen en te dienen. Zij wil haar leven vullen met de vreugde van kinderlijk gelooven en de bevrediging van doeltreffende daden. Zij wil onafhankelijk en ongebogen zich offeren voor het heilig bestaan van de vaderlandsche gemeenschap, wetende, dat alléén in zelftucht vrijheid, in zelfvergeten zelfbezit te vinden is. ‘Se plieront-ils aux disciplines d'une société rigoureuse jusqu'à se faire tuer pour elle? Ils ont trop le sens du sacrifice de l'héroïsme, pour qu'on en doute....’ schreef Jacques Jary, van wien ook dit teekenend citaat: ‘Jamais le mépris des rêveurs, des humanitaires, des imbéciles, des pacifistes, des piètres hypocrites, ne se déclara plus spontanément.’ Léon Daudet heeft een vol leven van dwalingen en moed, van onontkoombaren strijd en vele onstuimige verontwaardigingen gewijd aan de zaak van deze jeugd, om haar van eigen kracht bewust | |
[pagina 13]
| |
te maken en om haar op te voeden tot wat zij geworden is: une génération de la réparation. De twee kostbaarste eigenschappen van Léon Daudet zijn een immer waakzame strijdbaarheid en een onstuimige subjectiviteit. Hij is polemist. Altijd. Ook in zijn romans. Ook in deze levensherinneringen. Hij heeft de imperatieve behoefte om de wereld en de Fransche maatschappij naar het beeld van zijn verlangen te herscheppen. Daardoor bezeten, spaart hij niemand en niets. Tegenover alle verschijnelen van sociale orde en alle bewegingen des levens, stelt hij zich hard en zelfbewust met den natuurlijken argwaan van den sterken mensch. Zoo leeft hij in gestadige samenspraak met het nieuwe. En dan, daarna, aanvaardt hij of verwerpt. Verwerpen beteekent voor deze natuur: niet aflaten van vurigste bestrijding met woord en daad. Hij is een polemist en dus eeuwig- en aarts-fanatiek, met al de heerlijke en mannelijke kracht der bewuste bekrompenheid. Daudet kent zijn grenzen en hij weet, dat beperking verdieping beduidt. De structuur van zijn geest is eenvoudig en helder. De oorspronkelijke krachten van zijn natuur weet hij in een prachtig vermogen-tot-daadwerkelijkheid te concentreeren. Hij doet en leeft, dol en oprecht, zonder de smaad van zelftwijfel en zonder het onzedelijk medelijden. Hij weet dat hij in zijn land een missie heeft te vervullen, als hij zonder aarzelingen zijn waarheid verwezenlijkt in overredende woorden, of een vernietigenden slag. Allen, die aan een groote vernieuwing hebben gewerkt, zijn zulke heerlijkverblinde fanatici geweest. Daudet ziet dus de verjonging van het Fransche geestesleven en de Fransche maatschappij in een herstel van de monarchie en die opgevat in den zin van Charles Maurras en zooals deze in beginsel wordt aanvaard door den hertog van Orleans. De | |
[pagina 14]
| |
koning van de arbeiders en de boeren - de primitieve en onverwoestbare krachten van den Franschen staat - die tot nu schandelijk bedrogen werden door een bende avonturiers, welke Frankrijk regeerde naar den luim van Wilhelm IIGa naar voetnoot*) en tot dadelijk voordeel van hun eigen zak. Het koningschap zal de absolute en traditioneele gemoedsvrijheid waarborgen, die geheel verloren ging, zoodat een sequestratie van kerkelijk goed en de uitwijzing van kloosterlingen mogelijk werd. Alleen de koning boven partijen en belangen verheven, kan de eenheid van alle Franschen waarborgen en alleen de koning kan den verlammenden druk van een république de parlementeurs opheffen, waar deze niet in staat bleek één groot politiek of sociaal werk tot stand te brengen. Aldus zijn in het zeer kort en zonder commentaren Daudet's beginselen aangegeven. Daarbij is hij een fel bestrijder van het bloedeloos en vegetarisch humanisme met vaagmarxistischen inslag, van alle cosmopolieten met hun ontbindenden invloed, van alle vreemdelingen die binnen het leven van zijn land dringen. Hij ziet een kracht der toekomst in décentralisatie en hij wil herstel van de familie in zijn streng-georganiseerden antieken vorm. Hij is dus in kunstzaken classicist. Zijn oordeel over menschen en dingen, zooals hij dit uitspreekt in de drie met tintelende opgewektheid en uiterst persoonlijk geschreven deelen zijner levensherinneringen, is altijd interessant en nooit betrouwbaar. Maar dit stormachtige en doordravende subjectivisme, dat voor geen consequentie terugdeinst, vertroebelt nooit ons eigen denken, omdat | |
[pagina 15]
| |
het ons geen oogenblik in twijfel laat omtrent zijn ware wezen. Het is oprecht en onomwonden, het is natuurlijk en schaamteloos als de natuur. Zijn polemiek is van een zoo heerlijk-hondsche openhartigheid, van een zoo juichend los-zijn van alle overwegingen, die niet ter zake doen, dat wij geslagen staan tegenover die brutale en oprechte kracht. Zijn serie ‘Les Mythes politiques’ (Une campagne d'Action française) is een reeks van kervende, moordende invectieven, verwerkt in geestige, soms fantastische artikelen vol gallische verve gesteld. Daudet boeit voortdurend, of verleidt ons tot jeugdige enthousiasmen of hij prikkelt tot een spontaan verzet. Nooit laat hij ons onverschillig. Dat is de hoogste lof voor een dagbladschrijver. Kunstenaar - een mysticus - is Daudet nooit en het wezen van zijn geloof vind ik best gekarakteriseerd door Renan: ‘Plus l'homme se développe par la tête, plus il rêve le pôle contraire, c'est à dire l'irrationnel.’ Zijn mémoires geven een eenzijdig, maar boeiend beeld van 25 jaren politiek, wetenschappelijk en artistiek leven van Frankrijk. En om de evolutie van het Fransche geestesleven, die eindigde in de smartelijke apotheose van dezen oorlog, die een vagevuur is, met zorg te kunnen volgen, moet men Daudet grondig bestudeeren. Of hij over Hugo - hij was gehuwd met diens kleindochter - over Drumont, over de Parnassiens, over Forain, over Lockroy schrijft, of de koorts van den haat in zijn proza schrijnt, of dat hij met zuidelijken zwier van bewondering en liefde délireert, of wij hem volgen willen, of dat wij ons koppig schrapzetten tegen zijn dwang, vriend of bestrijder, altijd is hij ons belangrijk, omdat wij altijd de stem hooren van een der gaafste, moedigste en hartstochtelijkste mannen van Frankrijk. | |
[pagina 16]
| |
Toen in het voorjaar van 1917 het vierde deel der ‘Souvenirs’ verscheenGa naar voetnoot*) schreef ik - 2 Mei - deze aanvulling van bovenstaande studie: Reeds vier deelen zijn er thans verschenen van Daudet's ‘Souvenirs des Milieux politiques, littéraires, artistiques et médicaux de 1880 à 1909’. En elk nieuw deel is weer even interessant en even persoonlijk als het voorgaande. Want wij mogen al genieten van Daudet's fellen stijl, van zijn levendigheid en zijn volmaakt sans-gêne, als gids, die ons de objectief-historische werkelijkheden van zijn tijd en zijn land zal laten zien, kunnen wij hem nooit verkiezen. Daudet is - zelfs als hij zich er toe zet de kroniek van zijn tijd te schrijven - polemicus. Hij heeft hartstochtelijke voorliefden en even hartstochtelijke vooroordeelen. Hij verheerlijkt of haat. Zijn temperament van donkeren provençaal stelt hem slechts voor de keuze: ‘ja’ of ‘neen’. Daartusschen kent hij geen nuancen. En als hij ‘ja’ gezegd heeft, dan vindt hij steeds nieuwe woorden voor zijn bewonderingen en zijn genegenheden. Wie zoo voluit en zoo teeder, als hij, Daudet, het deed, over zijn meesters en vrienden kan schrijven, over Mistral, over Rusignol, over Meredith, over Marchand, over le docteur Henri Vivier, die heeft ook het recht om zoo bitter, zoo hoonend en zoo meedoogenloos te spreken over wie hij zijn vijanden acht, over Zola, over d'Avenel, over Doumic. En als wij vrij blijven tegenover zijn felle en onbewezen oordeelen, dan kunnen ook wij ten slotte slechts bewondering hebben voor den man, die zich zoo onomwonden en zoo hartstochtelijk durft uitspreken, ook over machtige tijdgenooten. | |
[pagina 17]
| |
Daudet, die vóór den oorlog midden in den politieken strijd van Frankrijk stond, als directeur van een politiek dagblad, heeft ingezien, dat de zuivere objectiviteit niet te bereiken is en dat het streven er naar leidt tot zelf-twijfel en de activiteit verlamt. In zijn polemiek had hij het noodig, àl zijn faculteiten samen te dringen en samen te richten op één doel. Wat daarbuiten bestond was hem vijandig of onverschillig. Daudet wil geen wetenschappelijk geschiedschrijver zijn, omdat hij weet, dat hij het niet zou kunnen wezen. En bovendien al de oude mémoires, die wij nu met zulk een genoegen en dikwijls met zooveel vrucht raadplegen, zijn even subjectief. Deze schrijvers waren nog nauwer allicht verbonden aan hun milieu en hun afkomst en zij waren nog vaster beklemd in de vooroordeelen van hun stand en van hun tijd. Maar evenals zij, geeft Daudet een levend en persoonlijk beeld van de verhoudingen en stroomingen in het verloop van een bepaald aantal jaren. Voor de kennis van Frankrijk en de dessous van het Fransche leven geven deze vier bundels - die nog door meerdere worden gevolgd - menige kostelijke bijdrage. En de toekomende geschiedschrijver, die met nauwgezetheid en psychologisch inzicht, zal weten te kiezen - te schikken en af te wegen - vindt bij Daudet een uitgebreid en niet te onderschatten materiaal. In dit, tot heden toe laatste deel der ‘Souvenirs’ behandelt Daudet de periode van een goede vijftien jaren geleden tot kort vóór den oorlog. En hij schrijft zeer uitvoerig over twee ‘Salons’, waar de tradities van Rambouillet werden voortgezet. In het prachtige hotel van madame de Loynes 125, avenue des Champs Elysées, kwamen, bijna dagelijks, te zamen de meest uiteenloopende karakters, de meest uiteenloopende talenten. ‘C'est là que Jules Lemaître avait son camp!’ En om hem en | |
[pagina 18]
| |
de geestige en begaafde gastvrouw heen groepeerden zich Houssaye, Capus, Donnay, Rochefort, Hébrard, le docteur Doyen, Gaston Calmette, Henry Simond, van de ‘Echo de Paris’. Men zag er Syveton, Ségur, Stephen Liégard, Lamy, Coppée, Gailly de ‘l'Instransigeant’, Antoine, Guitry, Boni de Castellane, Beaunier, Faguet, Costa de Beauregard. Kortom men zag er alle schrijvers, journalisten en politici, die in het tijdperk, dat Daudet noemt ‘l'entre-deux-guerres’, een rol hebben gespeeld, voor zooverre zij - republikeinen of royalisten - de conservatieve richting aanhingen. Over hen allen schrijft Daudet, over sommigen met een ferme en onvoorwaardelijke bewondering, over enkele vergoelijkend en met een zekere pijnlijke welwillendheid, over andere hoonend en vernietigend. Zijn gevoelens voor Lemaître zijn meer dan enkel admiratie. Hij houdt van Lemaître, zijn ouderen vriend, hij voelt in hem den medestander en den modernen Franschman, in wien geen enkele oude traditie is verloren gegaan. Deze herinneringen zijn vol van Lemaître. Telkens verschijnt hij ons in ander gezelschap en onder alle omstandigheden, als de man van tact en goeden smaak, als de zuivere kunstenaar en de scherpe eerlijke criticus. En telkens ook zien wij hem hoe hij de situatie en de menschen beheerscht met zijn geest en zijn onaantastbaren karakteradel. In quaesties was hij de scheidsrechter in wien beide partijen een volmaakt vertrouwen stelden. En boven alle andere belangen stond hem het belang van Frankrijk en boven alle overwegingen ging hem zijn onverdeelde liefde voor zijn land. In ‘Lettres à un ami’ heeft Lemaître in dien hoogen en rustigen toon, die hem kenmerkte, zijn royalistische beginselverklaring neergeschreven. En zelfs zijn felste tegenstanders hebben geen oogenblik | |
[pagina 19]
| |
durven en kunnen twijfelen aan den ernst en de zuiverheid van zijn bedoelingen. Daudet toont ons nog een Lemaître intime: fine gueule, die alle geheimen van de oude Fransche keuken kende en op de juiste wijze wist te waardeeren. En hij vertelt ons hoe Lemaître, spontaan en toch beheerscht, zijn lievelingsverzen kon zeggen. Daudet beschrijft een zomeravond aan de Loire. ‘L'air, le pays, les souvenirs, l'humide dorure du fleuve ensablé, transportaient le grand critique, ami des lignes nettes. Les sonnets à Cassandre, à Hélène, à Marie: “par qui je fus trois ans en servage à Bourgueil” sortirent du livre, recomposèrent soudain les formes gracieuses, les beaux corps souples des trois inspiratrices. On les vit flotter sur les rives, on entendit l'accent même de celui qui les aima pour tant de siècles. Il semblait qu'on palpât, qu'on touchât la prolongation littéraire, sinon l'immortalité de ces amoureuses sorties du tombeau, le bas de leurs jupes de soie ou de laine. Trop court mirage, vite enfui!’ Ook van de salon van de bekende medewerkster aan de ‘Figaro’, die haar artikelen ‘Foemina’ teekent, vertelt ons Daudet. Hier was een andere atmosfeer: andere overtuigingen en andere menschen. Maar de wellevenskunste bezat de charmante gastvrouw in even volmaakten vorm als Madame de Loynes. Hier zag men Jean Cruppi, Paul Reclus, Pozzi, Hervieu en Hermant (‘Hermeint’ zooals Daudet zijn uitspraak imiteert), Jantier de la Motte, Henri de Régnier, Jacques-Emile Blanche, Maxime Dethomas. En ook over deze gasten spreekt Daudet zijn hartelijke of desobligeante oordeelen vrij uit. De onbevangenheid van zijn oordeel blijkt hier weer eens duidelijk als hij, heftig als altijd, De Régnier ‘cadavre au menton de galoche, oublié debout sous la pluie, en habit d'académicien, par un assassin | |
[pagina 20]
| |
distrait’ noemt. Maar aan zijn inzicht in poëtische waarden, twijfelt ook hij, die géén fervent de Régnier bewonderaar is, als hij leest: des vers froids, compassés, symétriques, aussi laids et vainement sonores que ceux de Hérédia’. Zulke uitspraken brengen Daudet maar al te vaak bij zijn lezers in discrediet. En zij twijfelen aan zijn woorden ook dáár waar zij juist en scherpzinnig een figuur of een beweging karakteriseeren. Daudet is misschien het amusantste in zijn fulminaties, hij is het sympathiekst in zijn enthousiaste bewonderingen. En wij vergeven hem gaarne zijn kwaadaardigheden. Niet alleen omdat hij ze zoo geestig weet te formuleeren, maar meest om der wille van zijn oprechte liefde, ook hier weer, voor een Marchand, den grooten soldaat en explorateur, voor le docteur Vivien, voor Drumont, en voor een jong, hier onbekend en in Frankrijk te weinig bekend schrijver als Marcel Proust. Men mag een boek als de levensherinneringen van Léon Daudet alleen aanbevelen aan hen die Frankrijk en de Fransche politieke en artistieke milieus genoegzaam kennen en doorleefd hebben om zich tegenover zijne, de eigen, vaak tegengestelde oordeelen te kunnen en te durven plaatsen. Maar zij zullen dan ook, soms ironisch glimlachen, maar dikwijls hartelijk instemmen met deze boeken, die geschreven zijn door iemand, die midden in den strijd staat en die zich duchtig weert naar alle zijden: is het zijn schuld, dat er dan al eens wat klappen op verkeerde hoofden neerdaveren? Bovendien is het altijd belangrijk om na te gaan, hoe een der voormannen van een partij, die in het moderne Frankrijk toch niet geheel zonder belang is, zijn tijdgenooten en de samenstelling van zijn wereldje ziet. Uit deze mémoires leert men het standpunt kennen dat met Daudet, honderden intellectueelen hebben ingenomen, tegenover de | |
[pagina 21]
| |
kunst, de politiek; tegenover de artistieke en moreele stroomingen van den tijd ‘entre-deux-guerres’; in de mate waarin hunne denkbeelden hebben bijgedragen tot de hernieuwing - de verjonging en de bevestiging van den Franschen geest en den Franschen staat, dien wij thans mede beleven. |
|