Kent uw dichters!(1932)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 178] [p. 178] Theun de Vries. De boeren. Zij leven norsch bij de zon en regenstroomen, staan donker in den mist van herfst en winter, en klein en machtloos onder wolken, boomen, zien zij de nachten wassen en vermindren. Worstelend met hun gronden om de vrucht der oogsten, die hun leven steeds moet rekken, kennen zij geene vreugd dan 't hartstochtwekkend getier van bruiloftsfeest, kermisgerucht en slempend doodenmaal. Des Zondags galmen de tonen eener kerkklok op hen neer. Zij komen op en zingen zwaar de psalmen en beven voor het vloekwoord van den Heer. Des nachts kreunt in hun holle hoeven wind. Vleermuizen ritslen onder 't dak. Verleden spookt om met angstige gestalten; blind vallen zijn booze schimmen over 't heden: Vee sterft; de zonen worden dronkaards, spelers; dochters hoereeren met de laagste knechten; een oude veete komt het volk verdeelen, teistert de dorpen en is niet te slechten. De jaren sleepen allen mee; - men sterft weerloos en laat een duister leven achter. Rondom de dorpskerk worden zij begraven. Een grauwe toren is de laatste wachter. Uit: ‘Westersche Nachten’. De Gemeenschap, Utrecht. Vorige Volgende