Kent uw dichters!(1932)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] Marie W. Vos. Wake. Een dunne tentwand, een gebaar der hand, Scheidt ons van heel de stille sterrelucht, Het roerloos bosch, en van de vloed, die rucht En als een zilvren straat in 't duister brandt. Er is geen angst in deze stille wacht. Daarbuiten is alleen een tak die breekt Met licht geritsel en de stroom, die spreekt, En 't lachen van de sterren helder, zacht. Ons lichtje strijdt; het heft zich op en valt, Het stelt zich dapper voor den grooten Dood, Die speelt een wijle met zijn grooten nood, En, d' armen breidend, zinkt een kleine lichtgestalt. Uit welke diepten is mijn hart geraakt? Ik heb nog éénmaal in een tent gewacht, In welke streken, onder welken nacht Ben ik met stervend licht aanééngehaakt? Vijandig duister rekt zich, wreed en blind. Wat spreekt de stilt'? - ik kan het niet verstaan - Wat is in mijn nabijheid, raakt mij aan.... Zacht ruischt de ademhaling van m'n vrind. Ik hef het dek - de sterren lachen zacht En trillen in den hemel licht-bevloerd. Wat heeft mij van mijzelven weggevoerd? Ik ben in 't bosch bij tent en stroom in nacht. Het lichtje stierf - maar ademtogen gaan En groote sterren branden immer door, En alle licht herleeft in dezen gloor.... Zie in het Oosten breekt de morgen aan! Uit: ‘Bloei’. Em. Querido, Amsterdam. Vorige Volgende