Kent uw dichters!(1932)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 160] [p. 160] J.J. Stoppelaar. De stroomzwaan. Stroomzwaan, hoort ge, wat de vliet Aan zijn trouwe oevers fluistert, Waar hij eeuwig in gekluisterd Prevelt met het suizlend riet, Dat aandachtig naar hem luistert: ‘Was ik niet het wiegewindsel Van zijn jonge dartelheid, Toen hij zachtkens werd geleid In het gretig welig bindsel, Dat ik hem had toebereid? Plasten niet zijn teedre spanen Onbeholpen in hun spoed Naar den blinkend schoonen stoet Van nog vele blanke zwanen, Die zich wiegden in mijn vloed? Was ik niet het reede bed Van zijn vierig fieren min? Bracht ik hem niet het gewin, Onverdeeld en onbesmet, Van een sneeuwen gemalin? Ach, hoe doopt hij soms zijn slankte Naar de bedding van mijn stroom! Ach, hoe spiegelt hij dan loom Weer zijn onbevlekte blankte In een immer witten droom!’... Stroomzwaan, die het blinkend water Met uw sneeuwen pennen viert, En den avond vlekloos siert, Tot in will'ge loovers later [pagina 161] [p. 161] Gij uw blanke gondel stiert; Stroomzwaan, die uw welbewuste Gratie in den vloed bespiedt, Hoort ge, wat de trage vliet, Die uw donzen veedren kuste, Fluistert aan het suizlend riet? Uit: ‘De Parelduiker’. C.M.B. Dixon, Apeldoorn. Vorige Volgende