Kent uw dichters!(1932)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] W.A.P. Smit. Van de kennisse gods. Onze lippen vormden Uw naam Achteloos als een glimlach, Die voor iedereen is - Ook wel voor U... Want wij kenden U niet, Niet meer dan een verre verwant Ergens in een vreemde stad. Misschien is hij al dood -. Tot Gij kwaamt! De bliksem van Uw borduursels Heeft onze oogen gezengd, En van uw mantel werden de plooien Zweepen in ons gezicht! Als kameelen in een typhoon Kropen wij aan den grond Om den storm die sloeg uit uw kleederen. Verstikkend... Over onze lippen schuurde Uw naam, Als een schip dat te zwaar is Knerst over bodem van zand. Zwaarder dan ertsen is haat. En onze ademstooten Tilden zoo wild dien last, Dat er bloed werd meegezogen Afdruipend langs onzen mond. Want nog kenden wij U niet... [pagina 157] [p. 157] Nu zijt gij voorbij. De hemel is blauw Wij zien een madelief Met een geel hart. Doodstil liggen wij te wachten Als een zieke op het bezoekuur, Want nu zult gij komen In de stilte... En wij zullen U kennen! Ongebundeld. Vorige Volgende