Kent uw dichters!(1932)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] Jo Landheer. Bij een doode moeder. ‘Zoo was 't ook gisteren: dit stil vertrek, Dezelfde lichtvlek ginds op 't oude kleed.... Wat natte sneeuw die langs de ruiten gleed, En in den tuin kreunde 't verweerde hek. Soms 't vreemd gerucht van stappe', onweezlijk-zacht, Soms in de verte 't blaffen van een hond.... Toen stierf zij, met een glimlach om haar mond, En ik lag slapend, ergens in den nacht. Zag zij mij toen? Ik zie haar nu, maar niet 't Gelaat dat voor mij in de kussens zweeft: Zij zit aan 't raam - in de ijle zon-lucht beeft De geur van vlier -; als in een vaag verdriet Heft zij haar oogen, peinzend, grijs en groot.... Het naaiwerk ritselt in de loome stilt' - Nu gaat de deur, daar kom ik binnen, wild, En warm van 't spelen met mijn kleine boot. Zij praat wat, kust me, en reikt me 't avondbrood. Bij de iepen sloft de tuinman, moe en krom, O en de muggen dansen in de zon.... Ik zie mijn kinder-handen, leunend aan haar schoot.’ Uit: ‘Golven’. A.A.M. Stols, Maastricht. Vorige Volgende