Kent uw dichters!(1932)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Aart van der Leeuw. Broeder Juniperus. Onder de lommerrijke heesters, Genesteld in het koele kruid, Hoor ik van ver de stem mijns meesters, Franciscus' roerend rein geluid. Op stilte en windvlaag aangedragen Ruischt het uit gindsche woudkapel, In stijgend juichen, snikkend klagen, Als murmelde een verborgen wel. Zoo straks de dienst zal zijn geëindigd, Wandlen de broeders mij voorbij, De geest bevrijd, de ziel gereinigd, Geuren van wierook in hun pij. Zij lachen, die mij hier ontdekken, En goedig plaagt hun gulle spot: Juniperus kan niets U wekken, Juniperus versliept gij God? Wat zal ik tot de schertsers zeggen, Ik dagdief op mijn bed van thijm, Om 't al naar waarheid uit te leggen, En toch te hoeden 't liefst geheim: Hoe om mij heen de dorenstruiken Zich vlochten tot een kroon van smart, Wijl in hun kelken leek te ontluiken De beker van een bloedend hart; Hoe diep in 't groen een vogel meldde De maar, die de eeuwen heeft bekoord, En zijn gezang de letter spelde Van 't troostende evangeliewoord; [pagina 86] [p. 86] Hoe in een schoof van zonnestralen, Ontzegen aan het looverdak, De heiland zelf kwam nederdalen, En naar mij toeneeg, tot mij sprak. Franciscus mag dan schoon verklaren De leer, het lijden en den dood; Ik schik mij, luistrend naar de blaren Wel liever in Gods eigen schoot. Uit: ‘Opvluchten’. C.A. Mees, Santpoort. Vorige Volgende