| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
Door den burgeroorlog in Spanje zit ik hier vrijwel geheel afgesloten van de wereld. De dagbladen, welke doorkomen, zijn zoo oud, dat ze ieder belang verloren hebben en brieven krijg ik maar zelden. Wat de Portugeesche kranten vermelden is van nul en geener waarde, omdat zij onder toezicht staan en men in Lissabon het besluit genomen heeft, de opstandelingen altijd gelijk te geven en altijd te laten winnen. Nu is het waar, dat die heeren in de hoofdstad er onaangenaam tusschen zitten. Wanneer de Spaansche regeering de overhand houdt, wordt het zeer waarschijnlijk, dat de vrijzinnige elementen in Portugal, thans in tal van
| |
| |
onwettige en geheime genootschappen vereenigd, openlijk en stoutmoedig den strijd voor een menschwaardiger bestaan zullen beginnen met een behoorlijke kans op welslagen. Behalen de muiters de overwinning en richten zij in het gemartelde Spanje hun bloedbewind in, dan komt natuurlijk meteen weer het vraagstuk der Iberische eenheid op de proppen. Voor den Spaanschen grootheidswaan zijn en blijven de slag van São Mamede, 24 Juni 1128, waarbij Portugal zijn onafhankelijkheid verwierf, de slag bij Aljubarrota (14 Augustus 1385) waarbij die bevestigd werd en de revolutie van 1 December 1640, waarbij na een overheersching van 60 jaar de Spanjaarden voorgoed verjaagd werden, historische vergissingen, welke zoo spoedig mogelijk hersteld dienen te worden.
Maar zooals altijd, wanneer te kiezen valt tusschen een politieke opvatting en het levensbelang des lands, kiezen de mannen van het geweld zonder aarzeling hun stelsel. Een Portugeesche medicus, gematigd
| |
| |
man, zonder eenige politieke eerzucht, zei mij: ‘Eén ding staat altijd vast, nationalisten gaan (en dat is een verschijnsel in vrijwel alle landen) altijd lijnrecht tegen de nationale noodzakelijkheden in. De nationalisten in Oostenrijk streven naar de opheffing der nationale onafhankelijkheid van hun vaderland; de nationalisten in Frankrijk doen alles om de aandacht van het Hitleriaansche gevaar af te leiden en stoken tegen den natuurlijken steun in den rug, welke Engeland vertegenwoordigt. En in Spanje sturen de “nationalisten” Arabische huurlingen, die zij met buitenlandsch geld betalen, op hun landgenooten af. Het kan ten uwent niet anders zijn’...
Ik moest toegeven dat onze nationalisten stijf staan van bewondering voor een oorlogsorganisatie aan onze oostgrenzen, welke als de tijden rijp zijn het eerst gebruikt zal worden om de Germaansche eenheid ten koste van onze souvereiniteit te bereiken.
- ‘U ziet het, dat is een wet zonder
| |
| |
uitzondering: het nationaal socialisme is, waar en hoe en onder welk pseudoniem het ook optreedt, nooit socialistisch en nooit nationaal.’
Gesprekken van dezen aard hebben wij hier avond aan avond gehouden. Ze zijn kenmerkend voor de algemeene geestesgesteldheid. De heerlijke rust in Portugal, waar de Portugeesche dagbladen onder pressie prat op gaan en waar verblinde buitenlandsche verslaggevers hoog van opgeven, vooral in tegenstelling tot de Spaansche anarchie, is een schijnrust, door schandelijke dwangmiddelen in stand gehouden. Aan een aantal officieele hersenschimmen wordt het geluk en de waardigheid van dit vriendelijke volk opgeofferd en wat er bereikt wordt is niets dan een reeks uiterlijke en materieele verbeteringen van zeer ondergeschikt belang.
‘Alles is hier een gevel!’ luidt de waarschuwing, welke mij tientallen malen gegeven is. ‘En daarachter steken armoede en onwetendheid eenerzijds (onder het volk namelijk) en baantjesjagerij en om- | |
| |
koopbaarheid aan den anderen kant, d.w.z. onder een kleine groep van bevoorrechte getrouwen.’
‘Tudo pela Nação’ is hier de zinspreuk van de macht. Wij moeten dit zoo opvatten, dat een ieder, hoe bekwaam, rechtschapen en menschlievend hij ook zijn moge, die omtrent economische en politieke verhoudingen na ernstige studie en rijp beraad tot een afwijkende overtuiging gekomen is, niet tot de natie gerekend wordt. De handgreep is eenvoudig en helaas algemeen: een kleine groep belanghebbenden vereenzelvigt zich, geheel op eigen initiatief, met ‘het volk’. De rest is kinderspel: de knuppel regelt verder alles tot heil des vaderlands!
En wat is er nu overgebleven van de afgeslotenheid waar ik mij zoo op verheugde?
Ik voel hier aan alle kanten om mij heen een verbitterde begeerte naar een redelijker en nobeler bestaan. Een verborgen vuur, dat elk oogenblik uit kan slaan. En op enkele uren afstands, aan gene zijde
| |
| |
van de grens, vechten de arbeiders met den moed der wanhoop tegen de knechts van Juan March, menschen met een primitief ideaal van menschelijkheid tegen beroepsvechtjassen, in dienst van wie het meest betaalt.
Kan iemand, die nog eenigermate prijsstelt op de achting voor zich zelf, zich onttrekken aan deze gebeurtenissen? Ik zou zoo dolgraag buiten de actualiteit, welke mij met walging vervult, willen opgaan in de dingen, waartoe ik mij bestemd voel. Maar al zou ik naar het uiterste puntje van de wereld vluchten, de gedachte aan de millioenen, die overal verslagen, door gewetenlooze benden gemarteld en uitgemergeld worden, zou mij ook daar vervolgen en mij den smaak van het leven bederven.
Het is niet mogelijk een fatsoenlijk man te zijn en onverschillig te blijven. En de machteloosheid, waartoe wij gedoemd zijn tegenover het liederlijke gelal aan alle kanten, zal, misschien wel tot onzen dood, onze verschrikking en vernedering blijven.
| |
| |
De betrekkelijke rust, waar ik nu van geniet, komt mij niet toe. En het zijn alleen mijn lafheid en zelfzucht, die mij in staat stellen - in weerwil van de ten hemel schreiende gemeenheid van dit bestaan - nog te werken en in beperkten zin gelukkig te zijn.
De zon schijnt glorieus over een kleine blauwe baai, welke als een gave halve cirkel tusschen de heuvels ligt. Op het strand stoeien kinderen en het water is koel. Het leven straalt en lijkt eenvoudig. Ik ben gezond, heb geen behoeften en geen wenschen. Maar mijn angst drijft mij naar de radio om de berichten uit Madrid op te vangen. En ieder woord beteekent: zooveel dooden, zooveel verminkten; iedere zin hangt samen met het onherroepelijk verstoorde levensgeluk van duizenden en tienduizenden. Alléén omdat in een eerlijk, door het volk opgebouwd Spanje niets meer te verdienen zou vallen voor de slavendrijvers.
De zon en de zee, de blauwe hemel en het fraaist geschikte land, de avonden vol
| |
| |
mimosageur en de wildbesterde nachten, alles, alles, alles is vergiftigd.
En van zielsrust en genot, waar we naar hunkeren, kan geen sprake zijn voor er door loyale verhoudingen onder de menschen weer de mogelijkheid ontstaat tot vrijheid, vriendschap en vrede.
Het is weliswaar de vraag of wij dan intelligent genoeg zullen zijn om die mogelijkheid aan te grijpen. Maar dat is een andere zaak!
* * *
Een café, als ik er een noodig heb om mij op mijn gemak te voelen, met marmeren tafels en zand op den vloer, is in het oord waar ik mij ophoud, niet aanwezig. Daarom komen wij samen in een snoepwinkel, waarvan de baas doof is. Hij verkoopt drop en pão de ló, agfafilms, sigaren, scheermesjes en tandenstokers alsmede, in het Portugeesch vertaald, de meesterwerken van Barones Orczy en Dostojewski. Naast zijn toonbank heeft hij slordig een paar wankele houten tafel- | |
| |
tjes gezet, met stoelen waar wij onevenwichtig op zitten. Aan den wand hangt, tusschen de gebruikelijke drankreclames, een groot aanplakbiljet van vliegdemonstraties, welke nooit gehouden zijn. Aan alles merkt men dat het niet de moeite waard geacht wordt veel omslag te maken voor een seizoen, dat maar een week of zes duurt.
Het geïmproviseerde is bekoorlijk. Ik houd van een omgeving, welke het besef der tijdelijkheid tot uiting brengt. Bovendien kregen in dit kale koffiehuis de bijeenkomsten van onschuldige badgasten, die elkaar opzoeken om gezamenlijk de verveling te bestrijden, het aanzien van een samenzwering. We zaten daar zoo dicht om het tafelblad geschaard, iets voorover, de koppen naar elkaar gebogen, zacht sprekende in een uitheemsche taal.
Het zachte spreken behoort tot de kenmerken van iedere conversatie in gebieden waar de vrijheid gesmoord is, en daarmede gepaard gaat het telkens schichtig omzien of er niemand staat te loeren en te
| |
| |
luisteren. Ik vergeet nooit den pijnlijken schrik van mijn goeden vriend X, Italiaan, toen ik op het strand te Sestri in de onschuld mijns harten den naam Silone uitsprak. Het was of ik den duivel opgeroepen had. Het geheele wezen van mijn beste X fronste zich en bliksemsnel reageerde hij door angstig in het rond te spieden of vooral niemand dat gevloekte woord verstaan kon hebben.
In de nieuwe rijken is, door de natuurlijke ontwikkeling der gebeurtenissen, een scheiding tusschen de domme en de verstandige menschen veel scherper dan elders. De eerste bezitten er de macht en voeren, in verband daarmede, het hoogste woord; de anderen fluisteren en hebben, voor zoover zij niet verjaagd of uitgeroeid zijn, niets in te brengen dan leege briefjes. Portugal ontsnapt niet aan die elementaire wet. Ook daar durven zij die denken, niet hardop te praten en weten zij die luid praten niet wat denken is.
We houden ons hier dus gedekt en erkennen het als een groot voordeel dat
| |
| |
de Fransche taal meer en meer in onbruik raakt. Wij vormen een bont gezelschap. Deze snoepwinkel bevat schilders, schrijvers, philosophen, rechtsgeleerden en geneeskundigen. Ik heb er in al die weken slechts één voorstander van het dwangbewind ontdekt. Hij bleek bij navraag uit de ruif te eten.
De geheimzinnige tyran wordt in de kringen van hen die zich met geestelijke aangelegenheden bezig houden, verafschuwd. Dit is hem niet onbekend gebleven en het behoort tot de bitterste teleurstellingen zijns levens, dat hij er niet in geslaagd is de vertegenwoordigers van het vernuft voor zich te winnen. Hieruit blijkt alweer de onvermijdelijke kinderlijkheid van den heerscher. Alle volksbedwingers zijn verblind; zoodra ze ophielden het te zijn, zouden ze sterven van afschuw over de rol welke men hen laat spelen. Alleen zij die werkelijk héél naïef en héél ijdel zijn, kunnen zich verbeelden dat zij schuiven, terwijl het voor ieder die kijkt duidelijk is dat zij geschoven worden, als het niet
| |
| |
door het hoogovenbedrijf is, dan door de jezuïeten.
De onderdrukker van het arme en door alles heen levenslustige Portugeesche volk onderscheidt zich in niets van zijn vakgenooten elders. Naar het voorbeeld der inquisitie, is hun eerste en voornaamste werk de bestrijding van het vrije onderzoek. Wie zich het voorrecht van een eigen meening wil verwerven, gaat tegen het belang der overheerschers in en wordt als tegenvaderlandsch gebrandmerkt. De massa, schuw en onwetend, aanvaardt al ware het slechts uit angst, de onzinnigste prietpraat als een evangelie. Niemand eischt bewijsstukken, geen mensch bekommert zich om de bronnen. De grens tusschen mogelijk en onmogelijk is vervaagd. De rede is in discrediet, omdat het slechts weinigen gegeven is redelijk te zijn en de onredelijkheid bovendien tal van tastbare voordeelen biedt. Leuzen hebben logica verdrongen. En voor een grauwe menigte, welke niet naar een eigen oordeel, een samenhangende verklaring der feiten
| |
| |
en een houdbaar systeem van contrôlemiddelen taalt, zijn de volgelingen van Sequah, die wij vroeger kwakzalvers noemden, de Nieuwe Helden geworden.
Het gerechtvaardigde wantrouwen en de onmisbare twijfel, eertijds de eerste deugden van een denkend man, worden als misdaden beschouwd. Alles heeft andere namen en andere waarden gekregen. Wat wij hysterie heetten, gaat thans voor enthousiasme door; boerenbedrog wordt nationale deugd verklaard en baatzuchtige fabeltjes, waar wij de neus voor optrokken, omdat wij het zonde vonden er onze kostelijke volzinnen aan te verknoeien, noemt men nu de wetenschappelijke grondslagen eener nieuwe staatsleer. Zij die nuchter blijven zijn de eenige werkelijke vijanden van de geïmproviseerde machthebbers.
Wij leven in een wereld waar deugd en zonde verwisseld zijn en die er dus uitziet als een fotografisch negatief: wat wit is doet zich als zwart voor en het zwarte lijkt wit. Wanneer men dit verbijsterende
| |
| |
feit eenmaal aanneemt, is het niet moeilijk er de voor het dagelijksch bestaan noodzakelijke slotsom uit te trekken. Te weten: dat er tusschen dezúlken en ons niet één punt van gemeenschap is. Zelfs de wijze waarop de ondermenschen de oorspronkelijke levensfuncties vervullen is anders dan de onze en daarmede niet te vergelijken. Wie zich dus voorstelt de Geest met het Geweld te verzoenen maakt zich belachelijk en houdt zich, wat erger is, met een tegelijk nutteloos en verderfelijk werk bezig.
Ik zal dien jongen medicus met zijn asceten kop en zijn tegelijk vurige en teedere oogen niet licht vergeten. De vernedering waaronder de Portugeezen leven blijkt wel het duidelijkst uit het feit, dat ik zijn naam niet gaarne zou noemen. ‘Er gebeuren hier de verschrikkelijkste dingen’ vertelde hij mij: ‘de Spaansche regeeringstroepen die bij Badajoz over onze grens gekomen zijn toen ze den ongelijken strijd niet meer konden volhouden, zijn door ons weer over de grens gebracht
| |
| |
en aan de rebellen overgeleverd. Niet één is aan den dood ontkomen.’
Meer kon hij niet zeggen. De woorden stokten in zijn keel. Hij was vervuld, evenals ik, van woede en het besef van een menschonteerende machteloosheid. Maar hij leed bovendien door de schaamte over zijn land dat hij zoo lief heeft en waar nu een kleine kaste, tegen de wenschen, de belangen en de tradities des volks in, de eigen zaken mèt de openbare behartigt en ieder menschelijk gevoel bezoedelt.
Een volk, gastvrij, gul en tegenover vreemdelingen van een aandoenlijke vriendelijkheid, wordt aldus door een stelsel, tegengesteld aan aard en moraal, gedwongen tot medeplichtigheid aan daden waar het zelf van walgt.
Wij stonden op om aan den angst voor ons samenzijn te ontkomen. In een kamertje naast het koffijhuis zat een groepje om de radio geschaard in spanning te luisteren. Waarnaar? Er is immers maar één ding, dat alle geesten en gemoederen vervult:
| |
| |
de opstand in Spanje. Deze hartstochtelijke belangstelling is te begrijpen. Zelfs een kind ziet in dat Portugal ten innigste betrokken is bij wat er over de oostgrens gebeurt. Ook voor dat land staan er wezenlijkheden op het spel. Van de uitkomst hangt de nationale en internationale toekomst af.
‘Als de rebellen het winnen, worden wij óók, onder de een of andere schijnvorm, een Duitsche kolonie,’ zegt een jong advocaat, die droomt van een eerlijk en onafhankelijk vaderland.
‘Zijn we dat dan nog niet?’ vraagt spottend een kunsthistoricus. ‘De heeren uit Berlijn geneeren zich niet. Ze beschouwen Lissabon als hun haven en sturen dwars door Portugal wapens naar hun handlangers, lachend om alle verdragen, overeenkomsten en bovenal om recht en rechtvaardigheid.’
Wij luisteren naar de radio.
Sevilla brult. Ik ben blij, dat ik de Spaansche taal niet machtig ben. Het wordt ook den luisteraars te bar. Een magere, stille jongen, die het toestel be- | |
| |
dient, - ik ken zijn gezindheid - zoekt een anderen post. Men wil redelijke woorden of muziek. Plotseling hoor ik Nederlandsch klinken: Hilversum, nieuwsberichten! Ik vraag den man aan de knoppen dezen post vast te houden. Het geluid komt helder door. Op alle gezichten staat een beklemde aandacht te lezen.
‘Bij jullie is geen censuur; wat zegt hij van Spanje?’ Ik vertaal de tijdingen: plaatselijke successen voor het gouvernement.
Het klinkt als een wonderverhaal: successen voor het gouvernement en welke openlijk bekend gemaakt worden!
De Portugeesche zenders mogen evenals de Portugeesche bladen uitsluitend overwinningen der rebellen melden. Van den eersten dag van den Moorschen inval af deelt de pers mede, dat de val van Madrid nog slechts een kwestie van uren is. Niemand gelooft het. Maar dat komt er niet op aan. Het systeem heeft zijn dogmatische eischen, welke in geen enkel verband met de verlangens en de nooden van de werkelijk- | |
| |
heid staan. De bedoeling van de censuur schijnt te zijn de menschen door onwetendheid rustig te houden: wat niet weet, deert niet. Maar zoodra men spreekwoorden, de wijsheid der onwijzen, in toepassing gaat brengen, bereikt men averechtsche resultaten. En zoo ook hier. De eenige uitwerking der vervalschte berichtgeving is een algemeene zenuwachtigheid, omdat niemand meer precies weet waar hij aan toe is. Angst maakt opstandig. Aan alle omwentelingen gaat een tijdperk van nijpende onzekerheid vooraf. Alle tyrannen maken dezelfde fout: zij stellen zich zelf tot norm en maatstaf, omdat zij met hun gebrekkig voorstellingsvermogen niet in staat zijn aan te nemen, dat er lieden leven, scherpzinniger en met hoogere zedelijke eischen.
De Portugeezen, die zich veel (sommigen zelfs alles) ontzeggen moeten ten bate van het sacrosante budget, worden tot dank voor hun inschikkelijkheid als onmondige kinderen behandeld. Bij de zorg voor het dagelijksch bestaan, voegen
| |
| |
zich de vrees voor toekomstige onheilen en de vernedering der onvrijheid.
‘De lijdenscapaciteit der Portugeezen is inderdaad onbegrensd’, zegt dr. X.
Maar het is met dat al rustig in Portugal voor zoo lang het duurt. Dit soort rust nu vormt het ideaal der cipiers.
* * *
In de boeiende studie van Luppol, waar voor het eerst de beteekenis van Diderot voor de geestelijke ontwikkeling van Europa duidelijk in uitkomt, ontdek ik een brieffragment, waarvoor ik door de inwerking van de atmosfeer, welke mij omgeeft, bijzonder ontvankelijk ben. De benauwenis van een leven, dat door den angst beheerscht wordt, maakt ons hunkerend naar alles wat hoop geeft. Aan den rand van een afgrond grijpen wij de reddende hand. Onlangs gaf Henri de Montherlant mij moed en vertrouwen, vandaag brengt Denis Diderot mij een goede boodschap. Ik sta al lang op den besten voet met hem, maar nu bemerk ik hoe ik hem tot mijn
| |
| |
schande in den laatsten tijd verwaarloosde. Daar deed ik verkeerd aan. Men behoort niet op reis te gaan zonder eenige teksten van zijn hand. Hij is immers als geen ander in staat vele zaken, waar wij in onzen zielenood over piekeren, met enkele sierlijke en doelbewuste volzinnen te verklaren en altijd geeft hij ons de troost van zijn voorbeeld. Bezat hij niet den moed in àlle omstandigheden vrijmoedig te zijn, sprak hij niet met nadruk en groote nauwkeurigheid tegen alle valsche leuzen en alle onredelijke belangen in?
In het navolgende fragment richt hij zich tegen de verschrikkelijke Catharina II van Rusland. Ik heb het vaak herlezen en steeds inniger werd mijn genegenheid ervoor.
Die keizerin wilde voor ‘verlicht’ doorgaan en deed letterkundig. Zij was bekrompen en slecht, zij bedroog Europa door een schijn van beschaving. Ik heb liever te doen met een brutale analphabeet, die prat gaat op zijn dierlijkheid, dan met een belager, die alle
| |
| |
houdingen der vriendschap aangeleerd heeft om mij des te gemakkelijker in te palmen. Wanneer ik het botste boek van dezen tijd, ‘Mijn Strijd’ getiteld, doorblader, leef ik tenminste in de geruststellende zekerheid dat door zulken primairen praat geen enkel normaal begaafd wezen bekoord zal worden en dat niemand, die lezen kan, den schrijver voor een denker, een politicus of een gentleman aan zal zien.
Alle dingen moeten op hun plaats en in hun verband gehouden worden. Er is een filosofie voor korporaals en knechten en het gaat niet op, die aan vernuftige mannen op te dringen. Vandaar dat de stille onderdrukker in Lissabon den indruk van een doorgewinterden farizeeër maakt en met zijn professorstitel zielig in zijn hemd staat te midden zijner pretorianen.
De waarde van Diderot's tekst volgt uit het feit, dat wat voor Catharina bedoeld is nog volkomen van toepassing blijft op eenige luidruchtige leiders van nu!
Ziehier de brief:
‘Tout gouvernement arbitraire est mau- | |
| |
vais: je n'en excepte pas le gouvernement d'un maître bon, ferme, juste et éclairé. Un despote fût-il le meilleur des hommes, en gouvernant selon son bon plaisir, commet un forfait. Un des plus grands malheurs qui pût arriver à un nation libre, ce seraient deux où trois règnes consécutifs d'un despotisme juste et éclairé.’
Ik lees een onoplosbare tegenstelling in het woord despotisme eenerzijds, en de woorden rechtvaardig en verlicht anderzijds.
Des te driftiger val ik Diderot bij: de allerslechtste democratie is huizenhoog verheven boven de allerbeste dictatuur, omdat de eerste altijd een mogelijkheid tot waardig en rechtvaardig leven bevat, hetgeen in het tweede geval, a priori en te eenenmale, uitgesloten is.
Diderot toonde meer doorzicht dan wij. Wij maken telkens dezelfde fout, welke hij wist te ontgaan. Wij gelooven in een overwinning van de rede, alleen omdat die ìn ons overwon. Dit is een waan. Er valt nog evenveel bot bijgeloof te be- | |
| |
vechten als in de achttiende eeuw. Wij echter minachten dat werk, terwijl Diderot er zijn leven aan wijdde. En wellicht worden wij, zoo wij niet bijtijds tot inkeer komen, het slachtoffer van die overschatting onzer medemenschen, in wie wij tevergeefs en ontzind ons zelf trachten te verheerlijken. Want ons bestaan heeft slechts waarde voorzooverre we het aan de massa ontworstelen. Gevoelens kunnen gemeenschappelijk genoten worden; denken doet men alléén, vandaar de superioriteit van de gedachte boven het sentiment.
|
|