Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In alle ernst (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van In alle ernst
Afbeelding van In alle ernstToon afbeelding van titelpagina van In alle ernst

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (1.66 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In alle ernst

(1938)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

Tweede hoofdstuk

Het schijnt noodig te zijn over bergen, boomen en bouwwerken op een pathetischen toon te praten. Ik wantrouw die drift, welke immer te precies op het juiste oogenblik optreedt en altijd eenige graden te hoog stijgt. Ook de reiziger heeft behoefte aan humor om de duidelijke onderscheidingen in stand te houden, en het méést wanneer de reisgids een verplichte vervoering aangeeft.

Het verdient aanbeveling nooit te vergeten, dat onze bemoeiingen met natuur en kunst aangelegenheden van den tweeden graad zijn. Het heeft mij nimmer bevreemd dat iemand voor een mensch of een denkbeeld afstand van zijn leven deed. Integen-

[pagina 20]
[p. 20]

deel, zelfvernietiging is de hoogste consequentie van iedere zielsdrift en een liefde, hoe zuiver en innig ook, blijft zonder het laatste offer onvoltooid. Ik kan mij echter niet indenken, hoe iemand zich in een delirium van kunstmin voor den scheeven toren van Pisa zou laten vierendeelen. En om der wille van het onvergelijkelijk fraaie gezicht op Lissabon van de overzijde der Stroozee, heeft nog geen levend wezen den brandstapel betreden. Minnaars en geloovigen hebben te allen tijde den dood gezocht als het onweerlegbaar getuigenis van hun hartstocht. Maar natuurvermaak en welbehagen in de schoonheid inspireerden nimmer zulke onherroepelijke daden. Het zijn dan ook aandoenlijkheden van een lagen rang, welke buiten ons diepste wezen omgaan.

Ik heb dus geen enkele reden mijzelf tot een inniger verkeer met deze verschijnselen aan te zetten en ik beschouw mij in het geheel niet als onteerd, wanneer ik bij vele herhaaldelijk en met nadruk gerangschikte bezienswaardigheden onbewogen

[pagina 21]
[p. 21]

blijf. Ik ben in staat de merkwaardigheid en de aangename vormen van een menschenwerk of een landstreek te erkennen en te waardeeren, zonder dat mijn gemoed daarbij betrokken wordt. Tusschen mijn oogen en mijn vernuft bestaat een levendige en boeiende handel; maar mijn oogen zijn slechts door een smal kronkelpaadje, dat weinig gebruikt wordt, met mijn hàrt verbonden.

Deze eigenaardigheid is minder eigenaardig dan men denkt. Kijkontroeringen, zóó ingrijpend dat zij ons leven wijzigen, zijn zeldzaam. Zij worden echter dikwijls geveinsd, omdat de gemiddelde man er een eer in stelt den heer Baedeker in geestdrift te overtroeven.

Wie poogt oprecht te zijn, komt tot de slotsom, dat flora en bouwkunst niet onontbeerlijk zijn voor ons innerlijk geluk. En die erkentenis doet mij goed, omdat zij mij in mijn streven, overal en nergens thuis te zijn, stijft. Ik wil zonder telkens eerst pijnlijke en vernederende misverstanden te moeten oplossen, op ieder uur

[pagina 22]
[p. 22]

van dag of nacht de scheiding tusschen ik en niet-ik kunnen vaststellen. Het beste deel is, zich in zijn omgeving te voelen als een gepolijste nikkelen bol op een glazen plaat.

Door mijn open raam zie ik ook een stadje, blinkend wit, dat zich sierlijk tegen een rotshelling opslingert. In het midden van de schikking staat een rood huis door twee zware palmen geflankeerd. Het zou voor de hand liggen daar twee trouwe schildwachten, dag en nacht op post, van te maken. Maar dat weiger ik: palmen zijn palmen en moeten palmen blijven! Het zou, als men zich eenige vaardigheid op dat stuk eigen gemaakt heeft, een klein kunstje zijn onnoemelijk veel fraais bijeen te dichten over die stralende blankheid, dat roode accent, dien strakken, doorzichtigen hemel. Ook de slingerende steegjes, de geestige huisjes en het observatorium, dat op een schip lijkt, kunnen als themata voor tallooze variaties dienen. Dat zou dan pittoreske journalistiek of, in het beste geval, woordkunst (afdeeling beschrijvend proza;

[pagina 23]
[p. 23]

cf. Een Dag met Sneeuw) opleveren. Ik houd mij er echter van overtuigd, dat de veel geprezen lokale kleur, door reizigers naar den aard overal opgespoord en helaas ook ontdekt, één van de tienduizend vormen is van altijd hetzelfde boerenbedrog waarbij dan uitkomt dat de bedrieger zèlf de domste boer is. Het schenkt mij vermaak noch voldoening in een kerkje, een rotsblok of een varenbosch de een of andere, altijd kinderachtige, wonderwereld éérst te verstoppen en daarnà, met een glorieus uiterlijk, stralend om eigen knapheid, te ontdekken.

Bovendien is ook dit spel een eenzijdig zoeken naar verstandhouding, dat mij onwaardig voorkomt. Wanneer ik door mijn open raam naar het stadje tegen den heuvel kijk, stel ik nadrukkelijk en met een schaamtelooze voldoening vast, dat ik die schikking aangenaam voor het oog vind, maar dat deze overigens niet de geringste uitwerking op mij heeft. Ik bezit natuurlijk genoeg ervaring der phenomenen om dit schouwspel ‘mooi’ te vinden. Deze mooi-

[pagina 24]
[p. 24]

heid echter, eenmaal vastgesteld en opgeteekend zijnde, gaat mij verder niet aan.

Toch geeft het uitzicht van mijn venster mij een ontroering, welke zich dagelijks (tot nader order althans) herhaalt: de onbeschrijfelijke, tot in mijn diepste schuilhoeken doortrillende vreugde, dat ik niet thuis en ook niet dicht bij huis ben, dat er geen huis meer bestaat. En als ik dan daarna mijn kale hôtelkamer rondzie, ervaar ik, als een warmte van heel mijn wezen, het geluk, dat daarin niets van mij is dan mijn lijfgoed, mijn schrijftuig en een tandenborstel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken