tijdgenooten, gevoelen wij nooit medelijden met hem, omdat wij weten, dat hij in zoo'n oogenblik van moedeloosheid vergeet de lofzangen van zijn vele bewonderaars in mindering te brengen.
Maar met dat al bezitten wij nog geen rechtschapen critische studie over een man, wiens werk een plaats in onze letterkunde inneemt. Wel bestaat er een boek van de hand van dr. G. Kalff Jr., een lijvig boekdeel zelfs, over Frederik van Eeden. Maar deze biografie is op vooroordeelen gebouwd en kan allerminst gelden als een poging tot zuivere waardeschatting. Het is eer een uitgebreid schotschrift dan een litterairhistorisch essay.
Het uitblijven van een definitief werk over Frederik van Eeden bewijst mij, dat het onderwerp afstoot. En inderdaad, het is niet aantrekkelijk en bovendien zeer moeilijk. Zelfs nu, jaren na zijn dood, kan men bezwaarlijk met de sereniteit, welke noodig en gepast is, over dezen mensch en zijn oeuvre spreken. Nog immer, en dat toont hun levenskracht aan, prikkelen zij beide den lezer tot een enthousiasme, dat, hoe hartverwarmend ook, de luciditeit niet in de hand werkt; of tot een afkeer, welke al evenmin bevorderlijk is voor een klaar en koel oordeel.
Er is van zijn jeugd af krakeel om Van Eeden geweest. In den kring van de Nieuwe Gids heeft hij bittere gevechten moeten leveren en het pleit zeker niet tegen hem, dat hij zich bijtijds wist los te maken uit de atmosfeer van geexalteerde zelfverheerlijking, waar Kloos, Thym en enkele bijloopers in leefden en ondergingen. Ook Albert Verwey, die zijn leven lang het type geweest is van wat onvertaalbaar ‘un honnête homme’ heet, had zich al heel spoedig uit het verdwaasde groepje in zijn Noordwijksche eenzaamheid teruggetrokken.
Bij deze zwagers, Verwey en Van Eeden, ontdekken wij in dien tijd menige overeenkomst in streven, in verlangen, in levensgevoel, naast een radikale tegenstelling in karakter. Albert Verwey is een man uit één stuk, eerlijk, oprecht, waarachtig in zijn leven en in zijn werk, die met het