Critische vlugschriften
(1935)–Jan Greshoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 12]
| |
heeft een doel naar buiten en naar binnen. Het werd uitgezonden om een goed werk in de wereld te doen en het had tezelfdertijd een functie in het innerlijke ontwikkelingsproces van de schrijfster. Er zijn uit de dagen van bitteren strijd onooglijke brochures, waar niemand meer van afweet en welke vervuld zijn van een zielsdrift als men in het Holland van die dagen nog niet kende. Henriëtte Roland Holst is in die brochures geheel en in argelooze overgave aanwezig: zij heeft nooit één woord geschreven, dat, opgestooten uit een diepverstoken, donkere bron van leven, niet beantwoordde aan een onafwijsbare innerlijke noodzaak. Haar geschriften, haar redevoeringen, haar openbaar en verborgen bestaan, dit alles wordt gedragen en verklaard door één ontoombare drang, door één stroom van liefde, die stralend in de zon, door geen dammen en dijken, armzalig menschenwerk, te stuiten is. Wij mogen tegenover dit leven en dit levenswerk staande, geen onderscheid maken tusschen aardsche en hemelsche liefde. Aarde en hemel zijn in deze dichteres samengekomen en hebben elkaar in haar doordrongen. Zij kan van de aardsche liefde spreken met een bovenaardsche stem. En als zij, zieneres, van de goddelijke verrukkingen zingt, brengt zij die ons, aan het slijk gekleefd, nabij, doordat zij aan het bovenmenschelijke een menschelijk accent geeft. Droom en daad zijn hier niet gescheiden. Meditatie en handeling zijn zoo innig verwant en verbonden, dat toen zij nog in politieke vergaderingen sprak met het vuur van een wildgeworden overtuiging, haar smalle lichaam omstraald werd door een aura van poëzie; terwijl sommige van haar groote gedichten de bedoeling, de draagkracht en het rhythme van een oproer hebben. Verstand en gemoed zijn hier niet gescheiden. Ze zijn opgelost in een hoogere bestaansvorm, waarin het gevoel, zonder iets van zijn lenigend vermogen en zijn wonderdadigheid te verliezen, redelijk werd en de rede de subtiliteit en het scheppingsvermogen van het gevoel verworven heeft. | |
[pagina 13]
| |
En zijn en niet-zijn worden niet gescheiden. Alleen zij, zoo diep doordrongen van de bestendigheid des levens dat zij den dood als een misverstand beschouwen, worden begenadigd met het heerlijk vermogen om de menschen en de wereld lief te hebben, zuiver en zonder argwaan als Henriëtte Roland Holst. Zij spreken over het sterven met een stem van belofte, omdat het weten van den dood het leven verheft en adelt. Ik zie door u, o Dood, gij natuurkracht
de warme stroomen menschelijkheid zwellen,
ik zie u door de menschen mijn gezellen
worden met Liefde's zachte last bevracht.
Ik zie hoe zij uit u den drank bereiden
des levens, die zoet aan de menschheid mondt
en tot het brood-des-levens, goud en rond
u kneden, o Dood, en uw broeder Lijden;
tot brood dat voeden zal verre geslachten
met heil zooals met vreugde een schoon gedicht
de ziel. Sedert ge mij zoo werd verlicht
is dat andre haast weg in mijn gedachte.
Wanneer wij hier voor ons zien de vele tientallen geschriften van Henriëtte Roland Holst; haar gedichten, haar drama's, haar spreekkoren, haar reisschetsen, haar wijsgeerige verhandelingen, haar historische studiën, haar economische uiteenzettingen, haar aesthetische theorieën, haar vele leer- en strijdschriften, staan wij versteld van zulk een blijmoedige werkkracht, welke des te wonderlijker wordt als wij bedenken hoe àl deze arbeid het volledig offer van hart en geest heeft geëischt. Wanneer wij er ons nader in verdiepen blijkt, hoe allen die gesproken hebben over de vele wisselingen in Henriëtte Roland Holst's levensopvattingen en ons trachten diets te maken dat zij telkens van richting en partij veranderd is, in hun ongelijk staan. Om Henriëtte | |
[pagina 14]
| |
Roland Holst héén heeft de wereld en hebben de partijen geëvolueerd. Zij bleef zichzelf getrouw. Zij gehoorzaamde, van haar eerste regel schrifts tot de laatste welke zij op het papier zal brengen, aan de innerlijke wet van haar wezen. Dat is de éénige dwang waar zij voor buigt, omdat zij weet dat God die uitoefent. En wie in dit verband nog ooit van ‘politiek’ durft gewagen, toont niet te weten wat goed en slecht, wat hoog en laag is. Henriëtte Roland Holst heeft zich nooit met politiek in den gemeengeldigen zin des woords beziggehouden, zij heeft slechts in bepaalde perioden van haar werkzaamheid eenige politieke vormen gebruikt om aan haar levensbeginsel, de Liefde, een aardsche gestalte en daarmede aardsche strijdmiddelen te kunnen geven. De Liefde, die eeuwig, onpersoonlijk en onaantastbaar is, werd er niet door geschaad en de politiek kreeg toen Henriëtte Roland Holst er zich toe overboog, een puurheid en een straalkracht als wij sindsdien niet meer hebben waargenomen. De Rotterdamsche tentoonstelling van haar werk gaf ons weinig en alles. Slechts uiterlijke kenteekenen, poovere bijkomstigheden, maar ons zoo lief omdat zij, hoe onvoldoende dan ook, het edelste, innigste en rijkste leven vertegenwoordigen, dat in Nederland ooit geleefd is. |
|