het niet een zekere heer A. Roland Holst te Bergen is, uit wie de gedichten welke op die naam staan, ontsprongen, maar zijn Dubbel Ik. Wat de zekere heer in zijn leven gedaan en niet gedaan heeft verschilt niet of slechts in geringe mate van de verrichtingen en nalatigheden van andere zekere heren, van miljoenen zekere heren. Het bijzondere aan hem schuilt uitsluitend in een feit, dat hij tot woning en als penhulp optreedt voor een Ander Ik, dat hem, soms wellicht tegen zijn bedoeling en bereidheid, dwingt op papier te brengen al wat hij op papier gebracht heeft.
Het ik kan bestaan zonder Ander Ik. Omgekeerd echter niet. Men kan dus een wezenlijk verschil tussen de kunstenaar en zijn welwillende buurman niet ontdekken. Wie met een Ander Ik belast werd, is niet alleen ánders dan wie er van vrijgesteld bleef; maar hij heeft ook andere verplichtingen, andere vraagstukken. Hij tracht en hij kán niet ontvluchten aan de dwingelandij van het wezen dat bezit van hem genomen heeft. Terwijl de ‘gewone’ man een vrij man is, blijft hij, zolang hij schrijft, of schildert, of componeert, de Slaaf van zijn Commensaal.
Wat Proust wilde zeggen luidt: verspil niet uw aandacht, o criticus, o geschiedschrijver aan de slaaf; maar bestudeer tot in bijzonderheden de commensaal. Dit laatste is moeilijker maar het is van belang zoveel mogelijk omtrent het wezen te weten, terwijl het middel ons zoal niet onverschillig laat, dan toch veel minder boeit.
Als alle apodictische uitspraken moet men ook die van Proust over het Ander Ik behoedzaam hanteren. Maar het lijkt mij onjuist er zich, zonder verder onderzoek en nadenken, van áf te wenden.
Intertijd stelde J.C. Bloem ons, speels en ernstig, voor de keuze ‘Vorm of Vent’. Zij die voor de Vent stemmen, wijzen uiteraard Proust's voorstel zonder aarzeling af. Niemand hunner is bereid de mogelijkheid onder het oog te zien van de schrijver, die niet zichzelf, als mens, vertegenwoordigt en verwezenlijkt, doch slechts optreedt als zaakgelastigde van een mysterieus en mystiek Ander Ik en die, als mens, niets of bitter weinig heeft in te brengen over wat dat Ander Ik hem opdraagt.