Bric à brac
(1957)–Jan Greshoff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
ten. De romanschrijvers geloven niet meer in de roman, de schilders niet meer in het schilderij... Wie kan het dan het lezersvolk ten kwade duiden, wanneer het, toch al niet vast in de schoenen staande, begint te twijfelen en het voorbeeld der schrijvers en schilders volgend, niet meer gelooft in enige vorm van kunst, in dé kunst. Ja, het woord letterkunde, weleer met eerbied uitgesproken, heeft een ongunstige betekenis gekregen. En de schoonheid, eens aanbeden, is nu een voorwerp van ergernis en spot. In deze staat van zaken kan ik geen verandering brengen, omdat de allergeringste neiging tot de zending mij ontbreekt. In deze staat van zaken kan niemand verandering brengen. Het enige wat mij en gelijkgezinden overblijft, is: een machteloos en daarom verbitterd protest. Ik verschil in vele opzichten van mening met mijn leeftijdgenoten; in veel méér met de jongelieden. En voornamelijk omdat ik er heilig en diep van overtuigd ben, dat het leven alléén maar belangrijk wordt door het kunstwerk en belangrijk is voor zover het zich daarin openbaart. Wie spreekt van ‘littérature engagée’ vloekt in mijn oren. Het leven is dienstbaar aan de kunst en niet omgekeerd. Mij tot de schone letteren bepalende: een schrijver leeft niet om te schrijven, doch hij schrijft om te leven, met andere woorden: hij leeft uitsluitend zolang hij schrijft en in het geschrevene. De rest is vegeteren. Zij die geloven in welke hogere macht ook, nemen aan dat daaruit alle leven ontspringt, dat daarheen alle leven terugkeert. Zij leven door God, omderwille van God en naar God. Zij die geloven in de poëzie, zijn er, met heel hun wezen, van overtuigd, dat zij bestaan door en voor de poëzie. En dat er daarbuiten geen vreugde, geen waarde, geen heil denkbaar is. Ik behoor dus tot het uitstervend ras der aestheten. Tot de laatsten, die het schone, zuivere, verhevene boven het lelijke, vuile, laaghartige en verwarde verkiezen. Deze voorkeur gaat tegen de heersende smaak in. En men werpt mij tegen, dat ik mij van de werkelijkheid afwend. Dit is | |
[pagina 92]
| |
niet waar. Ik sluit mijn ogen niet voor al wat afzichtelijk, liederlijk en gemeen is. Ik ontken alleen dat het uitsluitend de werkelijkheid vertegenwoordigt en ik weiger het te huldigen. Er schijnen twee mensensoorten te bestaan. De ene baadt zich met welbehagen in een koele kristalheldere bergbeek, de andere, met niet minder behagen, wentelt zich in draf. Wanneer ik waarneem, dat het terrein voor mijn woning door zware regens in een moeras veranderd is, laat ik een brug bouwen, welke mij toestaat een droge vaste plek te bereiken zonder mijn schoenen vuil te maken. Of, wat nog beter is: ik blijf thuis. Doch ook dat wordt heden ongewenst geacht. Smalend wordt verkondigd, dat men in zo'n geval een ivoren toren betrokken heeft. Ik heb nooit begrepen, welk wezenlijk bezwaar er tegen torens kan bestaan. En ivoor is een prachtige, kostbare grondstof. Is het, om de achting der medeburgers te verwerven, onvermijdelijk een ongelucht opkamertje, een kelder of een plaggenhut te betrekken? Er bestaan zinnebeeldige woningen te kust en te keur. Waarom zou ik mij dan niet de fraaiste bespreken en die zich het volledigst bij mijn aanleg aanpast? De kunstenaars die niet in de kunst geloven, die kunstenaarsvijanden-van-de-kunst, laten nimmer na met ophef en nadruk melding te maken van hun diep gevoel voor de ellenden en de vernederingen van het dagelijks leven. Ik bezit dat ook. Doch ik weet dat kunstenaarsschap de naam is voor het wonderlijk vermogen, enkelen geschonken, om ieder onderwerp uit die ellende en vernedering van het dagelijks leven te redden en te verheffen tot een bovenwereldse staat van zuiverheid en heerlijkheid. De rode kool, de scheefgelopen schoenen, het stinkend bouwvallig huisje, het glaasje zonder voet en de vogelverschrikker worden, door een kunstenaar geschilderd, zinnebeelden en kleinodiën. Wanneer de kunstenaar niet in staat ware het lelijke mooi te maken, zou hij geen enkele reden van bestaan kunnen aanvoeren. Wie van een lelijk, goor, ingewikkeld en potsierlijk onderwerp een lelijke, ingewikkelde, en potsierlijke afbeelding vervaardigt, heeft een onzinnige arbeid | |
[pagina 93]
| |
verricht. De ervaringen van mijn bestaan hebben mij bijgebracht dat, in het algemeen gesproken, het leven vervelend en verraderlijk, het mensdom verward, zwak en gemeen, de natuur onzuiver en wreed is. En dit bestaan zou dan ook geen enkele waarde hoegenaamd bezitten, indien het niet aan enkele grote kunstenaars gegeven ware leven, mensdom en natuur groots, rijk, helder, zinrijk, overzichtelijk en aanbiddelijk te maken. |
|