De keerzij van de penning
Een goede vriendin van ons, een schrijfster van naam, bekent mij haar angst voor en afschuw van letterkundige archieven en verzamelingen. Zij gevoelt zich verlamd door de wetenschap, dat elk kattebelletje van haar hand bewaard en gerangschikt zal worden! Haar spontane vrees en verontwaardiging deden mij lachen. De zwakheid van de geschiedschrijving der letterkunde, van de biografie en de exegese, schuilt in Zuid-Afrika (en daar niet alleen) in het stelselmatig verwaarlozen van ‘les documents humains’. Wat een dilettantische en elementaire thematologie was, behoort nu eindelijk werkelijke, wetenschappelijke, op feiten en documenten berustende geschiedschrijving te worden.
Dr. D.J. Opperman is de allereerste, die met zijn ‘Dichters van Dertig’ die richting doelbewust insloeg. Je kunt, schreef ik onze vriendin, die bevreesd en verbijsterd is, niet tegelijk beroemd en onbekend zijn. Door je werk openbaar te maken ben je een openbare persoonlijkheid geworden. En het is niet alleen geoorloofd, het is plicht, alles wat men over of in verband met je te weten kan komen op te sporen, vast te leggen, te rangschikken en te bewaren. Je moet, trachtte ik haar bij te brengen, het spel eerlijk spelen. Als je je gedichten in de lade van je schrijfbureau had opgesloten, zou niemand het recht hebben zich met je persoonlijke aangelegenheden te bemoeien. Maar nu je je in het publiek begeven hebt, nu je ‘een figuur’ in de letterkunde van je land geworden bent, nu kan je niet meer terug. Nu moet je de gevolgen van je daden dragen. Door vrijwillig je verborgenheid van één-onder-velen prijs te geven, heb je het recht op je vrijheid