Kunstenaarslot
Met het stijgen der jaren, raak ik steeds meer in onmin met het bestaan. Dat is hinderlijk, ja pijnlijk. Maar de schuld ervan schuilt niet bij mij. In mijn stad van inwoning werkt, sedert enige jaren, een der allerbeste jonge dirigenten. Met een te klein, onvoldoende geschoold en bandeloos orkest heeft hij wonderen verricht. En onlangs keerde hij terug uit Amerika met lauweren overladen.
Nu behoor ik tot de Primitieven, opgegroeid in de (intussen dwaas geworden) overtuiging, dat men niets onbeproefd mag laten om de weinige begenadigden onder ons, omderwille van hun werk, het bestaan zo aangenaam mogelijk te maken. Kunstenaars, geschapen om schoonheid en geluk om zich heen te verspreiden, verdienen dat ons voor hun welzijn geen moeite te veel is.
Van den dag dat mijn vriend de dirigent voet aan wal zette, heeft men hem gehinderd, bestreden, getreiterd, belasterd. De duizendkoppige Middelmatigheid, het monster waar de Minotaurus een juffershondje bij is, heeft ook ditmaal geen laagheid ongebruikt gelaten voor steeds hetzelfde doel: te fnuiken en te knotten al, wat en een ieder die, boven de maat der geringen is uitgerezen.
Lees de levensbeschrijvingen van: Balzac, van Musset, van Nerval, van Baudelaire, van Verlaine, van honderd anderen onder de besten en gij vindt een opeenstapeling van ellende en vernederingen. En altijd ligt daaraan ten grond-