besprekingen zenden. Luiden zij gunstig, zo maken zij mij verlegen, in het tegenovergestelde geval onzeker. Ik verricht mijn werk zo goed mogelijk en de mening van een ander kan het beter noch slechter maken. Dat een schrijver enige baat aan een kritiek zou kunnen ontlenen is een sprookje. Kritiek wordt nooit ten behoeve van de scheppende kunstenaar geschreven, doch alleen als broodwinning en, bij uitzondering, om het lezersvolk te leiden of te goeder trouw te misleiden.
Als er sprake is van schatting, voel ik mij eerder over- dan onderschat. Aanleiding tot wrok of naijver is dus niet aanwezig. Maatschappelijke en persoonlijke bezwaren werden mij bespaard. Wij (dat wil zeggen mijn gezin, bestaande uit vier personen, twee zoons en gedurende vele jaren nog een engel van een hond) werden niet door rampen geteisterd. Ziekten bleven zeldzaam en van voorbijgaande aard. Avonturen te land en te zee, buitens- en binnenshuis, in de kroeg of in de bedstee van de buurvrouw, heb ik niet beleefd. Een knaap nog, maakte ik kennis met haar die mij thans nog vergezelt. Ik herinner mij geen ernstig misverstand ooit, in welhaast vijftig jaar, tussen ons gerezen. Zelfs het echtelijk kibbelen dat, wil men bevoegde kenners geloven, onvermijdelijk is, hebben wij door de aanminnigheid onzer wederzijdse inborsten tot een verwaarloosbaar minimum beperkt. Mijn huwelijk geeft dus geen aanleiding tot mededelingen aan derden. Ik werd ook nooit in de nor opgesloten. En ik ben bij mijn weten nooit anders bekeurd dan wanneer ik bekeurd wilde worden. Ik heb namelijk als nuchter en eenvoudig man nooit mee willen doen aan het ongerijmde bedrijf dat men verkiezingen noemt. Ik was op geen enkele wijze betrokken bij wereldoorlogen, tot welker ontbranding ik nimmer de geringste aanleiding gaf. Lensvergroeiing bespaarde mij legerdienst. Nooit bespeurde ik in mij een ernstige neiging om mee te doen aan een georganiseerde opstandigheid welke mij met de, overigens innerlijk diep verachte, prinsemarij in botsing kon brengen. Kortom, het zal moeilijk vallen een rimpellozer, meer Joubertiaans bestaan te bedenken. Trouwens, Joubert was in zijn jonge jaren op zijn manier een schuinsmarcheerder. Men komt niet ongestraft in het vaarwater van Restif de la Bretonne. Hij werd pas op ietwat rijpere leeftijd de ware Joubertiaanse Joubert. Stof tot treffende onthullingen ontbreekt hier dus te enen male. Alleen heb ik, door de omstandigheden en mijn aanleg genoopt, mij dikwijls en met genoegen verplaatst. Ik was echter nimmer een zogenaamde ‘globetrotter’. Een reis om de wereld (toen) in tachtig dagen, lokte mij evenmin aan als het vooruitzicht ‘Met een kwartje de wereld rond’, een boek waar ik echter in ieder opzicht en heftig van genoten heb. Reizen, als ik het versta, en ik kom hier zeker later op terug, eist een overdaad van tijd en een behoorlijk gevulde buidel. Van tenteboel heb ik nooit iets moeten hebben en ritjesbedelen acht ik mensonwaardig. Deze verschijnselen deden zich trouwens in mijn jeugd niet voor. God lof. Ook zou slechts de uiterste nood mij kunnen dwingen mijn intrek te nemen in een ongerieflijk en vuns logement. Waar ik van houd? Van weelde, helderheid,