Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden
(1926)–Johanna Greidanus– Auteursrecht onbekendIn 't biezonder in de Nederlanden
[pagina 245]
| |
Slot.I. De geschiedenis der interpunctie geeft ons een interessante kijk op de ontwikkeling van taalkundige denkbeelden. Ontstaan uit de praktiese behoefte om de gedachten te scheiden en uit de studie-van-de-pauze die de rhetorica maakte, wordt de interpunctie door de grammatica later gebruikt ter aanduiding van de oorspronkelik ritmiese, later syntakties geworden onderscheiding van comma, colon en periodus. De eredienst neemt dit over en verbindt de modulatie van het kerkelik recitatief ermee, die nog aan een vierde teken, het vraagteken, het aanzijn gaf. De humanistiese grammatica gebruikt de meeste van de bestaande tekens voor de analyse van de geschreven taal en vermeerdert ze nog met het uitroepteken, de parenthesis, en het semicolon. Het klassicisme van de 17e en 18e eeuw heeft het door de humanisten opgebouwde sisteem, dat in Aldus' leer zijn voltooiing gevonden had, enigsins gewijzigd onder invloed van de praktijk. Het onderscheiden voor het oog van de soorten van zinnen was het doel. Al is de oorsprong van het uitroepteken bij Petrarca te vinden in een verschil van toonrijzing, de latere grammatica ziet er meer in een aanduiding van een bepaald soort van zin. Zo bejammert een 17e-eeuws grammaticus het, dat er behalve het signum admirationis ook niet signa gaudii, doloris, enz. zijn. Het onderscheiden van de zinsoort, een logies beginsel dus, is hier tot het uiterste gevoerd. - Men vergelijke hiermee het stelsel van Nicanor. - En daarnaast vraagt de aandoenlike stijl van de tweede helft der 18e eeuw naar meer tekens, deels uit onmacht om in ritme en woordenkeus voldoende de ontroering te uiten: het teken moet dit dus aangegeven. Veel uitroeptekens, stippeltjes, en gedachtestreepjes, moeten de auteur te hulp komen. Het teken op zichzelf heeft een betekenis gekregen, het is niet toon- of pauze-aanduiding, maar heeft zelf een inhoud: het duidt aan de smart, bewondering, aarzeling enz., die de schrijver niet bij machte | |
[pagina 246]
| |
was in de taal zelf uit te drukken. Het visuele element moet meehelpen. Het schriftbeeld moet de suggestie wekken, direkt en zelfstandig, niet indirekt, als weergave van het gehoorde. Ook deze emotionele tekens gaan dus niet van het ritmiese beginsel uit. Het vertikale streepje is schriftsymboolGa naar voetnoot1) voor de schrik, verbazing enz., het horizontale voor de aarzeling. Een teken kan staan inplaats van een woord, of een woord inplaats van een teken, zoals letterlik de definitie is van 18e- en 19e-eeuwse schrijvers. ‘En staat inplaats van de comma.’ BilderdijkGa naar voetnoot2) heeft al ingezien hoe dwaas dit uitgedrukt was. Dezelfde opvatting heerst in de uitspraak: ‘Het voegwoord om heeft, even als en, soms de waarde eener comma,Ga naar voetnoot3) b.v.: Gij zult toch niet dwaas genoeg zijn om te denken, dat ik u terstond uwen zin zal geven?’Ga naar voetnoot4) Evenzo spreekt Frijlink van: ‘het vervangen van het werkwoord door een komma.’ Zo bezitten wij nu een zeer heterogeen materiaal, doordat onze interpunctietekens in verschillende tijden, uit verschillende behoefte, ontstaan zijn. Dit alleen al maakt duidelik dat men niet kan spreken van één beginsel van onze interpunctie. Deels was het de geschreven taal die een onderscheidingsmiddel heeft geschapen, deels de voordracht. Waar de voordracht een onderscheiding eiste, was het resultaat weer tweeledig: pauze-aanduiding, of bovendien toon-aanwijzing. Oorspronkelik melodiese,Ga naar voetnoot5) maar later meer als syntaktiese onderscheiding toegepaste tekens, zijn het vraagteken en het uitroepteken. Toen het eerste (in de 8e eeuw?) als modulatieteken in gebruik genomen werd, bestonden er meer modulatie- | |
[pagina 247]
| |
tekens. De andere, de enkele toonrijzing (enkele acutus) en de toondaling hebben in de latere teorie hun melodiekarakter verloren. En ook het vraagteken heeft zich mèèr kunnen handhaven doordat de teorie het de functie toegekend heeft een bepaald soort van zin te besluiten, dan als melodieteken. Evenzo met het uitroepteken. Bij Vondel vindt men nog het vraagteken in de zin, op de top van de rijzing, maar later vermindert dit melodiese gebruik. Nodig is de melodie-aanduiding volstrekt niet. Dat het een vraagzin is en men de passende toon maken moet, wijst de woordschikking al aan bij de interrogatio en de aanhef met een vragend voornaamwoord of vragend bijwoord bij de percontatio. Ook andere zinnen met inversie kunnen ongeveer dezelfde melodie krijgen, maar hier heeft men dan toch de gewoonte alleen maar een komma te plaatsen, b.v.: Was ie niet tuis? Dan begrijp ik er niets van. Was ie niet tuis, dan was ie bij zijn vriend. En enigsins hierop gelijkend ook: Was ie maar tuis! Ook het uitroepteken is als voordrachtaanwijzing onnodig; de zinsbouw en de woordenkeus moeten hier de toon aangeven. Streepje en alinea, ook gecombineerd, als aanduiding telkens weer van langer pauze en belangrijker gedachtescheiding, zijn in de praktijk wel gemakkelike hulpmiddelen. Het zgn. beletselteken, in zijn oorsprong m.i. meer een schriftsymbool dan een voordrachtteken, wordt toch steeds daar gebruikt waar lange pauze en dikwels ook toonzweving is. De puntkomma en de dubbelpunt zijn logiese tekens. Volgens de definities in de tegenwoordige grammatica's is de dubbelpunt een teken dat een bepaald soort van zin aankondigt, presies dus als het omgekeerde vraagteken in het Spaans. Ook aanhalingstekens doen dit, en deze besluiten de passage dan ook. De puntkomma wordt tegenwoordig daar gebruikt waar de zin eigenlik uit is, maar men te kennen geven wil dat deze in nauw logies verband staat met de volgende. Eveneens een logies teken is de parenthesis. Iets wat buiten de gedachtegang valt wordt ertussen gelast, op dezelfde manier | |
[pagina 248]
| |
als een noot in een betoog. Weiland noemt de parenthesen dan ook ‘hulpmiddelen, om de eene of andere gedachte te plaatsen, voor welke men geene bekwame plaats weet te vinden;’ De logiese stijl heeft de parenthesis nodig, niet de gevoelstaal. Als deze losse impressies uit, staat de hele reeks daarvan afzonderlik naast elkaar, maar wordt er niet één tussengelast, middenin een ander, die daarna rustig verder afgewikkeld wordt, zoals dit bij het flegmatiese karakter van een zakelik betoog mogelik is. De verschillende soorten van taal hebben een verschillende interpunctie. Naar de vorm kan men onderscheiden omgangstaal en kunsttaal, naar de inhoud kunnen beide weer onderscheiden worden in verstands- en gevoelsuiting. De omgangstaal heeft gewoonlik genoeg aan een tweeledige, soms zelfs eenledige interpunctie. De kunsttaal, vooral wanneer deze verstandsuiting is (wetensch. taal), behoeft meer tekens ter aanduiding van het logiese verband. Maar ook hier is met Aristoteles te eisen dat de stijl zodanig zij, dat hij niet steunen moet op de interpunctie. De uitbreiding van het aantal interpunctietekens heeft vaak een ongunstige invloed gehad op de ontwikkeling van de stijl. II. Een tegenstelling tussen ritmiese en syntaktiese interpunctie is hierdoor ontstaan, dat de syntaxis niet de levende gesproken taal tot voorwerp van onderzoek nam, maar de geschrevene, de papiertaal. Eerst was dit het Latijn, een kunsttaal, alleen op schrift overgeleverd, later ook het Nederlands, maar zò als dit zich onder invloed van het Latijn tot kunsttaal ontwikkeld had. De zgn. samengestelde zin werd ontleed in de delen die een eigen verbum finitum hebben. Dit is een onderscheiding die alleen berust op de vorm, niet op de inhoud. De inhoud van de zin bestaat uit een aantal voorstellingen of voorstellingengroepen. Of deze worden uitgedrukt door een woordverbinding met of zonder werkwoord, maakt slechts een vormverschil uit. De meerdere of mindere belangrijkheid, gecompliceerdheid, van de voorstellingengroep is een wezenliker verschil. Dit nu komt tot uiting in het ritme (accent en pauze). Het is een psychologiese wet dat bij het horen van een reeks | |
[pagina 249]
| |
van geluiden, telkens regelmatig één van de twee of drie als sterker gehoord wordt, terwijl vóór de sterkere indruk een pauze intreedt. Op deze wijze ontstaan er dus kleine groepen.Ga naar voetnoot1) Verder onderscheidt het bewustzijn drie graden van accent en van pauze. Accent en pauze hangen nauw samen: vóór het sterkere accent valt de langere pauze.Ga naar voetnoot2) Dit mechaniese ritme nu ondergaat bij de taalklanken een ingrijpende wijziging, doordat deze niet vrij zijn in hun opvolging, maar gebonden aan de woorden waarin de voorstellingen uitgedrukt worden, terwijl de woorden nu eenmaal hun vaste accent hebben en er ook maar een beperkte vrijheid in de rangschikking der woorden is. Maar ook in de taal zijn de drie graden van pauze te konstateren: de kortste pauze na de spreekmaat, de tussenpauze na een langer zinsdeel, de grootste pauze aan het zinseind. Aan de antieke drieledige onderscheiding lag dus een juiste waarneming ten grondslag, al is deze in de uitwerking niet tot zijn recht gekomen. Zoals dynamies accent en pauze samengaan, komen in andere talen muziekaal accent en quantiteit verbonden voor.Ga naar voetnoot3) In talen, zoals het Frans, waarin het muziekaal accent overweegt, vloeit de ritmegolf met weinig pauzes voort: het muziekaal accent zelf, verbonden met de quantiteit, heeft een rijker verscheidenheid ter onderscheiding van de verschillende voorstellingengroepen. Maar in talen die een overwegend dynamies accent hebben, zoals het Nederlands, groeperen de klanken waarin de voorstellingengroep veruitwendigd wordt, zich om een of meer krachtaccenten; als een zekere compensatie voor het accent ontstaat na de voorstellingengroep een pauze, voordat de volgende voorstellingengroep, in klanken veruitwendigd, optreedt (spreekmaat). Deze kortste pauze duidt men tegenwoordig gewoonlik niet aan in het schrift. Wel doen velen het wanneer zij, voor de duidelikheid, willen laten zien wat bij elkaar hoort. Vergelijk in mijn tekst de zin op bl. 254 regel 6. | |
[pagina 250]
| |
Maar ook na een enkele voorstelling kan een pauze intreden, n.l.: wanneer deze uitgedrukt wordt door een woord of woordverbinding die eindigt met een sterk accent, dat gewoonlik ook met rekking gepaard gaat (zie de voorbeelden op bl. 253), of wanneer er een accent onmiddellik op volgt, of wanneer twee voorstellingen na elkaar komen die uitgedrukt zijn in woorden of woordverbindingen, waarvan de accenten dichtbij elkaar liggen. Tussen adjectief en substantief kan dit voorkomen, wanneer door tegenstelling beide sterk accent krijgen, b.v.: ‘half | ei.... lege | dop’. Eveneens bij inversie: ‘Toen de kóning | zíek werd,’ maar: ‘De kóning werd ziék’. In het algemeen vermijdt men de opvolging van accenten. De wet van de tegenstelling maakt dat men na een accent graag een af meer zwakke syllaben zoekt, méér, naarmate het accent sterker is. Zo worden in de spreektaal veel koppelwoordjes gebruikt als ‘en’ en ‘die’, b.v. in: ‘Ján die is zo lúi’. De bijzin, waarin door het achteraanplaatsen van het werkwoord dikwels accenten op elkaar volgen kunnen, wordt in de spreektaal betrekkelik weinig gebruikt. Het werkwoord n.l. fungeert dikwels als koppeling tussen twee hoofdvoorstellingen. Bij de zgn. koppelwerkwoorden heeft de ouderwetse grammatica dit ook ingezien. In ‘De koning werd ziek’ verbindt ‘werd’ de twee voorstellingen ‘koning’ en ‘ziek’ op een bepaalde, door de betekenis en de tijdsvorm van het werkwoord uitgedrukte manier. Maar ook de andere werkwoorden hebben dikwels een ondergeschikte functie. Is, zoals in een aaneenschakeling van zinnen in een verhaal of gesprek meestal het geval is, het onderwerp van de zin al een bekende voorstelling, dan valt de hoofdaandacht op het nieuwe: het voorwerp of de bepaling, die dan ook het meeste accent krijgt. Maar wanneer ook het onderwerp, door nieuwheid, tegenstelling, of een andere oorzaak, een belangrijke plaats in de voorstellingenreeks heeft, en dus evenals het voorwerp of de bepaling veel accent krijgt, hindert dit aan de welluidendheid van het ritme niet, daar tussen beide in immers het weinig betoonde werkwoord valt. Maar in de bijzin meestal en eveneens in de hoofdzin bij inver- | |
[pagina 251]
| |
sie, worden onderwerp en voorwerp niet door het werkwoord gescheiden; wanneer ze nu eens beide, ook het onderwerp dat in de meeste gevallen minder klem heeft, veel accent hebben, ontstaat door deze opeenvolging van accenten een pauze. Evenzo tussen onderwerp en naamw. deel van het gezegde, zoals in het boven gegeven voorbeeld. Ook in dit geval is er slechts een korte pauze, maar andere faktoren kunnen erbij komen, die een pauze veroorzaken die belangrijk genoeg is om in het schrift door een teken aangeduid te worden. Pauzes van wat langer duur komen voor: a. Na een grotere voorstellingengroep, die dus ook ritmies zwaarder is door meer of sterker accenten. Deze langere pauze treedt evengoed in wanneer de voorstellingengroep wordt uitgedrukt door een verbinding van woorden zonder werkwoord, als wanneer hij de vorm heeft van de zgn. bijzin. Natuurlik komt het laatste geval veel vaker voor, daar men immers voor de uitdrukking van een ingewikkelder voorstellingengroep in onze taal meestal de vorm van een afzonderlik zinnetje nodig heeft. Een voorbeeld van het eerste geval is: En de gouden starretjes | rond de krulletters van zijn naam, || leken mij door de zon zelve | op de kaften | versierd en ingesneden. ||| (Querido). En er zijn bij de allereerste typen van schilderijen, || gevállen waarin vorm en inhoud | een werkelik apart bestaan hebben. ||| Dat is dan ook de reden dat de Bohemers, || Sígismund ook niet wilden erkennen als hun koning | na de dood van zijn broer Wenzel. ||| Vooral in de beide laatste zinnen is duidelik hoorbaar een aanzwelling en afneming van de ritmegolf, waarvoor de benaming spanning en viering zeer goed gekozen is. De zin zwelt aan tot ‘gevallen’ resp. ‘Sigismund’, die op de top liggen, daarna neemt de beweging weer af, met nog een zwakkere opgolving bij ‘apart’ resp. ‘koning’, en een weer zwakkere bij ‘Wenzel’. Psychies is de onderscheiding vóór ‘Sigismund’ meer gewettigd dan voor ‘dat’, waar de ouderwets-syntaktiese interpunctie een teken plaatst. De eerste zeven woorden vormen slechts één | |
[pagina 252]
| |
voorstelling, die men in één woord kan samenvatten als ‘daarom’, de tweede voorstelling is ‘Bohemers’, de derde ‘Sigismund’, de vijfde ‘koning’, die gekoppeld wordt aan ‘Sigismund’ door het zwakker betoonde ‘niet willen erkennen’; de rest na ‘koning’ is een toevoeging die geen hoofdbestanddeel van de zin vormt en zwakker ritme heeft. Psychies valt in deze zin de scheiding na de tweede voorstelling, voordat dìe voorstelling waarop de hoofdaandacht gevestigd is, verklankt wordt, en niet na de eerste voorstelling, in welk geval de voorstellingenreeks verdeeld zou worden in twee zeer ongelijke geledingen. De boven vermelde wet dat voor zwaarder accent langer pauze valt, werkt hier tegelijk ook mee. Maar daar juist het zwaardere accent veroorzaakt is door de belangrijkheid van de voorstelling, heeft dus ook in dit opzicht de pauze middellik een psychiese oorzaak. In de tweede zin zou de ouderwets-syntaktiese interpunctie de komma plaatsen tussen ‘gevallen’ en ‘waarin’, maar op deze wijze wordt de samenhang van de voorstellingengroep verbroken. Door alleen op de vorm te letten wordt aan de inhoud geweld aangedaan. Want de beperkende betrekkelike bijzin vormt samen met het antecedent één voorstellingengroep. - Het FransGa naar voetnoot1) en Engels schrijven voor de beperkende betrekkelike bijzin terecht geen komma. - Al zijn er hier wel twee of meer accenten, deze volgen nooit onmiddellik op elkaar, maar worden altijd gescheiden door het toonloze betrekkelike voornaamwoord of betrekkelike bijwoord, en dikwels door nog meer toonloze woorden, b.v.: Die jóngen die daar loópt Dit ritme is te vergelijken met: ‘tíen vogels in de hánd.... één in de lúcht’. Het kàn voorkomen dat er voor de beperkende betrekkelike | |
[pagina 253]
| |
bijzin pauze valt, n.l. wanneer zowel deze bijzin als het voorgaande zinsdeel zeer lang is, en beide bestaan uit voorstellingen die ook nauw samenhangen en nog minder gescheiden kunnen worden. De te grote voorstellingengroep moet dan wel uiteenvallen voor het relativum. Vergelijk de zinnen in de tekst op bl. 251 regel 7 en bl. 250 regel 7; in de laatste ook hierdoor, doordat hier het antecedent niet een enkele voorstelling uitdrukt, maar een verbinding van voorstellingen (‘woorden of woordverbindingen’), die bij elkaar in sneller tempo verklankt worden; en na sneller tempo kan ook pauze ontstaan. Ook een korte voorwerpzin of onderwerpzin vormt samen met de andere rededelen een voorstellingengroep, b.v.: Ik hoor dat je ziek geweest bent. ||| Dat het lijdend voorwerp hier uitgedrukt is door een woordverbinding met een verbum finitum, is slechts een vormverschil. Het lijdend voorwerp is hier de enige voorstelling waarop de aandacht valt; het heeft geen zin het onbetoonde onderwerp en werkwoord hiervan af te scheiden; een psychies weinig belangrijk bestanddeel van de zin moet niet zo op zichzelf gesteld worden. Een korte pauze, van de eerste graad, die dus niet door een teken aangeduid behoeft te worden, kan in een dergelike zin ontstaan wanneer het werkwoord veel accent heeft en dit op de laatste lettergreep valt (vgl. bl. 250), b.v.: Ik hóóp | dat je morgen komen kunt. ||| Wie stéélt | wordt door niemand vertrouwd. ||| Een díéf | wordt door niemand vertrouwd. ||| De laatste zin is psychies en ritmies gelijk aan de voorlaatste. Maar een pauze van de tweede graad treedt pas in, wanneer zulk een zin bestaat uit twee belangrijker voorstellingengroepen. b. Soms kan ook een enkele voorstelling biezonder op de voorgrond treden, als 't ware geïsoleerd worden, en deze wordt dan ook door zwaarder accent en langer pauze onderscheiden. Met de bijwoordelike bepaling kan dit nog wel eens voorkomen. En ook b.v.: Hij, rende weg. (Couperus). | |
[pagina 254]
| |
Ook bij een uiting van losse indrukken, waar dan de langste pauze ontstaat, die dikwels door stippeltjes aangeduid wordt. c. Bij een opvolging van gelijksoortige voorstellingen, (d.i. dus bij een opsomming), wanneer ze niet door een koppelwoordje verbonden zijn, b.v.: ‘ouden, jongen’, maar: ‘ouden en jongen’. Maar wanneer bij een verbinding van drie of meer, alleen tussen de twee laatste het koppelwoordje gebruikt wordt, valt hiervoor wel pauze; b.v.: ‘mannen, vrouwen, en kinderen’. De pauze, als complement van het accent, dat afhankelik is van de belangrijkheid van een voorstellingengroep of voorstelling, is dus van psychiese oorsprong. Daarnaast kunnen toevallige omstandigheden, n.l. het dichtbij elkaar vallen van accenten of de plaats op de laatste of eerste syllabe van de woordverbinding waarin de voorstellingengroep uitgedrukt wordt, enige invloed oefenen op het ontstaan of vergroten van een pauze. Oorspronkelik, bij de Griekse wijsgeren, was het de inhoud, dat wat door de taal tot uiting gebracht werd, die ontleed werd. Later is op de vorm waarin de begrippen geuit werden meer de nadruk gelegd. Hierbij heeft men, doordat men de geschreven taal bestudeerde, te eenzijdig op de verandering van de woordvorm en van de zinsbouw gelet, te weinig op de verandering in de klanken en op de kracht, pauze, hoogte, quantiteit, tempo, bij de voortbrenging ervan, die juist allerlei schakeringen van het psychiese leven tot uiting kunnen brengen. Ook werden te eenzijdig alleen de taalverschijnselen van Indo-Germaanse talen, die toch in hun bouw veel overeenkomst hebben, beschreven, zodat men slechts een beperkt materiaal had van de taalvormen waarin de voorstellingen verklankt kunnen worden. Wanneer de nieuwere taalbeschouwing de syntaxis zal hebben opgebouwd op een andere grondslag, waarbij ook aan bovengenoemde elementen veel aandacht geschonken is, zullen syntaktiese en ritmiese onderscheiding geen tegenstelling meer vormen. |
|