Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden
(1926)–Johanna Greidanus– Auteursrecht onbekendIn 't biezonder in de Nederlanden
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk IV.
|
1o | gewoonlik wordt de eenvoudige tweeledige ritmiese interpunctie toegepast. |
2o | een vast sisteem is er niet, evenmin als een vast spellingsisteem. |
3o | de interpunctie is in een aantal incunabelen betrekkelik nogal konsekwent, in andere ook weer slordig. |
Dìt verschil met de handschriftentijd ontstaat er echter: nu het boek fabriekmatig gemaakt wordt, leidt dit tot de vraag: had een drukker ook naar eigen inzicht een interpunctiestelsel, of hield hij zich aan de interpunctie van de auteur, of van zijn voorbeeld, een oudere druk of handschrift?
Om dit te onderzoeken heb ik van verschillende drukkers enige, meest Nederlandse, drukken onderzocht en vergeleken, grotendeels incunabelen uit de Utrechtse universiteitsbibliotheekGa naar voetnoot1). De drukkers van wie ik werken bestudeerd heb zijn:
1 | J. Veldener, eerst te Leuven, later te Utrecht, incunabelen uit de jaren 1478, 1479, 1480. |
2 | G.t. te Utrecht, incunabelen uit het jaar 1480. |
3 | Gerard Leeu te Gouda [later te Antwerpen], incunabelen uit het jaar 1482. |
4 | Jac. Jacobszoon van der Meer [en Mau. IJemantszoon van Middelburg] te Delft, incunabelen uit de jaren 1477, 1482 en 1483. |
5 | Chr. Snellaert te Delft, een incunabel uit het jaar 1488. |
6 | H. Eckert van Hombergh te Delft, incunabelen uit de jaren 1498, 1499 en 1500. |
7 | Pieter van Os te Zwolle, incunabelen uit de jaren 1488 en 1490. |
8 | Bellaert te Haarlem, een incunabel uit het jaar 1486. |
9 | Rolant van den Dorp te Antwerpen, incunabelen uit de jaren 1497 en ± 1500. |
Verder nog een Goudse en een Delftse druk.
1. Uit de drukkerij van Veldener te Leuven, waar hij werkzaam was van 1474-1477, zijn o.a. afkomstig:
a. | Fasciculus temporum van Werner Roelvink (Latijn), gedrukt in 1475. |
b. | Elegantiae van Laurentius Valla, (Latijn), gedrukt niet voor 1476.
In Utrecht zijn door hem o.a. gedrukt: |
c. | Epistelen ende Evangelien, 1478. |
d. | Fasciculus temporum van Werner Roelvink (Ned.), 1480Ga naar voetnoot1). |
e. | Passionael van Jac. de Voragine. |
De drie laatste, Nederlandse, werken hebben dezelfde interpunctie, nl.:
Aan het zinseind meestal geen tekens (soms een punt), maar de nieuwe zin begint met een rood doorstreepte hoofdletter. Of ook: punt aan het zinseind en kleine letter in het begin van de nieuwe zin. Bij pauze in de zin, maar weinig konsekwent, een punt. Geen vraagtekenGa naar voetnoot2).
Jhesus antwoerde Ic en hebbe den viant niet · mer ic ere minen vader ende ghi hebt mi onneer gedaen Ic en soeke mine glorie niet · die se soect ist die oerdelen sal · voerwaer voerwaer seg ic u soe wie mine leringhe hout die en sel den doet inder ewicheit niet sien Doe seiden die ioden enz.Ga naar voetnoot3)
Deze interpunctie is, evenals die van de handschriften van de Marialegenden, een soort van proza dat wel te vergelijken is met dat van de drie genoemde incunabelen, zuiver rhetories. Men lette bv. op het leesteken voor ‘onnut’ en op de hoofdletter in ‘Ende’ dat in de bijzin staat: Fasc. Temp. proloog, 1e bl. na het titelblad:
Hier om die heylighe doctoers aensiende dattet onderwijs der heyligher scriftueren ende regiment des heyligen kercks mit die loep der hystorien een deel van grote node is Ende te samen die vergaderinghe alre wercken in een · onnut is om hoer grootheyt ende om vergheefsche vertellinghe der overvloydigher ende snode wercken · daer om sijn som hystorien approgiert ende canoniziert
Idem fol. 1r. Ende want dese navolghende tijt hoe wel datse ons bewijst god tot dese vier voersproken · als die overste moghentheyt · wijsheyt · goetheyt · ende daer uut volghende die ouerste volmaectheyt Nochtans bewijstse ons mede die godlike bermherticheyt · ende rechtveerdicheyt · Als david spreect · O heer · Ic sal di singhen enz.
Dat er verschil van waarde zou zijn tussen enkele hoofdletter en punt + hoofdletter lijkt mij niet aannemelik.
Ook de Latijnse, te Leuven gedrukte Fasciculus TemporumGa naar voetnoot1) heeft de tweeledige interpunctie: als leesteken in de zin een punt, aan het slot van de zin punt gevolgd door hoofdletter of alleen een hoofdletter bij de nieuwe zin. Echter komt hier punt aan het zinseind vaker voor, is het de gewoonste manier van interpunctie.
Des te opmerkeliker is het nu dat het andere Latijnse boek, een humanisties werk - het wordt voorafgegaan door een opdracht van Paulus Senilis aan Joh. Heynlin de Lapide - een ander sisteem volgt, een dat door mij bij de humanistiese teorieën beschreven is, vgl. bl. 210 en 226, n.l.
/ . met hoofdletter (aan het zinseind); (aan het eind van een hoofdstuk) en behalve deze vier een vraagteken dat heel veel lijkt op het tweede teken. Nog een
Blijkbaar heeft hier de auteur zelf voor deze zorgvuldige interpunctie gezorgd.
2. Incunabelen van de onbekende Utrechtse drukker, wiens voorletters waarschijnlik G.t. zijnGa naar voetnoot1).
a. | Wech der syelen Salicheit 1480. |
b. | Otto van Passau: Boec des gulden throens 1480. |
Interpunctie in a: gewoonlik alleen rood doorstreepte hoofdletter, al of niet voorafgegaan door punt, en slechts alleen in lange zinnen nog een of meer punten.
Interpunctie in b. Zinseind hetzelfde als in a. Maar voor het teken in de zin wordt in de eerste plaats gebruikt de dubbelpunt, en wanneer er dan nog meer tekens noodig zijn de enkele punt. De dubbelpunt duidt waarschijnlik een langer pauze aan, men vgl. op fol. CXXXII v:
Die eerste graet is . dat hem die mensche aensien ende bekennen sel al waer hij die onweerdichste ende als den nedersten onder allen menschen: ende sel hem onweerdich duncken allen creatueren te ghenieten ende te ghebruken Den anderen graet is: dattet hem lief sel syn dat hem alre malc oec also houde . Die derde graet is . dat hi also verduldich sel sijn in allen wederspoet: dat hij in hem alle liden voer enen troest sel setten Die vierde graet is dat hi in allen saken god in sinen gheboden ghehoersam sel sijn ende sinen naesten doer gods wille onderdanich si Die vyfte graet is: alsoe haeste als hij ghesundicht heeft . also haeste sel hi hem biechten ende hem sijnre sunden scamen. Die enz.
In de vier eerste gevallen wordt ‘Die... graet is’ gevolgd door het weinig betoonde voegwoord ‘dat’. Juist doordat hier enige weinig betoonde lettergrepen op elkaar volgen, is het zinsritmeGa naar voetnoot2) zodanig dat de pauze hier veel korter is dan in het
vijfde geval, waar een hoofdzin aanvangend met een beklemtoond woord begint. Vandaar na ‘Die vijfte graet is’ dubbelpunt. Dit teken moet stellig niet opgevat worden in de moderne zin, maar alleen als aanduiding van een langere pauze. In de eerste en derde zin is een ander ritme; de eerste vervalt in drie, de derde in twee nagenoeg even lange delen, die gescheiden worden door dubbelpunt, terwijl de korte pauze voor ‘dat’ door een punt wordt aangeduid. In de tweede zin valt de pauze na ‘great is’ (kortere, spreekmaat-, pauzen, te kort voor een leesteken, nog na ‘sijn’ en ‘malc’), die hier dubbelpunt heeft, wat ook wel punt had kunnen zijn. De interpunctie van de vierde zin is m.i. vrij willekeurig: hier had ook wel een punt kunnen staan na ‘graet is’ en na ‘sijn.’
3. Incunabelen van Gerard Leeu te Gouda:
a. | Flavius Josephus: Boec vander destructien van Jherusamissen 1482. |
b. | Spieghel van Sassen 1482. |
c. | Corte Leeringhe uut der scrifturen 1482. |
d. | Simon van Venlo: Devote oefening ende bedudenis der missen 1482. |
Alle hebben de rhetoriese tweeledige interpunctie met punt in de zin en hoofdletter of punt + hoofdletter bij het zinseind.
De Spieghel van Sassen, een rechtsboek, heeft - waarschijnlik gaf de stof daar aanleiding toe, lette men hier ook vooral op de duidelikheid - meer punten in de zin dan de andere, die daarmee heel sober zijn.
Het doorstrepen van de hoofdletters met rood, hetgeen later met de hand gebeurde, en het inschrijven van de grote hoofdletters, is in de Spieghel van Sassen achterwege gebleven, maar in de andere drie heeft de rubricator zijn werk wel gedaan. Ook rode paragraaftekens heeft hij hier soms geplaatst bij de op-
schriften, en een enkele maal in de tekst. Naar onze opvatting vreemd is op fol. 97 r. van Flavius Josephus:
Mer hi riep vast wee wee op iherusalem Die rechter vraechde hem wie hi waer Mer hy en antwoorde hem niet te mael daer op ¶ Soe dat dye rechter doe seyde dat hy uut sinen sinne waer
Ook in strijd met onze zindeling, maar overeenkomend met die van prozahandschriften (vgl. de Marialegenden) is de hoofdletter in Soe op fol. 50 v. van Flavius Josephus:
Mer bi nacht alst nyemant en sach Soe verdroech sulck op sinen vrient daer hy doot lach een luttel aerden metter hant ende met groten vresen
Eveneens een zindeling als in de handschriften heeft de Spieghel van Sassen op fol. 111 v.:
Item neemt die soen een wijf buten des vaders consent . ende blijft hi dan onghegoet van sinen vader ende sterft die sone daer nae Sijn kijnder nemen erve vanden ouden vader ghelyc haer omen van eygen goede . dat en mach der dochter kynt niet ghescien of si een man neemt buten horen vader
Vergelijk ook het facsimile uit de Corte Leeringhe in de Utrechtse Incunabelencatalogus tegenover bl. 121.
Al is men met interpunctie in de zin zeer karig en kan men wel een paar bladzijden achter elkaar lezen zonder een punt in de zin tegen te komen, toch is de interpunctie voldoende: men leest het vlot zonder zich te vergissen. Zeer juist b.v. staat de punt, waar een opvallende pauze is na het korte beklemtoonde woord an, en waar de duidelikheid ook een teken eist:
Die zeloten leyden desen zacharias an · dat hy boden ghesent had tot vespasiaen om die stat te verraden (Fl. Jos. fol 50 v.)
En met veel interpunctie de gecompliceerde zin in de aanhef van de Corte Leeringhe:
Ter eren der heyligher drievoudicheyt ende der onverscheydenre eenheyt des vaders ende des soens · ende des heylighen gheestes· Ende tot stichticheyt ende tot salicheit alre goeder kersten menschen · soe heb ick arme sondaer onghenoemt dese navolghende corte leeringhe uut den schrifturen der heyliger leeraers ende niet uut mijns selfs bevoelen · simpelic ende cortelic bi een geset op dat die simpele menschen dye
gheen hoghe dinghen begripen en konnen hier uut leren ende weten moghen hoe si hem hebben sellen om gode te behaghen
De punt van Gerard Leeu heeft de vorm van een klein, enigsins scheef staand, kruisje ter middenhoogte van de letter.
4. Incunabelen van Jac. Jacobsz. van der Meer te Delft:
a. | Biblia Neerlandica met Paralipomenon, d.i. een ‘corte weder om halinge’ 1477 (samen met Mau. IJemantsz. van Middelburg). |
b. | Johannes Gerson: Boec vanden gheboden Gods 1482. |
c. | Historie van die seven wise mannen van Romen 1483Ga naar voetnoot1). |
d. | Gesta Romanorum 18 Nov. (jaartal onbekend). |
Alle vier hebben ze een drieledige interpunctie: hoofdletter (al of niet voorafgegaan door punt), dubbelpunt en enkele punt. De bijbel heeft ook nog het vraagteken. Het gebruik van dubbelpunt of enkele punt in de zin schijnt mij niet heel konsekwent toe: in het algemeen echter meen ik dat dubbelpunt wel de iets langere pauze aanduidt.
a. Dit is de oudste gedrukte Nederlandse bijbelGa naar voetnoot2) (alleen het Oude Testament, zonder de Psalmen). De interpunctie is hier zorgvuldiger dan in de andere drie werken, ofschoon die, vergeleken bij andere incunabelen, ook behoorlik geïnterpungeerd zijn. Gewoonlik wordt de hoofdletter voorafgegaan door een punt die de vorige zin besluit. De punt staat altijd onder op de regel, wat iets regelmatigs aan het uiterlik geeft. De druk is mooi verzorgd en de rubricator heeft, zonder er over te slaan, zoals in veel incunabelen geschied is, de hoofdletters netjes rood doorstreept. Ook deze rode strepen telkens op kleine afstanden van elkaar geven een net uiterlik aan de druk. Dat het het heilige boek was, zal wel het zijne ertoe hebben bijgedragen om de interpunctie hier goed te verzorgen. Na het werk staat dan ook (fol. 319 b):
Deese ieghenwoerdighe bible.... bi enen notabelen meester wel overgheset uut den latine in duytsche ende wel naerstelic gecorrigeert ende wel ghespelt enz.
Dikwels heeft een zin die in twee delen vervalt, in het midden de dubbelpunt, hetgeen wel een voortzetting zal zijn van de liturgiese interpunctie in handschriften, waar het metron in een tweeledige zin de toonrijzing in het midden moest aangeven. Maar het lijkt mij dat hier minder bedoeld is de toonrijzing aan te geven, dan wel de langere pauze.
Als die here god dus formeert hadde . vandie aerde alle die beesten der aerden . ende alle tghevogelte des hemels: so brocht hijse tot adam: om dat hi sien soude hoe dat hijse heten soude. (fol. 4a)
Het vraagteken komt dikwels voor, b.v. fol. 4 c:
Ende die here god riep adam: ende seide . Adam waer biste?
In tweeledige vraagzin, fol. 4 c:
Die here seide . wie heeft di ghewijst dattu naect waers: sonder dactu hebste ghegeten vanden houte daer ic di of gheboden hadde dattu dair niet of eten soudes?
Maar ook wel zonder vraagteken, b.v. 5 a:
Waer is abel dijn brueder .
Deze zin heeft ongetwijfeld weinig toonrijzing, omdat hier in de toon eerder strengheid, berisping, klinkt dan een vraag.
Evenzo in de volgende zin, die meer een pathetiese uitroep is dan een vraag; Jacob zegt tot Laban fol. 23 c:
Heb ic hier om twintich jaer met dy geweest: dat dine scapen ende dine gheyten . niet ondrachdich en waren . ende dat ic niet die weders dijns cudden en hebbe gegheten: noch dat ic di niet en hebbe ghetoent dat ghevaen was vanden beesten .
Tussen woordvraag en zinvraag is geen onderscheid gemaakt, blijkbaar is alleen geluisterd naar de toon van elke zin op zichzelf.
Het boek Naum van Paralipomenon eindigt met een zin met vraagteken, dat hier, aan het slot van het boek, nog gevolgd wordt door dubbelpunt (fol. CCCXII).
Een nauwkeurige aanwijzing geeft de interpunctie in de stroeve, Latijnachtige zinsbouw op fol. 311 a:
Die here is lijdsaem ende groet van starcheit: ende reyn makende · den sondaer en sal niet maken ontsculdich vander pijnen.
In de andere drie werken, die niet zo keurig verzorgd zijn,
vooral c niet, staat de punt ter middenhoogte van de letter; in c ook vrij dikwels op de regel, terwijl ik geen verschil van waarde heb kunnen opmerken tussen die punt op de regel en de middenpunt.
In de Gesta Romanorum, een groot werk van 225 bladen in folio, trof het mij dat, terwijl er over het algemeen veel interpunctie in is en veel dubbelpunten ook, enkele stukken nagenoeg geen dubbelpunten vertonen. Toen ik het boek nu nauwkeurig geheel doornam bleek me dat in de vellen a d e f g i l m n o p q s t xGa naar voetnoot1) ij zGa naar voetnoot1) ηGa naar voetnoot2) ʔi en ii veel dubbelpunten voorkomen en in de overige vellen: b c h k de beide vellen rGa naar voetnoot3) v u z en ʔiii en iiiJ (hiermee is het eigenlike werk uit, de rest is tietelopgave) weinig; ook de enkele punten komen hier veel minder voor. Het verschil is bepaald opvallend: terwijl ik in een willekeurig vel van de eerste groep, vel d, meer dan honderd dubbelpunten telde, komen er in de vellen van de tweede groep per vel maar een drie of vier voor, en dan nog wel eens in biezondere gevallen, n.l. of aan het eind van de zin (wat niet de gewone aanduiding is) of aan het eind van de regel, waar misschien de zetter eerder er aanleiding toe gevonden heeft, omdat er ruimte over was.
Een tweede verschilpunt is dat in de eerste groep, de capittel-aanwijzing bijna altijd in deze vorm geredigeerd is: Ca · C · XLV · enz. (of ook wel capittel voluit) en in de tweede groep bijna zonder uitzondering: Dat C · ende XLVII capittel enz. (n.l. bijna steeds met Dat ervoor).
De interpunctieverandering treft gewoonlik samen met het beginnen van een nieuw vel. Niet is dit het geval op fol. 47 d, 72, 79 r., 220, en misschien ook 165 v. Fol. 47 v. de laatste halve kolom en fol. 48 r. ruim een kolom hebben in 't geheel geen
dubbelpunten, hoewel 47 het laatste blad van vel f en 48 het eerste blad van vel g is, terwijl f en g beide overigens veel dubbelpunten hebben. Nu zou dit op zichzelf, waar het zo 'n klein gedeelte betreft, geen gewicht in de schaal leggen, maar ook komt in dit stukje de capittelopgave met ‘dat’ voor: Dat ·XLIJ· capittel (fol. 47 d).
Op fol. 72 r., het eerste blad van vel k, dat weinig dubbelpunten heeft, terwijl het eraan voorafgaande vel i tot de groep van de vele dubbelpunten hoort, telde ik nog drie dubbelpunten in de zin, (andere bladzijden hebben er overigens dikwels wel een stuk of acht) en bovendien komt hier voor de capittelopgave zonder ‘dat’. De verandering schijnt dus hier te beginnen bij de keerzijde van het eerste blad van het nieuwe vel.
Fol. 79 r., het laatste blad van vel k, heeft niet minder dan dertien dubbelpunten in de zin en 2 aan het zinseind. De keerzijde van dit blad echter heeft er geen en bovendien de capittelopgave met ‘dat’. Daarna volgt vel 1 weer met veel dubbelpunten.
Fol. 220 is het derde blad van vel ʔ. Van dit laatste vel hebben blad I en II veel dubbelpunten, blad III en IV) weinig. De ongenummerde wederhelften van deze bladen bevatten de inhoudsopgave van het werk; deze kan uitteraard voor interpunctie in de zin niet veel materiaal leveren.
Fol. 165 v., het laatste blad van vel t dat veel dubbelpunten heeft, telt er alleen twee aan het eind van de zin, hetgeen naar verhouding veel vaker voorkomt in de groep van de weinige dubbelpunten dan in die welke er veel in de zin hebben, en bovendien een, weinig gemotiveerd, in een lange zin die aldus eindigt: wech des ewighe salicheits kiesen: ende wandelen. Hier komt ook voor een kapittelopgave met Dat. Het hierop volgende vel v heeft ook weinig dubbelpunten, ofschoon meer dan de andere genoemde vellen, juist voor ende zag ik het teken hier wel een keer of zes.
Kan dit verschil van interpunctie bij deze twee groepen, hierop berusten dat de twee stukken naar twee handschriften (of drukken) die verschillende interpunctie hadden, zijn afgedrukt,
of eerder hierop, daar de verandering gewoonlik samenvalt met een nieuw vel, dat hier een andere zetter begonnen is, en dat elk naar eigen inzicht interpungeerde? In elk geval was er dus geen vast stelsel in die drukkerij.
De dubbelpunt komt vooral veel voor voor soe, en verder ook voor want, maer en ende. Blijkbaar hoorde men dus hier in de eerste plaats een lange pauze. In het Katwijkse hs. der Marialegenden kwam dikwels zinscheiding voor bij So en de rubricator in Leeu's druk van Flavius Josephus plaatste bij Soe dat zelfs een paragraafteken.
Een Latijnse incunabel uit deze drukkerij, Quattuor novissima van Dionysius Carthusiensis, uit 1487, heeft:
rooddoorstreepte hoofdletter, zelden voorafgegaan door punt, punt,
schuin streepje (hetzelfde teken voor de afbreking aan het eind van de regel).
5. Een incunabel van Chr. Snellaert te Delft:
Een genoechlick boeck gheheten dyalogus der creaturen, 1488.
Rooddoorstreepte hoofdletter, soms voorafgegaan door punt, in de zin punt of dubbelpunt. Tussen de punt en dubbelpunt heb ik geen verschil van waarde kunnen ontdekken, ook wel eens komen drie punten, in een driehoek geplaatst, voor, b.v. driemaal op een bladzij in de 16e dialogus, waar ze een vrij lange pauze met toonrijzing aanduiden:
Die hem selven uter heiliger steden werpt: · recht is dat hi al heel verderft
Die volmaecte knecht gods: · die en heeft niet dan cristum
Ende waert dattu al daer bekoert wordes: · du en souste daer niemant vinden die di troesten mochte ende onderwisen van die tribulacien des viants die di daer gheschieden soude
En andersom in een driehoek geplaatst in de 37e dial.:
Die met sijn viande inden wege kijft ·: ten is geen wonder dat hi verloren blijft
Aan het zinseind staat gewoonlik geen teken, maar soms punt, dubbelpunt, drie punten, of twee punten naast elkaar, dus een verscheidenheid van tekens en willekeur in de functie ervan als in de handschriften.
- Bij (Romeinse) sijfers komt geregeld na het sijfer een punt, niet ervoor. Vergelijk het gebruik in handschriften. -
De punt komt soms in een lange zin daar waar volstrekt niet de langste pauze is - van syntaktiese interpunctie in moderne zin is natuurlijk helemaal geen sprake -, maar dient meer om aan te geven dat iets bij elkaar hoort, zoals in het volgende voorbeeld de woorden also lange:
Siet ic heb di also lange · gehat tot een buerman ende ic en hebs niet geweten voor dese tijt van vier dagen hyre te voren dattu hier gewoent hebste (16e dial.)
Pauze-aanduiding voòr een sterk accent, is waarschijnlik de punt na Theodosius, en tegelijk ook voor de duidelikheid, om het onderwerp te scheiden van het gezegdeGa naar voetnoot1), maar 't kan ook zijn dat hier in het voorbeeld een afkorting gevolgd door de afkortingspunt stond, en zo de punt hier is blijven staan:
Daer of leestmen inden historien van romen dat op een tijt doe die keyser theodosius · zeer toornich was ende die strenge ende scerpe sentencie geven woude Wort hi van enen wysen philozophe vermaent dat hi toornich waere dat hy dan eerst in hem selven overlesen soude sonder hasticheit die drie ende twintich letteren dye welcke daer ghescreven a b c staen enz. (6e dial.)
Blijkbaar is deze incunabel slordig nagedrukt van een handschrift; de punt in het volgende voorbeeld zal wel een overblijfsel zijn van een verknoeide afkorting, met de afkortingspunt erachter, waarschijnlik Seneca:
Want sene · seyt het is vanden ouden geseit te vresen voor den oetmoedigen viant
Eveneens een slordigheid in de 38e dial. waar de glosse in de tekst geraakt is:
Ic heb met mijn ogen overdracht gemaect dat scoone wijf niet te sien op dat ic van die maget niet soude dencken Glo · met onreinicheit
Elders: als die glo · seit
Misschien is ook een overblijfsel van een afkorting de onbegrijpelike punt in de 4e dial.:
Want die zon verciert den dach ende is een ondersceit der uren ende oerspronc van al datter · geboren wort ende sonder hem en spruit niet uter aerden.
Zelden worden er afbrekingstekens aan het eind van de regel gemaakt.
6. Incunabelen van H. Eckert van Hombergh te Delft:
a. | Dat vader boeckGa naar voetnoot1) 1498. |
b. | Der zielen troestGa naar voetnoot2) c. 1498. |
c. | PassionaelGa naar voetnoot3) van Jac. de Voragine, Winterstuck 1499, Somerstuc 1500. |
A heeft eenledige, b tweeledige, c drieledige interpunctie.
AGa naar voetnoot4) scheidt alleen de volledige zinnen. Dit geschiedt: door de nieuwe zin met een rooddoorstreepte hoofdletter te beginnen,
of, wanneer de zin niet lang is, door een punt, die gevolgd wordt door kleine letter,
of soms ook door beide: punt en hoofdletter.
Over het algemeen zijn de zinnen hier niet lang. - Het tweede geval, punt zonder hoofdletter, komt voor na korte zinnetjes als b.v.: Doe sprac hi. Ook wel voor ende, waar toch ook een nieuwe zin begint, ofschoon ook wij het hier met komma afdoen. Toch kunnen we m.i. deze punt niet als een echt zindelingteken beschouwen.
B heeft de gewone tweeledige interpunctie; ofschoon ook hier de zinnen niet lang zijn, toch wel punt voor zindeling b.v., bl. 42 a:
Te hant doe si hem toe spraken. doe stont hi op enz.
C heeft voor zindeling punt en dubbelpunt.
De punt staat bij alle drie onderaan op de regel.
7. Incunabelen van Peter van Os te Zwolle.
a. | Der bien boeck van Thomas de Cantimprato 1488. |
b. | Passionael van Jac. de Voragine 1490. |
A heeft bijna geregeld aan het zinseind punt gevolgd door hoofdletter; ook wel eens twee punten naast elkaar, vooral wanneer er een paragraafteken op volgt.
In de zin is er weinig interpunctie, maar wel volgens een vast syntakties stelsel, n.l. na een volledig zinsdeel (het colon van Isidorus) komt een punt, of soms (zelden) dubbelpunt. Zo treffen we dus een punt aan voor ende, mer, want, opdat, segghende. De punt komt dus niet na een voorzin, waar wel pauze is, maar alleen dan wanneer de zin op zichzelf al betekenis heeft, al af is. b.v.:
Fol. 29a. Die twidracht sal altoes beghinnen van anderen menschen . ende die versoeninge van di. Onse quaet en is niet van buten daer wij van beweghen werden . mer het is binnen ons dat is ons consciencie die seer quaet ende onnaerdich is Ende hier omme comen wi swaerlike totter ghesontheit: want wi selven niet en weten dat wij sieck ende cranc sijn van binnen.
In de tweede plaats treft men soms nog punten aan in een opsomming, b.v.:
Fol. 28d Sommige onversadelike beesten die alleen lopen ofte vlieghen . alse leeuwenGa naar voetnoot1) vossen . aernen ende reygers . velthoenre . die sijn haren kinderen goedertieren ende smeken mit hem sonder wreetheit
3o. Dit voorbeeld toont ook dat een tussenzin tussen punten staat. Evenzoo op fol. LXVIIJ b:
Hier omme sullen die gheloevighe bien leren mitten angelen te steken in bequamer tijt alst den personen dient ende gheen inwendich nide inder herten te draghen op dat si al soe toe nemen moghen in sueticheden des honichs . dats der doghet . ende den broeders beteren als si hem inder minnen berispen.
Alleen na zeer lange voorzin heeft men ook een punt, op fol. LXIIIJ a:
Ist dat daer een broder ghevonden wordt versmaende ofte hovaerdich ofte oeck mede ongehoersaem ofte murmurerende oft in enighen dinghen teghens die regule doet ofte zijnre oldesten broeder ghebode versmaet . desen salmen na den gheboden onses heren ihesu xpristi eens vermanen heymelijcke ende anderwerve sal hij vermaent werden van sinen oltsten broeders . ende ist dat hi hem niet en betert so sal hi dan voer alle die broeders scarp ghescolden werden.
Een enkele maal ook het vraagteken, maar ook wel vraagzinnen met gewone punt.
Fol. LXVa: Hoe ist mitti alreliefste
Fol. LXVIIIb: Wat glorieerstu monick die daer gheestelijke levest.Ga naar voetnoot1) wat glorierstu vrome predicker vander menichvoldigher vruchten recht of si dijne eyghen waer
De punt heeft de vorm van een enigsins schuin kruisje op de regel, het vraagteken een vorm die men in handschriften veel vindt, n.l. de dubbele acutus.
B heeft aan het zinseind dikwels geen punt. Interpunctie in de zin evenals in a. Alleen ben ik hier ook na kortere voorzin voor soe de punt wel eens tegengekomen. (Eerste deel: Winterstuck fol. LIIa, tweede deel, Somerstuck fol. LXIIa). Vraagtekens heb ik hier niet gezien.
8. Een incunabel van Bellaert te Haarlem.
Doctrinael van Pieter Michiel 1486Ga naar voetnoot2).
Hier komt ook het schuine streepje voor, dikwels \ maar ook wel / of vertikaal |. Verder ook punt in de zin en hoofdletter bij een nieuwe zin, soms door punt voorafgegaan. Het streepje zal wel een iets kortere pauze aangeven dan de punt, ofschoon dit toch niet heel konsekwent is doorgevoerd, dus dan zouden we hier een drieledige interpunctie hebben.
Het streepje vinden we ook (of hier verschil van waarde is met de punt heb ik niet kunnen uitmaken) in de circa 1486 in Gouda gedrukte Statuten des broederscaps van S. Franciscus en S. Antonius.
9. Incunabelen van Rolant van den Dorpe te Antwerpen.
a. | Cronike van BrabantGa naar voetnoot3) 1497. |
b. | Van nijeuvont. loosheit. ende practike: hoe sij vroulortse. verheffenGa naar voetnoot4) circa 1500. |
Beide hebben dezelfde interpunctie, met dit voorbehoud dat het tweede, een zinnespel in verzen, als regelGa naar voetnoot1) geen leesteken aan het verseind heeft; vgl. de interpunctie in poëziehss. Hiermee komt overeen dat in de proza-incunabel aan het eind van een alinea dikwels de punt ontbreekt, terwijl hij hier aan het zinseind-in-de-regel nogal regelmatig staat. (Aan het eind van een regel, als er geen plaats meer is, ontbreekt hij hier wel eens, en ook wel voor een paragraafteken). In het zinnespel beginnen de versregels met een hoofdletter; waar in de regel een nieuwe zin begint, staat geen hoofdletter.
Bij beide zwarte paragraaftekens en, behalve enkele bladen in de eerste incunabel, alleen zwarte letters.
Als interpunctie in de zin bij beide schuin streepje, punt en (zelden) dubbelpunt. Verschil van betekenis heb ik niet kunnen ontdekken, dus de gewone tweeledige ritmiese interpunctie. Zelfs het streepje soms wel eens aan het zinseind. -
Ook andere poëzieteksten hebben in de oudste drukken, evenals in de handschriften, geen leestekens aan het zinseind. Twee incunabelen van Hendrik lettersnider uit Antwerpen, nl. Maerlant's Wapene Martijn, 1496, en zijn Boec vanden houte, hebben een punt aan het zinseind juist daar waar de zin doorloopt, nl. bij oversprong of na een voorzin, bij toonrijzing dus.
Het in 1503 in Delft gedrukte werk Dat boeck van onser liever vrouwen miraculen heeft aan het zinseind gewoonlik een punt gevolgd door hoofdletter en in de zin punt of dubbelpunt, voor zover ik heb kunnen nagaan zonder verschil van waardeGa naar voetnoot1). -
Van de hier besproken 24 Nederlandse en 3 Latijnse incunabelen hebben dus slechts twee het vraagteken (n.l. de Bijbel en Der bien boec) en heeft geen een nog het uitroepteken, noch de puntkomma (evenmin in de oude betekenis van periodus als in de moderne zin), noch de komma.
Een Latijnse incunabel uit 1487 van Van der Meer en vier Nederlandse - n.l. van een Goudse drukker circa 1486, van Bellaert uit 1486 en van R. van den Dorpe uit het eind van de incunabelperiode, tegen 1500 - hebben het streepje dat we in 15e-eeuwse hss. ook tegengekomen zijn, en dat in 16e-eeuwse drukken die nog Gotiese letter hebben, het gewone teken is voor de gevallen waar de druk in Latijnse letter komma plaatst, dus voor de kortste pauze; maar in de incunabelen wordt het gebruikt zonder verschil met het andere pauzeteken. Bijna alle 15e eeuwse-teorieën noemen het streepje en kennen aan / en . verschillende waarde toe.
Het beginsel is in Latijnse en Nederlandse werken soms verschillend, in die zin dat de eerste meer een syntakties standpunt innemen, de laatste meer op het gehoor af, ritmies, geïnterpungeerd zijn.
Een vast interpunctiestelsel is er dus nog niet in de 15e-eeuwse druk, ook in een en dezelfde drukkerij niet. Het meest komt voor de tweeledige interpunctie met punt en (punt +) hoofdletter en minder vaak de drieledige, bestaande uit punt, dubbelpunt en (punt +) hoofdletter, waarin dan de dubbelpunt een langere pauze aangeeft dan de enkele punt.Ga naar voetnoot2)
Naast deze wereldlike interpunctie wordt ook in de druk in Latijnse werken de liturgiese interpunctie toegepast, (vgl. hoofdst. II bl. 112), o.a. een incunabel van werken van Thomas à Kempis, gedrukt bij Ketelaer in Utrecht in 1473 heeft de liturgiese interpunctie met flexa.
Ga naar margenoot+De renaissance met zijn hernieuwde belangstelling voor de grammatica, wijdde veel aandacht aan orthographie en interpunctie. Behalve de behandeling in enkele grammatica's, brachten de 15e en 16e eeuw een aantal losse traktaatjes over de leestekens, in het Latijn of in de landstaal.
Zoals de humanisten, in hun minachting voor het monnikenwerk, in het schrift weer teruggegaan zijn van de Gotiese, d.i. barbaarse, laat-middeleeuwse letter naar het Karolingiese type, zo ook wordt de kerkelike modulatie genegeerd en grijpen ze bij de interpunctie weer terug naar de klassieke teorie. De naam flexa, noch het teken, voortbrengsel van de Gotieseschrifttijd, treffen we meer aan. Evenmin de namen metron, punctus elevatus of punctus depressus, alle termen van de kerkelike modulatie. Het door de humanisten zoo verguisdeGa naar voetnoot1) Doctrinale had deze barbaarse namen nog gemengd door de klassieke leer. En glossen erop hadden het toonbeginsel nog uitgewerkt. De humanisten spreken weer alleen over zindeling en pauze, niet over toonhoogte. Deze wordt voortaan weer ondergebracht onder het hoofdstuk over accenten, en onder accent wordt nu weer alleen woordaccent verstaan, niet zinsaccent of zinsmelodie. Dit wat de inhoud der tekens betreft. Wat hun vorm aangaat neemt het humanisme met het Karolingiese schrift de Karolingiese leestekens over, aanvankelik ook zelfs dat toch ook modulatieteken was, maar dat als comma ook door de niet-kerkelike auteurs van Artes dictaminis in de 13e eeuwgenoemd werd. Verder . : / en ook het vraagteken. Maar in de definities wordt hier over de toon van de vraagzin niet gesproken. Het is een syntaktiese onderscheiding voor een bepaald soort van zin, eigenlik weinig gemotiveerd en een inkonsekwentie in hun stelsel. Maar de echt-syntaktiese onderscheiding van parenthesis komt later, in de 16e eeuw, bijna zonder uitzondering in hun sistemen voor.
De universiteitsbibliotheek te Leipzig bezit een incunabelGa naar voetnoot1), gedrukt in Leipzig bij Arnoldus de Colonia 18 Julie 1493, die achter elkaar vijf traktaatjes over interpunctie bevat:
I Ars punctandi egregii ohratoris Francisci petracheGa naar voetnoot2) Poete laureati. ad Salutatum enz. (brief gericht tot Sal.). Het bestaat drie bladzijden in octavo. Hierop volgt:
II Alius compendiosus dyalogus de arte punctandi. exellentissimi viri magistri Johannis de lapide enz., dat 2½ bladzijde in octavo beslaat. Deze Johannes de Lapide of Lapidanus, in het Duits Joh. Heynlin uit Stein, geb. ± 1425 † 1496, was de bekende Duitse humanist die sinds 1467 aan de universiteit in Parijs doceerde en in Parijs de eerste drukkerij gesticht heeft. Een leerling van hem was Reuchlin. Deze schreef het bekende werk Vocabularius Breviloquus, het eerst gedrukt in Bazel in 1478; bovengenoemde Dialogus is in vele (niet in alle) drukken van de Breviloquus opgenomen zonder naam van de auteur, en heeft door de Breviloquus zo'n grote bekendheid gekregen; het
Zentr. Blatt für Bibliothekwesen noemt 27 drukken van de Dialogus in Duitsland en Frankrijk (niet in Nederland). Alleen in deze Leipziger incunabel waarin hij dus op zichzelf, zonder de Breviloquus, voorkomt, staat de naam van de schrijver vermeld.Ga naar voetnoot1) Reeds in 1471 verscheen de Dialogus als bijlage bij een ander werk, de Orthographia van Gasparinus Bergamensis, gedrukt te Parijs. De Bazeler, Parijzer en Leipziger uitgave (de laatste dus alleen op naam van Joh. de Lapide) zijn volkomen identiek.Ga naar voetnoot2) - Ducange i.v. punctare noemt ten onrechte als de auteur Guarinus Veronensis. Dit komt doordat het in de Breviloquus staat onmiddellik na de Ars diphthongandi Guarini Veronensis.
III. Na de Dyalogus volgt een lijstje van de namen der leestekens met hun respectievelike vormen erachter, onder het opschrift Iste sunt generales punctorum forme. Het is een soort van combinatie van de beide voorafgaande sistemen, en bevat daardoor 14 namen. Dit beslaat een halve kolom. Er hoort bij een korte uitleg over de namen, een kolom lang.
IV. Artis huius · Regule sequuntur alique. Dit zijn 7 korte regels, die ruim een kolom beslaan.
V. Postremum ad modum punctandi ecclesiasticum accedam, gaat de schrijver voort. - Ruim 1 bladzij, met nog een voorbeeld.
Daar het 3e en het 4e traktaatje een soort van uittreksels of parafrases van de twee eerste zijn, moeten dus voornamelik deze beide en het vijfde besproken worden. Het vijfde behandelt speciaal de kerkelike interpunctie, de twee eerste behan-
delen de wereldlike, en stemmen in hoofdzaak overeen. Het eerste is ingekleed in de vorm van een brief, het tweede in de vorm van een gesprek tussen meester en leerling.
De beide eerste verhandelingen beginnen met 5 leestekens te noemen, verderop noemen ze dan nog enkele andere. Dit zijn:
Petrarca: | Joh. de lapide: |
---|---|
suspensivus | virgula |
coma | coma |
colus vel colon | colon |
periodus | periodus |
interrogativus | punctus interrogativus |
Inplaats van het gewone drietal hebben we er hier dus vier. Oorspronkelik waren suspensivus en virgula synoniem aan coma; suspensivus was een term van de liturgiese voordracht, virgula was eigenlik de naam van het teken, naar zijn vorm: roede, stokje. Petrarca zegt dan ook bij zijn uitleg dat de suspensivus een simplex virgula is. Ook in de muziek gebruikt men deze naam (virgula) voor het teken dat deze vorm heeft. De veelheid van namen voor één begrip heeft blijkbaar geleid tot splitsing in twee begrippen. Toch heeft Petrarca in de grond nog het oude drieledige stelsel, daar er bij hem alleen een opschuiving van de namen te constateren valt. Suspensivus is het oude comma, comma het oude colon, colon de oude periodus, terwijl de periodus van Petrarca het teken is voor het eind van een hoofdstuk of een werk. Petrarca merkt zelf dit verschil op: Et antiquorum alii per periodos id est perfectas clausulas totam orationem distinxerunt. Modernitas autem periodum ponit in fine conclusionis. quam aliqui orationem vocant. En verderop: in fine capituli vel totius operis.Ga naar voetnoot1)
Coma in de zin van het oude colon en virgula in de zin van het oude comma heeft ook een door Thurot (Notices XXII bl. 416) gepubliceerde passage uit een Italiaans hs. uit het eind der
15e eeuw. De tekens ervoor zijn respectievelik : en /. Verder wordt hier ook het interrogationis punctum genoemd.
Coma vero fit in duobus punctis.... poniturque post uniuscuiusque verbi suas constructiones: qua demonstratur vel precedens a sequenti vel sequens a precedenti verbo dependere.... Virgula.... ponitur inter duo substantiva vel duo adiectiva, ne faciant confusionem, et inter duo verba, qnando eorum constructiones non distincte sed mixte sunt, et ubicunque distinguendum est.
Maar bij Lapidanus is het een vierledig stelsel geworden.
Virgula est perpendicularis linea dexteram versus partem erecta. Sic / Que rite ponitur post dictiones verbo ac perfectione carentes · vocaturque a claris viris ludi subdistinctio. ¶ Coma est punctus cum virgula superius elevata ad modum prime virgule. Sic.Ga naar voetnoot1) Et locatur congrue post dictiones habentes verbum · sed perfectione carentes. Cui nomen distintioGa naar voetnoot2) est. ¶ Colon · est punctus solus planus secundum impressionem calami Sic. Qui tametsi recte ponatur post dictiones debitum verbum et perfectionem habentes · signat tamen orationi quippiam non impertinens iungi posse ·Ga naar voetnoot3) quo quidem oratio nomenGa naar voetnoot4) clausule sortita est. ¶ Periodus est punctus planus cum virgula curva inferius sive deorsum ducta SicGa naar voetnoot5) vel sic ) ¶ Punctus interrogativus est punctus planus cum virgula rethorta. Sic Et locatur recte post orationem interrogantem · ut Intelligis ne ea quae dixi Et hec sunt genera punctorum quibus clausulas distinguuere debes. ¶ Parenthesim vero que ab incepta clausula / sed nondum perfecta · clauditur duobus semicirculis (sic enim plerique eam ut hic vides notare solent) poteris includere. ¶ D(iscipulus). Video · ¶ M. Sunt tamen alia puncta duo · quae non clausulas respiciunt. Alterum quorum repertum est ad incognitum sive nomen sive cognomen persone significandum · aut etiam loci · vel dignitatis. Cui puncto nomen (ut quibusdam placet) gemipunctus est. Bis enim per transversum comprimitur · Sic · · Alterum enim semi punctum nominant · quod recte fieri solet per transversum ad dexteram partem protractum · cum in fine alicuius linee dictio scinditur. In altera mox suscipiens complementum. Sic /Ga naar voetnoot6)
De tekens zijn dus nu:
suspensivus (Petr.) of virgula, subdistinctio
(Heynlin) | / | ||
coma | |||
colon of colus | . | ||
periodus | . of ) bij Petrarca en | ; bij Heynlin, | |
(punctus) interrogativus |
In de kern is dit dus hetzelfde stelsel als van 13e-eeuwse wereldlike schrijvers over de ars dictaminis, uitgebreid met het eerste en laatste teken.
2. De definitie van de suspensivus bij Petrarca is rhetories, nl. quietis gratia, terwijl Heynlin het syntakties uitdrukt: na dictiones verbo ac perfectione carentes. Petrarca was dan ook zijn betoog begonnen met de verklaring dat de interpunctie ten bate van de voordracht er is: ad pronunctiationis comodum ordinata, terwijl Heynlin het nut ervan drieledig formuleert, als een hulpmiddel voor de lezer, de voordrager en de hoorder. De leerling vraagt n.l.
numquid olim audivi ex te doctissime magister punctandi rationem ne dum legenti verum etiam dicenti simul et auditori non parvum adiumentum prestare.Ga naar voetnoot1) M(agister). Sic est. Consentanea enim puncta disiungendas lectionis partes separant · pronunctiantis spiritum recreant · auditoribusque orationis sensus distinguunt atque demonstrant.
In aansluiting aan deze drieledige uitleg komt nu de definitie van punctus (= leesteken, in het algemeen).
Est enim signum quod vel figura vel mora sua clausulas separat · sensus distinguit · animum (= adem) recreat · spatiumque cogitandi relinquit · (Het laatste doelt dus op de auditor.) Et fit aut mora pronunctiationis · aut temporis · aut impressione calami. Quorum punctorum alter alterius signum est · dum enim calamo recte formatur · viam fere pronunctiandi ostendit. Cum autem pronuncitatione · modum recte formandi.
De woorden aut temporis lijken mij overbodig; mogelik is echter dat dit doelt op de legens, die even wacht bij het stil-lezen. De Straatsburger druk van 1493, voòr de Breviloquus, heeft: et temporis, dus een synoniem van mora. Men houdt dan over de twee begrippen pauze en indruk van de pen, die respectievelik terugslaan op mora en figura in de vorige zin. Klank en schrift (nl. signum quod mora sua) haalt Heynlin, op de wijze van zijn tijd, door elkaar. Ook in de middeleeuwse accentus was punctus niet alleen de naam voor het teken, maar ook voor de modulatie zelf. De virgula - legt de meester verderop uit, naar aanleiding van viam pronunctiandi ostendit - eist maar een korte rust:
VirgulaGa naar voetnoot1) enim dum pronunctias . parvam temporis moram exigit.
de coma een beetje langer, colon en periodus nog langer.
Hetzelfde stelsel als Joh. de Lapide geeft, vinden we ook beschreven in een Parijs hs. uit iets later tijd, nl. eind 15e eeuw.Ga naar voetnoot2)
Virgula fit sic / coma fit sic colum sic 〰 periodus sic; semipunctus sic - gemipunctus sic.. parentesis ( ) Et nota quod virgula fit ad distincte proferendum dictiones cum quadam pausula, coma vero, quando oratio est suspensiva, et colum, quando perfecta est oratio, periodus autem, quando nichil illi sententie potest addi. Enz.
3. Petrarca kent nu ook nog een uitroepteken, dat de Dyalogus niet noemt: exclamativus of admirativus; uit de manier waarop het uitgedrukt wordt is ook wel op te maken dat het toen nog geen teken was dat in het algemeen gebruikt werd: Ego vero videns quod exclamativa vel admirativa / aliter quam interrogantis vel continuus sermo solet pronunctiari. Consuevi tales clausulas in fine notare per punctum planum. et comam
Daar het uitroepteken pas na de semipunctus genoemd wordt, zou men ook kunnen vermoeden dat het een latere inlassing is, afkomstig van een glosse.
Behalve deze zes echte leestekens noemt Petrarca n.l. nog (‘praeterea’) de semipunctus, een liggend streepje, te gebruiken in opschriften van brieven inplaats van eigennamen, voor de kortheid, of inplaats van een voornaam die men niet weet, en ook voor afbreking aan het eind van de regel. De Dialogus heeft hiervoor twee tekens, voor het eerstgenoemde de gemipunctus (twee dwarsstreepjes) en voor afbreking ook de semipunctus (een dwarsstreepje). Zo altans is hun vorm volgens de definitie, in de druk staan ze resp. aangeduid door.. en / en bij Petrarca in de samenvatting aan het eind is de semipunctus.. vel sic .Aan het slot noemt Patrarca nog afzonderlik enige tekens die de Alexandrijnse grammatica tot de kritiese tekens rekende: obelus et astericus . ad sententias damnandas vel denotandas. (de vormen zijn niet ingevuld in deze druk, er is een open
Petrarca geeft nu nog het volgende als voorbeeld van interpunctie (het uitroepteken is hier.. men lette op het vraagteken in de zin na levis en op de kleine letter van deponamus):
Si discer //
nas / in solitudinem te conferre . quo deo places . exue primum hominem . et fallacis mundi blandicias pone. Non potest equidem quis respicere mundum . et ascendere celum . despiciendus non respi ciendus. Ut in mortalia per mortalia adquiramus. O felix com mercium.. O gloriosa commutatio.. celum lucrari mundum amittere. Quis ad hunc non currat autorem Cui non debeat esse labor levis qui mercedem repositam cognoscit in celis . deponamus igitur omnes inertias . et curramus omnes ad religiosam solitudi nem . si volumus ad deum reverti . qui pro redemptione nostra voluit mori . sibique serviamus temporaliter . ut in eternum vi /Ga naar voetnoot1) vere cum sanctis suis in gloria valeamus)
Na het derde en vierde stukje gaat de samensteller verder, in de ikvorm:
Postremo ad Modum punctandi ecclesiasticum accedam . ne dum ad lectionum historiarumve verum etiam epistolarum evangeliorumque distinctionem inventus.
Hier wordt het dus voorgesteld alsof er maar één liturgiese toon is en wel, zoals uit het volgende blijkt, die zonder flexa. De schrijver zegt dat er ‘in generali’ vier puncta zijn, n.l.:
Virgulam sive suspensivum . (middenpunt)
Comam:
InterrogativumColon .
Dit zijn de namen voor de pauzes of modulaties, zodat hij dus kan spreken over virgulam etc. tenere, servare etc.
1o. | De virgula moet gemaakt worden wanneer er een punt bij het midden van de letter staat, de stem wordt dan ingehouden. |
2o. | De coma bij een dubbelpunt, de stem daalt dan van sol tot mi. |
3o. | Wanneer interrogatief moet gelezen of gezongen worden (decantari) krijgt men fa - mi - re - mi - fa. Dezelfde modulatie bij sommige eensilbige woorden of sommige namen van staten (dat zijn n.l. vreemde woorden). |
4o. | De periodus of colon bij een benedenpunt, men maakt dan een dalende kwint, van sol tot ut. |
Men heeft hier dus in de zin, b.v. na een voorzin, geen rijzing. Anders als in de lectietoon met flexa, waar men beurtelings daling en rijzing heeft.
Tot slot dit voorbeeld van de kerkelike interpunctie:
Dominus noster Jhesus christus · et deus misericors · propici // us sit nobis paccatoribus: per suam ineffabilem misericordiam. Quis impiorum non desiderat hoc Quis denique mentis contemplationem sursum non elevet Ubi deus cum sanctis ac electis suis · in altissimo throno quiescit. Qui nos cum di vina spiritus sancti gratia: perducere dignetur ad celestia gaudia.
Ook wordt de interpunctie in verschillende grammatica's behandeld. Nicolaus Perottus: Institutiones grammaticae, gedrukt bij Egidius van Herstraten, Leuven, tegen 1486,Ga naar voetnoot1) en bij Eucharius Cervicornus, Keulen, 1518, bevat een hoofdstukjeGa naar voetnoot2) De punctis quibus oratio distinguitur. Perottus noemt
negen leestekens: behalve het gewone viertal: suspensivus, coma, colon, periodus (colon hier zoals we ook bij Petrarca gezien hebben aan het zinseind, en periodus aan het eind van een passage, sermo) heeft hij nog de geminus punctus. Blijkbaar is hij dus uitgegaan van de verschillende tekens die in omloop waren, waarvan sommige dezelfde waarde hadden, maar nu kent hij aan al die tekens een afzonderlike functie toe; om dezelfde reden zijn ook hier evenals al bij Petrarca suspensivus en coma in tweeën gesplitst. Ofschoon geminus punctus eigenlik het teken was na het colon, maakt hij er nu maar een iets langere suspensivus van. Ook heeft hij, evenals Pierre Hélie, de plaats van bovenpunt en benedenpunt verwisseld. Ten derde geeft hij nog niet de vorm aan van het uitroepteken.
Suspensivus / quietis gratia, b.v. na: Arma /
Geminus punctus: ubi clausula maiorem quandam quietem habet et tamen sensum imperfectum, b.v. na: Arma / librosque meos:
Coma is de bovenpunt · ubi clausula videtur esse completa, et tamen imperfecta est, b.v. na: Arma / librosque meos: diripuerunt milites ·
Colon is de benedenpunt . in fine clausulae quando perfectus est sensus b.v. na: Arma / librosque meos: diripuerunt milites · quamquam eos nunquam existimavi huc venturos.
Periodus., in fine clausulae, quando non modo perfectus est sensus, sed etiam ipse sermo.... et ponitur in inferiori parte lineae adjecta virgula, b.v. na: Arma / librosque meos: deripuerunt milites · quamquam eos nunquam existimavi huc venturos . verum aequo animo ferenda sunt haec.,
De tekst geeft deze tekens niet, in geen der beide genoemde uitgaven, maar volgens de definitie zijn ze aldus. 't Is hoogst doctrinair, en zal zo nooit toegepast zijn, hetgeen al hieruit blijkt dat de tweede helft van het voorbeeld al die kleine onderscheidingen mist.
Verder nog semipunctus (= afbrekingsteken), admirativus sive exclamativus, interrogativus en parenthesis.
Franciscus Niger van Venetië: Grammatica ad Leonardum Bottam, Parijs, Georgius Wolf en Thielmannus Kerver 17 Dec. 1498.
In deze grammatica in tien boeken wordt de interpunctie op twee plaatsen behandeld: in boek V (De dicendi elegantia: seu exegetica grammatica) cap. 3: Positurae lectionis en in boek VII (De syllabarum accentibus et modo punctandi) cap. 3: Punctus.
Bij de dicendi elegantia geeft hij onder discretio de definitie van Diomedes van de drie klassieke zinsonderscheidingen: distinctio quam graeci τελειαν vocant, subdistinctio quam graeci υποστιγμην vocant en mora vel submedia quam graeci μεσην vocant, maar hij voegt hier aan toe een beschrijving van de vorm van het teken (nota), resp. een bovenpunt, benedenpunt en virgula vel geminus punctus. De twee eerste tekens heeft hij dus aan de klassieke teorie ontleend - ofschoon niet aan Diomedes, want bij de voordracht horen zij eigenlik niet tuis - het laatste aan de praktijk van zijn tijd. - Eigenaardig is nog dat hij opnoemt vóór welke zinnen en voegwoorden de distinctio gebruikt wordt, niet na welke zinnen; op deze wijze krijgt hij tien gevallen, o.a. voor si, voor quoniam, voor sed, voor tunc, voor een vocativus, voor een vraagzin, en ook na een vraagzin. - Aardig is zijn opmerking dat de pauze van de mora o.a. voorkomt bij een aandoening, b.v.:
lectumque iugalem: quo perii: superimponas. Ubi immorandum est et respirandum super iugalem: et sic cum υποϰϱισεως affectu inferendum. Quo perii.In het zevende boek gaat hij uit van de tekens en bespreekt dezelfde negen tekens als Perottus, nagenoeg in dezelfde bewoordingen, maar met een andere voorbeeldzin. Hij verdeelt ze in vijf essentiales (suspensivus / geminus punctus : comma · of ubi sensus non est expleto numero conclusus colon . periodus ; ) en vier accidentales, qui non semper : sed ex aliquo accidente in oratione ponitur (interrogativus, exclamativus seu admirativus, semipunctus en parenthesis). Van het uitroepteken
geeft ook hij nog de vorm niet aan; de incunabel zelf drukt een gewone punt in het voorbeeld. Voor de essentiales geeft hij deze zin als voorbeeld:
Mors / obitusque : terribilis est his · quorum cum vita omnia extinguuntur . non his · quorum laus emori non potest;Ga naar voetnoot1)
Aldi Pii Manutii grammaticarum institutionum libri IVGa naar voetnoot2) geeft aan het slot van liber IV (de posituris sive distinctionibus) een soort van verwerking van de Romeinse drieledige leer vermeerderd met vraag- en uitroepteken, maar haspelt de plaats der punten door elkaar. Aldus noemt voor:
media distinctio, mora, μέση στιγμή de benedenpunt,
subdistinctio, υποστιγμή de bovenpunt,
distinctio finalis, τελεία στιγμή de middenpunt,
πεϱίοδος, ambitus, circuitus enz. de dubbelpunt.
Et quoniam tam in distinctione finali, quam in Periodo, interrogatio etiam, aut affectus quispiam esse potest, ut indignatio, admiratio, commiseratio, & huiusmodi · variis id distinctionibus ostendemus, puncto scilicet ad imam litteram, supra posita linea, si interrogatio fuerit, retorta: si affectus, recta.
Zoals men ziet heeft de druk van 1575, ook zelfs in de voorbeelden, niet presies dit stelsel.
Een teorie die meer overeenkwam met de praktijk, treffen we aan in het boekje van de Ravensburger schoolmeester Susenbrotus: Grammaticae artis institutio, s.l.t. 1535. In het vierde deel: De constructae orationis distinctione et ordine naturali, be-
handelt hij de syntaktiese verdeling van comma, colon, en periodus, en geeft als tekens ('t is met Latijnse letter gedrukt) semi-circulus, duo puncta : en unus punctus. Hieraan voegt hij toe de nota erotematis of interrogationis.
Verschillende andere opstelletjes over interpunctie zijn mij nog bij name bekend.Ga naar voetnoot1) Waarschijnlik zullen er nog wel heel wat meer geweest zijn, afzonderlik of in grammatica's, hoewel niet alle grammatica's de interpunctie behandelen.
Dit zijn alle Latijnse verhandelingen. Het Latijn eigent zich veel meer tot het maken van veel onderscheidingen dan de eenvoudiger zinsbouw van de volkstaal. Zo vinden we dan in twee Duitse werkjes uit de 16e eeuw de opmerking dat comma en colon samenvallen, n.l. in:
EncheridionGa naar voetnoot2) van Kolrosz, 1529, en in
Teütsche GrammaticaGa naar voetnoot1) van de schoolmeester Valentin Ickelsamer, omstreeks 1534.
Verder noem ik nog een veel ouder kort verhandelingetje in het Duits van Niclas van Wyle, stadschrijver van Esslingen, dat voorkomt in de opdracht van zijn vertaling van Euriolus en Lucretia van Aeneas Silvius, 1462.Ga naar voetnoot2)
Dit is dus niet een afzondelik, om het onderwerp zelf geschreven opstel, maar Niclas voegt het toe aan zijn werk, omdat hij het jammer vindt dat het verkeerd gelezen zou worden, of niet begrepen en verkeerd overgeschreven. Niclas ontving n.l. dikwels jongeren bij zich die hij in de ‘kunst schreibens und dichtens zu underwysen’ placht.
Wyle ich aber dise translatze nach dem latine so gnaůwist ich mocht / und so ferre sich ouch gepůrt / gemachet habe: So ist nott wer disz buchlin recht schriben lesen oder versteen will: das der acht hab und merck uf die virgel puncten und underschaide die also hier Inne gesetzet werde(n) | : . ( ) danne das klain erst strichlin / betůtt ain schlechte sundru(n)g ains wortes oder ainer oratz von der andern ane volkomenhait ainches gantzen sines. Aber enz...... Also habe ich mich dises pūctirēs hier jnne gebrucht wie wol etlich für disen schlechten punctē der also steet . setzent peryodum also gefiguriert;
Waarschijnlik is ook geschreven met de bedoeling dat het werk goed gelezen zou worden, het stukje in een incunabel die ik helaas niet heb kunnen zien: Boccaccio: Von erlychten frowen (= De claris mulieribus) vert. door Hainricus Stain-
höwel s.n.l.a., bij Joh. Zainer,Ga naar voetnoot1) Ulm, niet voòr 15 Aug. 1473. Hier komt voor op fol. 147 b: Was die puncten bedűten und wie man darnȃch lesen sol. das. C. capitel. In de druk van PrüssGa naar voetnoot2) in Straatsburg van dit werk, in 1488, komt datzelfde voor op fol. 8 b, na de Dedicatie en voor Cap. I. En ook in de Augsburger druk van SorgGa naar voetnoot3) in 1479.
Kolross dan schrijft dat / en: dezelfde waarde hebben, maar dat het eerste bij Duitse (d.i. Gotiese) letter gebruikt wordt, het tweede bij Latijnse.
Die erstē zween / Nemlich Comma / un̄ Colon haben im latin und tűdtschen eynerley form un̄ gestalt / Im latin haben sy ein sőlliche gestallt: zwey tűpfflin obeinander / Im tűdtschen aber ein sa̋mlich strichlin schlimsz gezogen wie hie stodt //Ga naar voetnoot4)
Ickselsamer, die geen orthografie maar een grammatica schrijft, gaat uit van de zinverdeliṉg.
Fol. 38a: Ain yede gantze volkom̄ene unnd etwas weytleüffige rede / auff disen synn genannt Periodus / hat etliche glider / un̄ deren auffs wenigst zway / die haissen auff Ghriechisch Cola / welche abermal ire taylung / in der rede / haben in commata /..... wie wol man die Cola und Cōmata yetzt vhast ongefa̋rde und on unterschid für glider unnd tail des Periodi brauchet / En fol. 39a:.... und machen nach den Colis und Cōmatis (dan̄ wie gesagt werden die on unterschaid im Teütschen gebraucht) ain virgula also ./. oder zwen pūct also / : /
In het Nederlands is mij eerst uit 1550 een beschouwing over interpunctie bekend, n.l. in het boekje van de drukker en schoolmeester Joos Lambrecht in Gent:Ga naar voetnoot5)
Nederlandsche Spellynghe / uutghesteld bij vrághe ende andwoorde / duer Joas Lambrecht Lettersteker. Tot onderwijs der Jonghers voor haar earste beghin.
Het boekje is in drie hoofdstukken of ‘dealen’ verdeeld, waarvan het derde handelt over de figurae dictionum en over punctuwacië, waarvan de meester leert:
Hoe wel dat alle tálen / haar eighen verschil van spellen / ende uutspraken hebben / nochtans zijn zy ghelijk / in haar punctuwacië / van ghebróken / middelmatighen / ende vullen zin / des propoosts. Ende om daar van tverstand te hebben / zo moett ghy twea záken verstaan.
D' earste es / dat ghy de figúren ende námen der zelfder kend.
De tweaste / dat ghy weett de behoarlighe plátse / daarmen die behoardGa naar margenoot+ te stellen.
Ga naar margenoot+Tearste ghemaakt aldus, of aldus / es in Griecsche ghenaamd Comma: in Latíne incisio,Ga naar voetnoot1) dats een sneeikin of schrabbekin / het welke men zett naar eanen halven / of ghebróken zin / in tverhálen zijns hasems / tgheend datter naar volght / van stonden an daar by voughende.
Tweaste ghemaakt aldus: es in Griecsche ghenaamd Colon, in Latíne membrum, dats leddeal / of middelmatigh tusschenschead der réden / het welke men zett achter eanen twifelachtighen / dats vulhenden / maar niet zo vulhendt / of tgheen datter navolght / en maghcher noch bistaan / om den vullen zin t' hebben ·
Tderde ghemaakt aldus · es in Griecsche ghenaamd Periodus, in Latíne clausula, of terminus, dats slot of hende der réden / ende werd ghesteld thenden eanen vullen zin.
Tvierde poaint es dit? in Latíne ghenaamd Interrogatio, dats vrághe / alsmen ieman / of hem zelven iet vraagt: zomtijds beslutende den ghe healen zin / ende zomtijds niet: ende alsse den vullen zin sluutt / danGa naar margenoot+ moeter ean hoafdletter naarvolghen.
Ga naar margenoot+Tvijfste ghemaakt aldus! es in Latíne ghenaamd Admiratio, dats verwonderijnghe: maar werd noch dicmaal ghesteld / naar ander adver bia, ende interiectiones.
Tzeste aldus ghemaakt ( ) es in Griecsche ghenaamd Parenthesis, in Latíne Interpositio, dats tuschenstellijnghe van eanigh propoost / op hem zelven / tusschen twea half cirkels: zonder twelke / de begonnen zin / blijft évenwel in zijn gheheale.
Het uitroepteken, dat we al ontmoet hebben bij Petrarca, Perottus, Franciscus Niger, en Aldus Manutius de Oude, vinden we hier dus ook.
Het verschil dat in de praktijk bijna steeds in acht genomen wordt tussen streepje en komma, is dit - ofschoon Joos Lam-
brecht het niet zegt - dat het eerste gebruikt wordt in Gotiese druk, het tweede bij Latijnse letter.
Pontus de Heuiter: Nederduitse orthographie,Ga naar voetnoot1) 1581, geeft voor de comma alleen het teken, en niet ook / terwijl de tekst zelf, die met Gotiese letter gedrukt is, uitsluitend het streepje gebruikt. Het uitroepteken noemt hij niet, maar wel het deelteken.
Tekenen die volkomen en onvolkomen redenen / met datter toubehoort bewizen / volgende die Latinen neemt deze . / . / , / : / ? / ( ) / .. /
. Dit betekent de voorgaende redens einde / met een nieuë redens begin / mogende daerom die zelve nieuë redens eerste letter groot maken / ende u aseme starc verhalen.
, Dit betekent datmen den aseme lezende mede wel mah verhalen / maer ogen / noh zinnen van tgeschrift keren / angezien datmen geheel onvolmaecte reden noh heeft / zo lainge dees tekenen duren.
: Dit vermaent ons van eens redens scheursel inde minste of meeste helft / daerom starker den aseme mogende verhalen dan in dit / , / teken / maer niet zo starc als in dit . teken / noh des volgende redens eerste letter groot mogende schriven.
? Dit zetmen als die voorgaende reden mout gelezen zijn / ofmen imant starc iet vraehde / dats te zeggen tis een vraeh teken als hier blijct: hebt ghij zulke woorden gesproken?Ga naar voetnoot2)
Hierna zijn nog haakjes en deelteken besproken.
Als derde noem ik een werkje uit 1612, dat hetzelfde stelsel geeft als Lambrecht, dus ook met het uitroepteken, n.l.:
Nederduydsche Spellinghe.... Bij een gebracht duer lief-hebbers der zelver. Tot Haerlem gedrukt bij Vincent Kasteleyn.... Anno 1612.Ga naar voetnoot3)
De auteurs verklaren dat, ofschoon ze weten dat het eigenlik bij het vierde deel der letterkunst behandeld hoort te worden, ze de ‘punctuatie’ hier bij de orthografie bespreken:
omdat in onze Nederduydsche Scholen zeer weynige onderscheydelyke onder-wijzinge daer van in 't lezen ende schrijven / de leerzaem jongheyd word voor-gehouden / ende nochtans zeer noodig geweten diend.
Op datmen dan te bescheydelijker alle redenen zoude konnen lezen / ende de zelve ook te beter verstaen / zoo wordenze bepaeld met zekere (daer toe gevonden)
Af-teekeningen.
Die inde Reden (daer mede af-gedeeld zijnde) betoonen / waermen behoord op te houden / waer meer ende waer min: Ook hoemen dan (na gelegentheyd) in 't verhalen zijns aessems dien altemet verheffen / oft verzachten moet.
In deze teekens zijn dry dingen aen te merken: te weten / de Naem, 't Maekzel, ende de Plaetze, waer elk behoord gesteld te worden: om recht te verstaen / wat daer hare kracht ende werkinge is.
Deze teekens zijn acht in 't getal: welker Naem ende Maekzel is
Komma, Incisum of Virgula | /, | } | Snede of Strepe |
Kolon of Membrum | : | } | Lid |
Puntum, Klausnla, Periodus | · | } | Slot |
Interrogatio | ? | } | Vraging |
Admiratio | ! | } | Verwondering |
Parenthesis, Interpositio | ( ) | } | Tusschenstelling |
Hyphen, Kopulatio | - | } | Aen-een-brynging of Koppeling |
Divizio | = | } | Verdeeling |
Komma, Incisum, Virgula.
Snede of Strepe.
De komma of Incisum is eygentlijk gezeyd een Snede, zy zy dan recht / als / ofte krom / als, ende Virgula heet eygentlyk een Strepe, als / wezende een verdeelinge of onderscheyding / te weten: eenen aerd vande minste verdeeling in een Reden / dienende om de sprueken ende woorden inde reden van een te scheyden / daermen den aessem een weynig verhaeld zonder verflauwen: ende word gebruykt zoo tusschen de zelfstandige / als toevoegelijke namen / ook mede tusschen de werk-woorden / bij-woorden / ende toevoegelijke met zelf-standige namen / als in deze volgende reden te zien is.
Zelfstandige namen |
{ De Vorsten, Veld-overste, Hooft-lieden, ende { Bevel-hebbers waren de voornamelijkste { oorzake van 't overwinnen: want zij waren |
[volgen nog andere voorbeelden, van toevoegelijke namen enz.]
Voords / om te verdeelen verhalingen / ofte vaste t'zamen gehechte redenen, als:
Vél eer zoude men vermorzelen / dan vermorwen of bekeeren / de gene / die gantsch verstokt ende verhard zijn in 't quaed.
ofte /
Als een Vrauwe schaemte ende eere verloren héft / al hadde zij noch
eenige andere duegd bij haer / die word haer weynig tot lof nagezeyd.
ofte /
Onder de menschen en is geen vaster / zoeter / noch vermakelijker liefde / dan die / die Man ende Wijf inden vrédzamen echten staet altijd eendrachtig / ende tot elkanderen genegen houd.
Kolon of Membrum.
Lid:
Kolon of Membrum is een Lid van een reden / 't welke men steld / daer de reden een vol verstand héft / ende nochtans niet voleynd en is: alzoo het volgende tot meerder versterkinge ofte verklaringe diend: Ende men mag dit teeken een ofte meermael in een vol-sloten reden stellen / na dattet te passe komt / als:
Zoo yemand u komt aendienen / dat een ander eenig quaed van u zeyd / en ontschuldigd u niet te zeer / van 't gene datter gezeyd is: maer antwoord liever alleenlijk alzoo: hem moeten noch vél ander van mijn gebreken ende onvolkomenheden onbekend zijn: want anders en zoude hij dit niet alleen gezeyd hebben.
Daer mede zuldy betoonen u een zachtmoedig / ende hem een nydig mensche te wezen: ende niemand en zal u daer in (met recht) te berispen hebben.
Punctum, Klausula, Periodus.
Slot of Sluyt-teeken. enz.
Deze teorie is woordelik overgenomen door de schoolmeester Richard Dafforne in zijn Grammatica ofte Leez-leerlings Steunsel, 1627.
Christiaen van Heule vermeldt in zijn Spraakkunst, 1626, niets over interpunctie.
In de loop der 16e eeuwGa naar voetnoot1) zien we nu ook meer sisteem komen in de praktijk. Aanvankelik is er nog veel het tweeledige stelsel: hoofdletter en punt, of nu ook dikwels, n.l. bij Gotiese druk, hoofdletter en streepje. Het streepje staat ook aan het zinseind, dus voor de hoofdletter, evenals in het hs. van Boëthius uit 1470. Ook in de druk ben ik wel eens tegengekomen een streepje aan het begin van de regel, zoals hss. dat ook soms hebben. Een zorgvuldige tweeledige interpunctie, bestaande uit
streepje in de zin en punt (gevolgd door hoofdletter) aan het zinseind heeft b.v.:
Spelen van sinne byden · XIX · gheconfirmeerden Cameren van Rethorycken.... op de questie / Welck den mensche steruende / meesten troost is? 1539. - Ook het vraagteken komt hier voor, o.a. in de tietel na een afhankelike vraag, maar men vindt ook wel vraagzinnen die door een punt besloten worden. Aan het eind van de versregel staat ook het streepje, maar, terecht, niet bij enjambement.
Wat later in de 16e eeuw vindt men steeds meer de drieledige interpunctie toegepast, waarbij dan nu het zinseind ook regelmatig een teken heeft, n.l. in GotieseGa naar voetnoot1) druk / : en . en bij Latijnse letter , : en . en dan nog vraagteken en haakjes. Dit is dus het sisteem dat Joos Lambrecht beschrijft, alleen het uitroepteken heb ik in de boeken voor 1550 nog niet gevonden, ook niet in de Latijnse grammatica's, waar voorbeelden gegeven worden van exclamatio. B.v. in de Syntaxis Jacobi Marini Wertensis, rector van de school in 's Hertogenbos, gedrukt in Latijnse letter bij Mich. Hillenius, Antwerpen 1526, staat bij de exclamatio als voorbeeld: Heu me miserum.
Hetzelfde treft men nog aan in 1587 in een Nederlands boekje,Ga naar voetnoot2) dat in het voorbeeld van exclamatio met een streepje of punt interpungeert:
Het eerst heb ik het uitroepteken toegepast gevonden in een Latijns werk:
Audomari Talaei Rhetorica, e.P. Rami regii professoris praelectionibus observata, Parisiis, apud Andream Wechelum 1572. Het komt o.a. voor bij de bespreking van de figuur exclamatio op bl. 57 en 58, maar ook soms elders in de tekst, b.v.
op bl. 41 en 54. Het is kleiner dan ons uitroepteken, heeft de vorm van een punt met een vertikale virgula die net maar even boven de letters uitkomt. Overigens is hier dezelfde interpunctie als in de grammatica van Ramus, die bij dezelfde drukker in hetzelfde jaar gedrukt is, met iets kleiner type van Latijnse letter.
Volgens BielingGa naar voetnoot1) wordt het uitroepteken ook enkele malen, zeer onregelmatig, gebruikt in een Duitse druk uit 1573: Floeh Hatz van Fischart.
Het humanistiese stelsel, oorspronkelik voor het Latijn berekend, is dus in de tweede helft van de 16e eeuw ook het gewone geworden voor het Nederlandse boek. Dit stelsel was in hoofdzaak syntakties, en wel in de eerste plaats bedoeld ter aanduiding van het syntakties verband in het Latijn. De studie van het Latijn leidde tot het maken van meer onderscheidingen. De 15e-eeuwse vijfledige stelsels van Perottus en Niger (zie bl. 217 en 218) hebben in de praktijk geen succes gehad, maar wel twee generaties later het sisteem van Aldus Manutius de Jonge,Ga naar voetnoot2) de laatste uit het beroemde Venetiaanse geslacht van humanistendrukkers. Zijn stelsel is vierledig en komt dus het meest overeen met dat van Joh. de Lapide. Van de vijf essentiales van Perottus en Niger zijn de drie laatste tot twee teruggebracht door Manutius. [Behalve deze vier schrijft hij nog voor de interrogandi nota en de parenthesis, niet het uitroepteken.] De vier tekens zijn dan nu:
, | aversus semicirculus, dat sommigen virgula, anderen comma, weer anderen semipunctus noemen, gebruikt in een opsomming tot scheiding van nomina of verba. |
; | zonder naam, gebruikt: 1o tot scheiding in een langere opsomming als b.v.: publica / privata; sacra / profana; tua / |
aliena. 2o soms (hiervan komen veel gevallen voor in antiquorum libris) als tussenvorm tussen het voorgaande en het volgende leesteken, in een zin als deze: Ratio docet si adversa fortuna sit nimium dolendum non esse; si secunda moderate laetandum. Wanneer men na esse het derde leesteken zou zetten, zou dit een te grote scheiding in de zin veroorzaken, daar het werkwoord ‘docet’ utramque sententiae partem aeque regit. | |
: | geminatio puncti na een op zich zelf staand zinsdeel dat door zijn eigen werkwoord geregeerd wordt. Hierbij twee voorbeelden uit Cicero, beide bestaande uit een bijzin met etsi, waarna de dubbelpunt, en een hoofdzin die met tamen begint. |
. | unicum punctum, aan het zinseind. |
Men ziet dat Manutius in zijn beschrijving en bij de benaming uitgaat van het teken; de namen colon en periodus noemt hij zelfs niet. Hij schrijft dit ook niet in een Syntaxis of in een Eloquentia, maar in een Orthographia.
Het biezondere is dat we hier voor het eerst het teken; ontmoeten niet voor de langste pauze, maar als een teken dat staat tussen komma en dubbelpunt, dus ook nog niet geheel gelijk aan het tegenwoordige gebruik, evenmin als dit bij de dubbelpunt het geval is.
Primum illud sciendum est, minimam esse distinctionem auersum semicirculum, qui hoc modo designatur, quam alii Virgulā, alii Comma, non nulli Semipunctum appellant: ea uero non integram sententiam, nec sententiae partes terminat, sed nomina, uel verba distinguit, quae modo aliquid differant, ut, cū dicimus, Vir probus, & eruditus: aut, Grauitate, studio, contentione: et in similibus. seruit etiam verbis, non eadem significantibus, hoc modo Hortari, orare, monere. sed quaedam virtutes usu nimio, delabuntur in vitium. Sic animadverti si omnibus verbis, varia significantibus, haec apponatur nota, nō modo non explicari sententiam, sed etiam impediri, ut, si velis, quot verba sint, totidem distinguendi notas apponere, quia non eadem verborum omnium significatio videatur. quod interdum accidit
Eadem nota, si cum unico puncto coniungatur, ut sit haec; aliter usurpatur. modo enim distinguit contraria nomina, hoc modo: Publica, priuata; sacra, profana; tua, aliena. quo in exemplo, satis constat, neque unicum sufficere semicirculum, et ea nota, quae gemino puncto describitur sic: nimium sententiam retardari. interdum etiam locum habet in iis
locis, ubi non contraria nomina sunt, sed sententia ita variatur verbis, ut, si semicirculum apponas parum sit; si gemina puncta, nimium. uti exemplo cogitabam: sed; effluxisse exemplum satis apertum sensi, in proxima superiore sententia. cuius generis occurrunt plurima in antiquorum libris. quamquā cur parcam operae? cum praesertim inter omnes notas hanc, de qua nunc agimus, esse omnium difficillimam intelligam. exempla igitur haec erunt: Ratio docet, si aduersa fortuna sit, nimium dolendum non esse; si secunda, moderate laetandum. nam, si post illud, Non esse, addas semicirculum, quasi praecipiti cursu sententia feretur: quae tamen, cum bipartita sit, post priorem partem omnino debet parumper consistere. si uero bina puncta in eo loco malis adiungere, tantam separationem sententia non feret: cuius posterior pars a priore pendet: quandoquidem verbum, docet, utramque sententiae partem aeque regit. Simile hoc est: Tu, quid diuitiae ualeant, libenter spectas; quid uirtus non item. Utamur etiam longiore ambitu, ut ostendamus, quid inter bina puncta, et punctum semicirculo impositum intersit. ad Torquatum ita scripsit Cicero: Etsi ea perturbatio est omnium rerum ut suae quemque fortunae maxíme paeniteat nemoq. sit, quin ubiuis, quam ibi, ubi est, esse malit: tamen mihi dubium non est, quin hoc tempore, bono uiro, Romae esse, miserrimum sit
Sequitur geminatio puncti: cuius ea uis est, ut quasi medium locum obtineat inter punctum semicirculo iunctum, et unicum punctum. nam bina puncta si cum puncto, et semicirculo comparentur, plus ad sententiam disiungendam ualent; si cum unico puncto, minus. omnino autem usurpantur, cum sententia uel duas, vel plures, habet partes, quae suis singulae verbis regūtur, per se consistunt absolutaeque sunt vt, quemadmodum ex integris membris fit integrum corpus, item ex integris partibus sententia consistat universa. Exemplum hoc erit, ex eadem Ciceronis epistola: Etsi, quocumque in loco quisque est, idem est ei sensus, & eadem acerbitas ex interitu rerum et publicarum et suarum: tamen oculi augent dolorem qui ea, quae ceteri audiunt, intueri coguntur, nec auertere a miseriis cogitationem sinunt. Interdum autem ita longe progreditur sententia, ut non uno tantum loco, sed iterum et saepius gemino puncto distinguenda videatur; praesertim cum integras habet partes, in quibus non modo semicirculus, sed nec punctum cum semicirculo sufficiat
Restat unicum punctum, quo sententia concluditur, ac terminatur. nec difficilem cognitionem habet: quis enim non videt, quo verbo sententia finiatur; quamquam, ubi concisa sententia est, et concisa item altera subsequitur, gemino puncto ego quidem utor libentius, quam unico. ut in hoc exemplo: Hospitium mihi para: cras enim adero: et in hoc: De meis rebus nihil tibi mando: tu, quid agendum sit, iudicabis. Illud etiam a proposita narratione non alienum videtur, post unicum punctum si sequatur sententia, superiori non dissimilis, primū verbum littera minuscula incipere; si vero dissimilis, maiuscula. quod si non solum dissimilis
sententia, sed omnino dissimile sequatur argumentum: tunc ea, quae sequuntur, non solum unico puncto, et littera maiuscula, sed etiam aliquo intervallo, seiungenda sunt: ut appareat diversae materiae principium esse
Interrogandi nota quem sibi locum postulet, verbum ipsum significat. in dolore autem, et in admiratione, si quis unico puncto, non interrogandi nota, utetur, meo iudicio recte facietGa naar voetnoot1), ut in hoc exemplo: Quanta calamitas impendet reip. et in hoc Quantas utilitates humano generi philosophia peperit. Interdum, licet manifesta interrogatio sit, Interrogandi tamen nota non utimur, ut, cum sententia usque eo producitur, ut illa interrogandi vis, quae primis verbis agnoscebatur, longiore paullatim spatio deminuta, euanescat. probetur exemplo: An tu putas esse bonos uiros, qui amicitias utilitate sua colunt, nihil ad humanitatem, nihil ad honestum, referunt; nec libenter ea curant, quae ego nisi curarem, praeter cetera prorsus me tua beneuolentia, in qua magnam felicitatis meae partem soleo ponere, indignum putarem
De Parenthesi pauca dicam: unum hoc tacere non possum, inepte facere, qui haec Parenthesi includunt, Vt puto, Vt res indicat, Vt a maioribus accepimus, Quod equidem facile intellexerim, et similia; quae si semicirculo distinguantur, aut saltem puncto et semicirculo, satis erit. Parenthesi intercludi oportet ea, quae nec sententiae partes sunt, nec ab ullo aut antecedente, aut subsequente verbo reguntur: nec, si absint, detrimenti quidquam patitur sententia
De puntkomma ontmoeten we nu eveneens in een in 1573 bij Plantijn in Antwerpen gedrukte omwerking van de grammatica van Despauterius, in het eerste boek (De primis Grammaticae Latinae rudimentis) cap. V: De notis. Aan de afzonderlike plaats, achter het oude drietal, inplaats van tussen comma en colon in, is nog te merken dat het iets nieuws was. Hier vinden we wel weer het uitroepteken, dat Manutius niet noodig vindt.
Puncta seu Notae distinctionum his nominibus appellantur:
Graecè | { Comma | , | Latinè | { Incisum | , | Vulgo | { Minima distinctio | , | [,] |
Graecè | { Colon | : | Latinè | { Membrum | : | Vulgo | { Media distinctio | : | [:] |
Graecè | { Periodus | . | Latinè | { Ambitus | . | Vulgo | { Distinctio fiinalis | . | [·] |
Est et haec interpunctionis nota; media inter Comma et Colon; quae non incommodè poterit vocari Hypocolon. [;] Interrogationis nota est haec [?] ut, Quem Quaeritis! Admirationis signum est hoc [!] ut, O facinus indignum? Parenthesis includit ea quae salva sententia possunt eximi: notatúrque duobus semicirculis, hoc modo ( ).
Hier treffen we nu ook een naam ervoor aan: hypocolon, d.i.
ondercolon of klein colon, wat op hetzelfde dus neerkomt als de latere, en tegenwoordige, naam semicolon.
Op de Aldiniese drukkerij is dit vierledige stelsel toegepast. In Nederland ben ik het het eerst tegengekomen in drukken van Plantijn.Ga naar voetnoot1) Ofschoon Plantijn zelf niet zulk een geleerde was als de Manutii, wist hij wel geleerden aan zich te verbinden: als een van zijn correctoren wordt genoemd Justus Lipsius,Ga naar voetnoot2) die evenwel slechts kort in Antwerpen vertoefd heeft. Van Lipsius nu bestaat er een briefGa naar voetnoot3) over de interpunctie, waarin hij uitvoerig de Romeinse teorieën behandelt en daarna zegt:
Nos variasse isto aevo, non ignoras. & viros doctos plenius paullo distinxisse, in Comma, Semicolon, Colon, Periodum. Comma, ubi minima respiratio est, & semicirculo notamus, Semicolon, ubi paullo major, nec ad Colon tamen accedit, notamusque: quod locum saepe habet in Contrariis, aut Disjunctis, aut varia Partitione. Colon autem, sententia in parte perfecta, sed etiam crescente, & signamus duo puncta: At Periodi nota est punctum, longae sive brevis. (Na een korte zin geen hoofdletter.)
Het semicolon wordt, ook in Lipsius' boeken, nog maar zelden toegepast, maar men vindt het dan b.v. in de volgende bij Plantijn gedrukte werken:
I. | Lipsi ad Annales Corn. Taciti liber commentarius, 1581, Antwerpen. |
I. | Lipsi Epistolarum sel. Centuria prima etc., 1586, Leiden. (Eveneens in de druk hiervan bij Joh. Wechelus, Frankfort, 1590). |
I. | Lipsi Politicorum libri sex, Lugd. Bat., Ex officina Plantiniana, Apud Fr. Raphelengium,Ga naar voetnoot4) 1589. |
(Eveneens in werken van Lipsius bij Keulse uitgevers in 1591 en 1597).
In Nederlandse werken is de puntkomma nog zeldzamer. In Plantijn's mooie uitgave van de Spieghel der Zeevaerdt van Luc.
Jansz. Waghenaer, 1584, Leiden, komt in een (Nederlands) sonnet van I. Douza, dat op de achterzijde van het tietelblad staat, twee maal de puntkomma voor, en eveneens eenmaal in een gedicht verderop in het werk, ondertekend ‘Hout en wint’, de zinspreuk van Jan van Hout, Douza's intieme vriend.
Eveneens in de herdruk van 1585.
In de Thresoor der Zee-vaert,Ga naar voetnoot1) van Luc. Jansz. Waghenaer, gedrukt bij Corn. Claesz., Amsterdam 1596, een herdruk van een uitgave van Fr. van Raphelengen in 1592, komt weer in een sonnet van I. Douza Fil. (op bl. 64) eenmaal het semicolon voor, en ook eenmaal op bl. IX in het voorwoord ‘Den auctor totten leser.’
In de 17e eeuw pas wordt het semicolon regelmatiger en veelvuldiger toepepast, b.v. in de werken van Hooft, die bijna alle verschenen zijn bij Willem Jansz. Blaeu te Amsterdam, o.a. reeds in de Gerard van Velzen, 1613, en in de Granida, 1615. In het prozawerk Hendrik de Grote, 1626, dat zich door de taal nog meer ertoe leende, is het Aldiniese vierledige sisteem zorgvuldig toegepast.
Ook komt het semicolon voor in de bundel Apollo of Ghesangh der Musen, t' Amsterdam, bij Dirck Pietersz. Boeck-vercooper op 't Water, inde witte Pars, 1615, die bijeengebracht is door Brederode en waarvoor Hooft ook bijdragen geleverd heeft. Niet alle gedichten erin - ze zijn voor een deel met Latijnse letter, n.l. de sonetten, voor een deel met Gotiese letter gedrukt - hebben de vierledige interpunctie, maar de, met Latijnse letter gedrukte, voorrede van Brederode wel. Eveneens heeft Bredero's Boertingh, Amoreus, en Aendachtigh Groot Lied-boeck, Amsterdam, C.L. van der Plassche, 1622, soms het semicolon. Ook vindt men het in Dan. Heinsii Lof-sanck van Jezus Christus enz., Amsterdam, Willem Jansz. Blaeu, 1622; de voorrede van Scriverius, gedateerd 1615, heeft zorgvuldig de Aldiniese interpunctie; het semicolon is hier op juiste plaatsen, ofschoon niet dikwels, aangewend.
De drukken die het semicolon hebben, gebruiken meestal ook wel het uitroepteken, maar ook dit wordt omstreeks 1600 nog niet druk toegepast; voornamelik vindt men het na woorden als ‘laes’.
Maar naast deze vierledige interpunctie, die pas langzaam aan doordringt, vindt men nog tot diep in de 17e eeuw de drieledige, vooral in herdrukken, die nog lang hun ouderwetse interpunctie bleven houden; b.v. van Marnix' Biëncorf (1569) zijn nog zonder semicolon gedrukt de uitgaven bij Adr. Gherritsz., Delf 1611, bij Cloppenborch, Amsterdam 1611 en 1638, bij D. van Hoogenhuysen, Utrecht 1642; maar het semicolon wordt wel gebruikt in de druk van Mich. de Groot en Jac. Conijnenbergh, zonder jaartal, die door ToorenenbergenGa naar voetnoot1) op omstreeks 1671 gesteld wordt. Ook vindt men de drieledige interpunctie in veel herdrukken van volksboeken, en in liedboekjes, b.v. nog in 1675 in 't Kleyn Hoorns Liedtboeck, Amsterdam, Abel van de Storck.
En zelfs ook nog kent men in de 17e eeuw een eenvoudige tweeledige interpunctie: streepje voor de korte pauze, en hoofdletter, voorafgegaan door punt of dubbelpunt, voor de langere pauze; in het volgende voorbeeld staat ook de tussenzin ‘hier sach ick enz.’ tussen streepjes.
Dit ghedaen zijnde / trock selver sijn Tabbert uyt / maeckte de knoopen van sijn wambays haestelijck los / dat hy terstont van sijn knecht liet uyt halen: Sette selver een Mutsken op sijn hooft / dat hij over syn oogen trock / hier sach ick dat sijn handen beefden / hij werdt vanden selven knecht voor 'tsant geleyt / daer hy terstont knielende / sijn knecht hem voor 'tleste 'themt vande schouderen dede / het laetste ick hem hoorde spreken was op dusdaniger manieren: Heer in uwen handen bevele ick mijnen Gheest. Terstont haelde den Beul enz.Ga naar voetnoot2)
In dergelike geschriftjes vindt men vooral deze eenvoudige tweeledige interpunctie, b.v. ook in een CouranteGa naar voetnoot3) en in een Nieuwe tijdinghe,Ga naar voetnoot3) beide uit 1610.
Maar het wetenschappelike vierledige sisteem wordt in de loop van de 17e eeuw algemeen.Ga naar voetnoot1) Hoewel de boven besproken boekjes uit 1612 en 1627 nog de drieledige teorie leren, wordt Aldus' stelsel, vermeerderd met het uitroepteken, kort daarna ook door de Nederlandse spraakkunst overgenomen. Het blijft de grondslag van de volgende teorieën, hoewel de waarde van semicolon en colon in de loop der 18e eeuw een belangrijke verandering ondergaan heeft.
A.L. Kok: Ont-werp der Neder-duitsche Letter-konst, t' Amsterdam, Voor Johannes Troóst, 1649:
Ga naar margenoot+1 Snê óft Streep,Ga naar voetnoot2) ghe-bruiklijk om de woorden en sprueken / die nóchtans gheen volle zin maaken / met de minste her-ademing te onderscheiden / en wordt al-dus ghe-tekent (,) (/) als /
De Heer, die ziel en lichaam ghe-schapen heeft, zal ze oók met noódt-zaaklijkheden onder-houden.Ga naar voetnoot3)
Ga naar margenoot+2 Lidt, welk ghe-bruikt wordt / in een spruek / die wel vol-maakt / maar nóchtans ghe-schort is: ghelijk wanneer een Reden twee deelen heeft / die baide door haar Werk-woordt onder-stut worden; en wordt al-dus ghe-tekent (:)
Voor al be-hoóren wij ons selven te schatten: om-dat wij méer schijnen te konnen, als wij konnen.
Ga naar margenoot+Half-lidt, welk is een teken van een wainigh meêr her-ademings / als in een Snê; maar een wainigh min / als in een Lidt; het zelve nu wordt ghe-tekent met een Stip en een Snê daar onder / al-dus (;) als; Schoón die ver-werring in allen dingen is,Ga naar voetnoot3) dat an ieder zijns avondt - uurs meest be-rouwt; en' er niemandt zij, of hij is liever elders, als daar hij is: nóchtans twijfel ik niet, óf 't is te dezer tijdt voor een ghoedt man ellendighst, dat hij te Romen zij.
Hierna nog Vol-zin. (Periodus, Punctum), Vraagh-teken? (Nota interrogationis), Wonder-teken! (Signum admirationis) en het Teken van Tusschen-stelling ( ) (Nota parentheseos).
De tekst zelf neemt deze interpunctie goed in acht. Maar bovendien komt hier ook wel eens voor dubbelpunt gevolgd door hoofdletter, wat dan wel zal moeten aanduiden een grotere scheiding dan door dubbelpunt met kleine letter, en een kleinere dan door punt met hoofdletter uitgedrukt wordt.
In W.A. Winschooten's Letterkonst, 1683, sijnde het eerste deel van de Ned. Spraakkonst, en in Linguae Belgicae Idea Grammatica, met een opdracht van D. van Hoogstraten aan Moonen, 1707, komt niets over interpunctie voor.
A. Moonen: Nederduitsche Spraekkunst,Ga naar voetnoot1) Kap. 46:
Het eerste Merk, dat het teken der allerkortste ademhaelinge is, wordt van ons eene Sneede of Zinsneede geheeten, en in twee gedaenten getekent; in de drukken met Romeinsche of Latijnsche letteren dus, en krom; in de Hoog- en Nederduitsche drukken dus / en schuins. Waerom ook dit Merk den naem van eene Streek of Streep draegt.
Dit wordt gebruikt tusschen Zelfstandige Naemwoorden, het zij Eigene, het zij Gemeene, wanneer het Voegwoort En, dat ze anders aen elkandere hecht, achter hen bij Uitlaeting verzweegen wordt. Waer van deeze voorbeelden ter wederzijde zijn; Om nu Xenofon, Strabo, Atheneus en anderen over te slaen; Hij zoekt zijne sluikerij, konstrooverij, en gestoole vonden door herstelling van zaeken, wisseling van naemen en woorden, of anderzints te verbergen.
Ook wordt de Sneede gebruikt tusschen bijzondere Bijvoeglijke Naemwoorden, waer achter ook het Voegwoort En uitgelaten wordt; als in, Den achtbaeren, hooghgeleerden, wijzen, en bescheidenen heere; en, Laet wij lieden, wijzer, stemmiger, en ingetoogen, stichtigen oeffeningen hanteeren.
En in het gemeen wordt de Zinsneede gebruikt achter alle andere Spraekdeelen, wanneer achter die het Voegwoort En wordt verzweegen, gelijk achter de werkwoorden; als in, O Lucifer, die vroeg opging; die de volken quetste, in uwe harten spraekt; en, In het welschikken, tekenen, en schilderen der beelden; achter de Deelwoorden; als in, De Schepping, in Achilles schilt geschildert, het Paradijs, door Alcinous hof afgebeeldt, en Lucifers val, door Ate betekent; achter de Bijwoorden; als in, Dat overal, dat altijt, en van allen gelooft wordt; en achter de Voorzetsels; als in, Voor, achter, bezijden en rontom het leger.
Waer bij koomt, dat de Sneede in het gemeen tot onderscheiding der Woorden zeer dikwijls en veelmaels gebruikt wordt; wanneer naemelijk de Rede noch onvolkoomen is, en de Woorden evenwel eene scheidbaere
Afzondering vorderen tot beter verstant voor den leezer, en geschikter deeling der woorden; als in, Indien de schilder een menschenhooft op een paertshals woude zetten, en met veelerlei vederen schakeren, en van allerhande leden te zamen voegen; zulks dat het bovenlijf eene schoone vrou geleek, en het onderste in eenen mismaekten visch eindigde, zoudt ge, o vrienden, dit ziende, u van lachen kunnen onthouden?
Het tweede Merk, het teken eener langer ademhaelinge, wordt, als uit een Stip en Sneede samengestelt, van ons eene Stipsneede genoemt, en dus gemaekt, zoo wel in Hoog- en Nederduitsche, als Roomsche of Latijnsche letterdrukken, en het heeft zijne plaets in de Rede, daer de zin, die wel niet geheel onvolkoomen is, eene langere rust, als door de Sneede geschieden magh, in het leezen of verhaelen vordert; als in, Mopsus, dewijl wij, beide even konstig, gij meester op de fluit, ik in het zingen, wel op malkander passen; waerom gaen wij hier niet nederzitten, onder deeze olmen en hazelaers, door een geplant? en wederom, Gelijk de taeie willegeboom voor den blonden olijf; gelijk de laege lavenderbloem voor den rooden roozelaer moet wijken; zoo verre moet, mijns oordeels, Amyntas voor u wijken.
Het derde Merk, het teken der Middelste ademhaelinge, wordt van ons een Tweelingstip geheeten, en, als uit twee Stippen, boven elkander getekent, bestaende, dus uitgedrukt: en het heeft zijn gebruik en plaets, waer en wanneer de rede wel eenigszins volkoomen is, maer evenwel tot haere eindelijke volkoomenheit of meerder versterking en verklaering noch iets kan of moet eischen; als in de Tegenstellingen; in het aenbrengen der Voorbeelden tot de Regels; in Redengeevingen, en diergelijke; als in, Bakchus benijde den heuvelen de schaduw der wijnranken: maer koomt onze Fyllis eens weder, zoo zullen alle boschen bloeien; en, Eerst zal ik u deeze brosse scherleipijp schenken die ons leerde: Korydon was op den schoonen Alexis verslingert: die zelve pijp leerde ons: wiens vee is dit? behoort het Melibeus toe? en ook, De wolf beloert geen schaep, nochte men spant geene netten om harten te vangen: d' oprechte Dafnis is met vrede gedient.
De dubbelpunt heeft dus ook hier nog niet de tegenwoordige beperkte functie, t.w. alleen voor een verklaring of een direkte rede.
Moonen volgt, dikwels woordelik, Schottelius: Ausführliche Arbeit von der teutschen Haubt-Sprache, 1663, S. 668-677, die ook nog verbindingstreepje en afbrekingsteken noemt. Dus geeft zijn leer al een iets oudere phase weer dan het jaar van verschijnen van zijn Spraakkunst zou doen vermoeden (vgl. de volgende teorie).
Dat het vierledige stelsel voor velen moeilikheden opleverde, altans voor hen die een eenvoudiger stijl schrijven, blijkt uit een uitlating van een Duitse tijdgenootGa naar voetnoot1) van Moonen:
Das Semi-colon oder Comma mit einem Punkt darüber (;) ist ein Zeichen, das die einfa̋ltigen wohl auslassen kőnnen, und ein Comma oder Colon dafür setzen. Dann die Gelehrten sind selbst nicht recht eins, wo es eigentlich stehen soll. [Sic !!]
Het eind- 18e- en 19e-eeuwse gebruik heeft de oplossing nu zo gevonden, dat het semicolon de plaats ingenomen heeft van het oude colon, n.l. tussending tussen punt en komma, en aan het colon een speciale syntaktiese aanwijzing is opgedragen.
W. Sewel: Nederduytsche Spraakkonst, 1708, bl. 202-209: Van de Zinscheydingen.
Dewijl eene reede bestaat uyt verscheydene leden, is men gewoon, die door zekere tekens te onderscheyden. Deeze tékens óf merken bij de Latijnsche benaamingen best bekend zijnde, zal ik die ook alhier gebruyken.
[/] óf (,) noemt men een Comma, en is een teken van eene korte ophoudinge, óf ademhaalinge, als, (voorbeelden)
[;] Wordt een Semicolon genoemd, en is een téken van wat langer ophoudinge, als, (voorbeelden)
Veeltijds komt de Semicolon te pas voor de woorden Maar, dóch, niettegenstaande, nógtans; echter is dit zulk een vaste regel niet, die geen uytzondering heeft: want somtijds vereyscht de reede dat men een Colon voor die woorden stelt, en maar wordt altemets ook wel achter een comma gezét.
[:] Heeft de benaaming van Kolon, en is een téken dat doorgaans in 't midden van eenen zin gesteld wordt; wanneer het volgende dient tót aanwijzinge der oorzaake van het gezeyde, óf tót bevestiginge van het voorgaande, óf tót aanwijzinge van het oogmerk deszelfs. als, (voorbeelden)
Menigmaal wordt de Kolon gevoeglijk geplaatst voor de woorden Want, naardien, daarom, dewijl, omdat; maar somtijds stelt men dat téken ook wel voor 't woordtje maar, naar dat de zin der reede het vereyscht.
Ernst Zeydelaar: Régelmaatige Néderduitsche Spélkonst,Ga naar voetnoot1) 1769, in vraag- en antwoordvorm, is veel uitvoeriger. De parenthesis behandelt Zeydelaar verderop (bl. 365) bij de ‘andere tekens van wèlke mén zig in 't schrijven bedient’ n.l.: Apostrofus, Saamenbindings-téken en tusschenstèllings-Téken.
Hij waarschuwt tegen te weinig en tegen te veel komma's; het laatste was in de 17e en 18e eeuw wel nodig.
Zelden zèt mén een comma tusschen de verschillende deelen eener kórte spreekwijse. Ook zèt mén 'er geen voor de woordjes én, nóch, óf, gelijk, wanneer die saamenvoegsels strèkken om ènkele én niet vérr' afstaande woorden te veréénigen. Voorbeelden.Mén gebruikt dubbele Comma's, op dén kant dér bladen eens Boeks,Ga naar voetnoot2) om de Aanhaalingen uit andere Schrijvers, van de woorden dés Schrijvers zélve, te onderscheiden.Zèg mij of ik mij bedroogen hèbbe?Eeten, drinken en slaapen.Nóch dit nóch dat,Gij moet doen gelijk ik gedaan hèbbe.
Een aanhaling in een aanhaling moet door een omgekeerde dubbele komma aangegeven worden, of ook wel door een enkele komma.
Enigsins begint hier de dubbelpunt al te naderen tot wat hij tegenwoordig is. ‘Door de Dubbele-Punt vertoont mén een' nóg volkomener' zin dan door de Comma-Punt.’ Dit is nog de oude definitie, maar verderop:
De Dubbele-Punt gebruikt mén in 't verhaalen, wanneer mén iets bevèstigen zal, én eenigermate van 't voorste afstapt. Zoo zèt men ze agter hij zègt: agter naamelijk: zoo ook agter Hij troost zijn Ega dus: Zij riepen hen toe: O neen: 'k bedrieg me: Dus spreekt hij:
Geen nood: Maar dit is zéker: 't schijnt ja: Hij riep mij nóg toe: 'k riep uit: Mén riep: onnosele Abel riep: Hij roept al zugtende uit: Hij roept: verraad! verraad!
Uit alle deese voorbeelden ziet mén dat mén de Dubbele-Punt moet plaatsen, zoodanig dat 'er eene vraag als uit voortspruite. Bij voorbeeld. Maar dit is zeker: wat is zeker? Men riep: wat riep mén? Dit is zo klaar dat een onkundige hèt begrijpen kan, èn daaröm zal ik 'er geene bewijzen meêr voor aanvoeren.
Korn. van der Palm: Nederduitsche Spraekkunst voor de Jeugdt,Ga naar voetnoot1) wijst ten bate van de leerlingen ook op de leestoon. Bij de punt moet men ‘een behoorlijke rust, om van de eene tot de andere rede overtegaen’, in acht nemen, bij de komma ‘de stem een weinig ophouden.’ Daar de puntkomma ‘een tusschengevoegde rede aentoont, zoo vereyscht het langer rust dan de enkele Zinsnede, die slechts eene verdeeling van de rede aentoont;’ de dubbelpunt ‘vereischt, in het lezen, een weinig langer ademhaling dan het Zinsnijdingspunt, doch een weinig korter dan het enkele punt.’ Over de toon der vraagzin horen we niet meer dan: ‘Dit Vraegteeken toont aen, dat men de vraeg zelve met nadruk lezen moet.’ Bij het verwonderingteken doelt hij wel even op stembuiging: ‘moetende men, zoo menigmael men, in het lezen, dit teeken ontmoet, de stem naer den aert der vreugd' of droefheit buigen.’ En: ‘Dewijl de Tusschenrede met de zaek', waer men van spreekt, geene gemeenschap heeft, zoo moet men dezelve, door eene buiging' van de stem, zoodanig als zij is doen opmerken, en niet met de rede verwarren.’
Een verschil met Moonen en Sewel is, dat hij bij nevengeschikte zelfst. of bijv. naamwoorden geen komma wil plaatsen voor ‘en’, wèl echter wanneer langere zinsdelen met elkaar verbonden worden door ‘en’. Deze regel, waar Bilderdijk tegen protesteert, heeft zich niet alleen tot op onze tijd bij velen gehandhaafd, maar is zelfs uitgebreid tot het geval van verbinding
van langere zinsdelen. Als voorbeeld geeft Van der Palm: ‘den wijzen, magtigen en goeden God zij lof, prijs en dankzegging toegebragt;’ Want, zoals hij het uitdrukt, ‘de Zinsnede...... [komt]...... in plaets van de herhaling van het voegwoordt en,’ een terminologie die latere spraakkunsten overgenomen hebben.
Behalve ‘tusschen naemwoorden, het zij eigen of gemeene, wanneer het voegwoordt en bij uitlating verzwegen wordt’ en dito bij bijzondere bijv. naamwoorden, wordt de komma gebruikt ‘in alle redenen, die niet volkomen geëindigd zijn, wanneer de woorden evenwel, tot beter verstandt van den lezer, eene geschikte deeling vereischen,’ en voor een ‘betrekkelijk woordtje... komende bij die gelegenheit de zaek, die, door het betrekkelijke woordt, tot het vorige gevoegd wordt, als eene tusschenrede in.’
Heel duidelik is het voorlaatste niet; het voorbeeld geeft een nevenschikking van langere zinsdelen, maar uit de praktijk die in het boek gevolgd wordt, blijkt dat ook bijwoordelike bepalingen tussen komma's staan.
De puntkomma heeft de dubbelpunt al weer meer verdrongen; eigenlik is de definitie hier al gelijk aan die van het oude colon:
Men plaetst dit teeken, wanneer de volgende rede aen eene vorige gehecht wordt, daer zij eenigzins van dezelve zou kunnen afblijven; waerom in de vorige rede het Werkwoordt ook volkomen moet geplaetst worden..... Hieruit ziet men dat dit teeken gemeenlijk voor de woorden, die eene tegenstelling te kennen geven, geplaetst wordt, te weten, maer, hoewel, desniettegenstaende, schoon, enz.
De dubbelpunt gebruikt men:
voor eerst, wanneer de zin geheel uit is, doch tot nadruk van den zelven 'er nog het een en ander bij gevoegd wordt; ten tweede, wanneer men de reden van eene rede opgeeftGa naar voetnoot(*); eindelijk bij het aenhalen der voorbeelden tot bewijs eener zaek' en voor de tusschengevoegde redenen.
En zo wordt nu langzamerhand de dubbelpunt alleen gereserveerd voor een aanhaling en een verklaring: op deze, moderne, wijze is geïnterpungeerd de Nederduitsche Spraakkunst van P.
Weiland 1805,Ga naar voetnoot1) waarin echter de teorie der interpunctie niet besproken wordt, en de Nederlandsche Spraakleer van Mr. W. Bilderdijk 1826, waar bl. 354 tot 360 de ‘punctuatie’ is behandeld. Dubbelpunt wordt hier weliswaar nog voorgeschreven voor een redengevende zin met want, en semicolon voor een redengevende (afhankelike) zin met dewijl, overmits, alzoo en voor het ‘tegenstreving toevoegende’ maar; maar verderop leest men: het colon ‘wordt ook geplaatst tot kenmerking eener verklaring, achter het woordtjen dat is, of versta, en dergelijke; ook tot kenmerking eener ingevoerde zegging of rede (kort of lang) van eenige persoon, wanneer zij rechtstreeks..... voorgesteld wordt.’
Uit dit halfslachtige, niet achter-elkaar-opnoemen, blijkt dat het stelsel nog niet heel vast is.
Ook Bilderdijk waarschuwt voor te veel komma's. Een bijwoord b.v. moet alleen tussen komma's ‘als de aandacht biezonder op zulke adverbia gevestigd moet worden, en dan moet men ze als parenthetiesch met een veranderde stembuiging uitbrengen.’
Wel aardig is zijn verzet tegen het ‘belachlijk domme wanbegrip’ om in een opsomming voor en geen komma te plaatsen. ‘En waarom? Het en is in plaats van een comma, zei mij eens de geestige Kinker, die sedert hij Filosoof wilde zijn, meê met Siegenbeeks duizeligheid omdwarrelt, en ook Nederduitsch onderwijst. 'k Hield dit in den eersten oogopslag voor een spotternij: want verbinden is zeker wel het juiste tegendeel van afscheiden; maar neen, het was ernstig en meening.’ Bilderdijk wil interpungeren: A, B, en C, eeten hier. A at, sliep, en werd krank tot mijnent.
In deze beide laatstgenoemde gevallen vertoont Bilderdijk zich dus als voorstander van een ritmies beginsel, protesteert hij tegen de klassicistiese richting der 18e eeuw, die de interpunctie toegepast had als een middel tot syntaktiese zinsanalyse, en
daarin geheel afgedwaald was van het eigenlike doel der zinverdeling: zo duidelik mogelike aanduiding van het gesprokene.
De andere tekens der 18e eeuw, stippeltjes, streepjes enz., ofschoon ze wel uitvloeisel zijn van de taalbeschouwing die voortgekomen is uit de hernieuwde studie der klassieken, behandel ik beter in het slothoofdstuk, daar ze niet onmiddellik van de humanisten afkomstig zijn.
Wanneer we nu de ontwikkelingsgang van het sisteem nagaan, zien we dat de humanisten voor de analyse van de Latijnse zin behoefte hebben aan meer onderscheidingen. Aldus de jongere stelt het aantal op vier vast: hij voegt n.l. een teken eraan toe voor de aanduiding van een bepaalde stijlfiguur, de tegenstelling, die in de Latijnse kunsttaal veel gebruikt werd; soms (interdum) wordt dit teken ook gezet na wat men een langer comma zou kunnen noemen. Als de Nederlandse zinsbouw in de 16e en 17e eeuw zich naar het voorbeeld van het Latijn gaat ontwikkelen, vinden ook hier deze tekens hun plaats; alleen de stijlfiguur der tegenstelling, of van de paarsgewijze groepering van nevengeschikte woorden, door Hooft wel gebezigd, treedt niet zò op de voorgrond, dat men daarvoor in de eerste plaats een teken behoeft: de Nederlandse spraakkunsten wijzen dus als functie voor de puntkomma aan dat het een langer comma besluit. Terwijl in de definities van Lambrecht de pauze een voorname plaats bekleedt, is dit beginsel bij lateren minder streng vastgehouden.
Maar de grens tussen semicolon en colon, die door Aldus wel scherp getrokken was, vervaagt in het Nederlands. De praktijk wist er niet altijd raad mee, en nu sloven de spraakkunstenaars zich uit om gedetailleerder regels ervoor te geven. Sewel zoekt een houvast in de voegwoorden, waaraan het teken voorafgaat, Van der Palm geeft een logies verschil aan; maar het semicolon is bij hem al geheel van comma naar colon overgestapt: het teken na het volledige zinsdeel is gesplitst in twee: bij tegenstellend zinsverband wordt puntkomma voorgeschreven, bij aaneenschakelend en oorzakelik zinsverband en bij aanhalingen dubbelpunt.
Toch treft men in de praktijk omstreeks 1800 de puntkomma
ook nog dikwels aan na het langere onaffe zinsdeel, bij toonrijzing dus, b.v. bij Staring, Bilderdijk, J.H. van der Palm (de zoon van de schrijver van de spraakkunst). Zo vindt men het ook beschreven bij RoordaGa naar voetnoot1) en in de uitvoerige teorie bij W.G. Brill: Nederlandsche Spraakleer II (2e druk 1863), die veel voorbeelden aan J.H. van der Palm ontleent. Bij de laatste kan het semicolon zowel het onaffe als het volledige zinsdeel besluiten; kriterium is alleen de lengte van het betreffende deel. Maar in de hierboven in de Inleiding genoemde monografie van Frijlink wordt de puntkomma weer alleen na het volledige zinsdeel gebruikt, en wordt na het langere comma een komma met een liggend streepje voorgeschreven.
Ook in de huidige teorie heeft het semicolon het oude colon vervangen, behalve in de twee gevallen van een aanhaling in de direkte rede en een verklaring.
Dat in de praktijk in de laatste halve eeuw, nadat het Nederlands zich ontworsteld heeft aan de dwang van de Latijnse zinsbouw, het semicolon weer wat op de achtergrond is geraakt, is begrijpelik. Men liet langzamerhand na, komma's te plaatsen na de kleine zinsdeeltjes in de hoofd- of bijzin, waarna meestal slechts een zeer korte pauze komt, en behield ze alleen ter afsluiting van een gehele hoofd- of bijzin; hierdoor kwam het semicolon vrij voor de aanduiding van een nog belangrijker onderscheiding; er heeft dus enigsins een opschuiving plaats gehad. Terwijl het semicolon in wetenschappelike taal en in kunsttaal de plaats van het colon heeft ingenomen, is de interpunctie in de schriftelike aanduiding van de omgangstaal weer hoofdzakelik tweeledig geworden.
De invloed op de interpunctie zowel van boekdrukkunst als van humanisme, is groot geweest. Vertonen de eerste drukken, zoals ook in andere opzichten, eveneens in interpunctie nog veel overeenkomst met het geschreven boek, de fabriekmatige productie voert toch vanzelf tot meer uniformiteit. Vastheid van in-
terpunctie en in het algemeen van orthografie is voor de typograaf gemakkelik. Verschillende teorieën zijn afkomstig van drukkers (Aldus Manutius, Joos Lambrecht). De drukker is een zakenman. Hij bekijkt de interpunctie ook vanuit typografies standpunt. Hij wil mooi werk leveren: een tekst nu waar de zinnen door tekens in kleine delen verdeeld zijn, doet het voor het oog goed, is overzichtelik: het visuele element overheerst hier dus, niet meer het akoustiese. Ook het onderscheid dat men maakt tussen streepjes en komma, respectievelik gebruikt bij Gotiese en bij Latijnse letter, is een typografies verschil.
Naast de boekdrukkunst werkt de humanistiese taalstudie mee tot het verkrijgen van een vast stelsel. Maar dit stelsel was in de eerste plaats bedoeld voor het Latijn, een taal die schrifttaal was. Want al schreven en spraken de humanistiese geleerden zelf ook Latijn, dit was toch niet een in oorsprong gesproken taal, maar een hanteren van een door de klassieken overgeleverde geschreven taal. De gehoorde taal komt tot de mens onmiddellik in ritmiese groepen, in schrifttaal is de inhoud het eerst gegevene, en deze inhoud gaat men ontleden in zijn logiese delen. Om deze delen voor het oog aan te wijzen dient de interpunctie; ook hier dus overheerst het visuele element. Zo werken beide, boekdrukkunst en humanisme, in dezelfde richting: beide voeren tot een stelsel dat voor het oog bestemd was en tot doel had de aanwijzing van de syntaktiese constructies.
- voetnoot1)
- Zie de Incunabelencatalogus van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek en verder: Campbell: Annales de la Typographie Néerlandaise au XVme siècle, 1874.
- voetnoot1)
- Facs. bij Holtrop: Monuments typographiques des Pays-Bas au XV siécle.
- voetnoot2)
- De meeste inc. hebben geen vraagteken. Waar het wel voorkomt, zal ik het noemen.
- voetnoot3)
- Ep. ende ev. fol. CVIIv.
- voetnoot1)
- De punt heeft in de Utrechtse drukken de vorm van een klein kruisje op de regel, maar in de Latijnse Fasciculus is het meer een haakvorm ∼ en is hij op de hoogte van het midden van de letter geplaatst. Het lettertype is hier ook anders dan in de drie Utrechtse drukken.
- voetnoot1)
- Oî G.L. - Misschien Gerard de Leempt? Zie Campbell: Annales bl. 546.
- voetnoot2)
- Vgl. het ritme in de inc. van Veldener regel 3, op bl. 191: voerwáer voerwáer met sterk accent, daarna gaat de zin in vlug tempo door over de weinig betoonde lettergrepen ‘seg ic u soe wie mine’ tot het accent op ‘leringhe’. Of men kan accent op ‘mine’ nemen, maar dan blijven er nog 5 ongeaccenteerde syllaben over. Weinig betoonde lettergrepen gaan meestal in ononderbroken stroom voort, pauzes ontstaan vooral waar sterke accenten dichtbij elkaar vallen; dit veroorzaakt een soort van hiaat.
- voetnoot1)
- Campbell: Annales 953.
- voetnoot2)
- Campbell: Annales 290, Hain 3160, Pantzer I 370.
- voetnoot1)
- De folia x en z hebben slechts drie maal twee bladen, inplaats van vier maal twee.
- voetnoot1)
- De folia x en z hebben slechts drie maal twee bladen, inplaats van vier maal twee.
- voetnoot2)
- De volgorde van de nummering is: v u z z η ʔ
- voetnoot3)
- Twee vellen achter elkaar zijn nl. r genummerd, nl. fol. 128 tot en met 135 en fol. 136 tot en met 143. Van het eerste vel ontbreken in dit eks, het eerste en het laatste blad, nl. 128 en 135.
- voetnoot1)
- Vgl. in een hs.: die bisscop · ziec aangehaald op bl. 134 noot.
- voetnoot1)
- Campbell 939.
- voetnoot2)
- Campbell 1549.
- voetnoot3)
- Campbell 1767.
- voetnoot4)
- Gedrukt met de nieuwe letter van Hendrik lettersnider, zie Ch. Enschedé: Fonderies de Caractères 1908.
- voetnoot1)
- Hier is de regel uit en geen plaats meer voor een punt.
- voetnoot1)
- Het onder één modulatie samenvatten van twee korte vragen kwam in de liturgie ook voor, zie hoofdstuk II.
- voetnoot2)
- Een eksemplaar op de Kon. Bibl., Den Haag.
- voetnoot3)
- Campbell 508.
- voetnoot4)
- Zie de facsim. uitg. in de diss. van E. Neurdenburg, Utrecht 1910.
- voetnoot1)
- Op de 610 regels komt elf maal een punt aan het verseind voor. Een verklaring voor deze punten kan ik niet geven, 't lijkt mij willekeurig. Zes maal waar een spreker ophoudt (r. 182, 443, 492, 517, 549 en 555), twee maal in de zin, dus ongeveer als onze komma (r. 67 en 146), een maal bij een uitroep (r. 206) en dan nog r. 205 en r. 5.
- voetnoot2)
- Afgedrukt in: Ch. Enschedé: Fonderies de Caractères 1908 bl. 2. Vgl. voor dit teken hetgeen ik opgemerkt heb bij het hs. van de Walewein.
- voetnoot3)
- Ib. bl. 18.
- voetnoot1)
- Zie Dr. C.G.N. de Vooys: Mnl. Marialegenden dl. II bl. LXVIII-LXXIV.
- voetnoot2)
- Hiermee is in overeenstemming een uitspraak in een glosse op het Doctrinale van Alexander de Villa Dei, uit 1480, gepubliceerd door Thurot, Notices XXII, 2me partie bl. 416. In scriptura ubi debet fieri media distinctio (hiermee is hier de kortste pauze bedoeld) debet poni unus punctus inferius. Ubi vero fit subdistinctio, duo puncta. Ubi vero plena distinctio, unus punctus etiam inferius. Sed si aliquid sequatur, prima littera debet esse notabilior aliis. Verum est tamen quod, si ibi fuerit interrogatio, cum illo puncto inferiori faciendum est signum interrogationis superius in hunc modum? Het laatste teken is echter in de druk nog niet algemeen.
- margenoot+
- Humanistiese teorieën
- voetnoot1)
- Zie Kooiman: Twe-spraack; Reichling: Doctrinale, Einl. bl. LXXXVIII.
- voetnoot1)
- Zie Günther: Die Wiegendrucke der Leipziger Sammlungen, 1909, Nr. 1144.
Op deze incunabel werd ik opmerkzaam gemaakt door P. Bonaventura Kruitwagen O.F.M. Woerden.
- voetnoot2)
- Of het werkelik van Petrarca is? Het doet mij meer 15e-eeuws aan. Mabillon vond hetzelfde stuk in een hs. uit Vallumbrosa, blijkbaar zonder naam van de auteur, daar hij die anders allicht wel vermeld zou hebben. Het Nouveau Traité III 473 noot heeft de hele tekst weer van Mabillon overgenomen. C. Oudin: Commentarius de scriptoribus eccl. antiquis, Lipsiae 1722, III col. 954 vermeldt een hs. van P.'s Ars: Ars punctuandi eiusdem M.S. in Bibliotheca Augustana juxta Indicem Manuscriptorum Bibl. Augustanae, p. 50, quem edidit Ant. Reiserus, Aug. Vind. 1675. Zie ook Wattenbach: Schriftwesen, bl. 484 Anm. 4, en Hain *12830. Maar in de 143 Epistolae van Petrarca, voorkomende in ed. Bazel 1496 (lijst bij Gesnerus 254a vg), komt deze Ars punctuandi niet voor.
- voetnoot1)
- M. Hossfeld heeft het eerst aangetoond op grond van deze incunabel - in Zentr. Bl. Bibl. w. XXV 1908 bl. 161-165 - dat Joh. Heynlin de auteur is van de Dialogus. - Zie over Heynlin en over de Parijse drukkerij M. Hossfeld in Basler Zschr. f. Gesch. u. Altertumskunde VI en VII.
- voetnoot2)
- Aldus Hossfeld. - Thurot in Notices 22, 2me partie bl. 56-57, vermeldt een Parijs hs. uit de 15e eeuw dat o.a. bevat 4 traktaatjes over diphthongen, achtereenvolgens van Tortellius, Apuleius, Guar. Veronensis en Gasparinus Pergamensis; direkt achter het werkje van de laatste een anonieme orthografie fol. 61-92 en op fol. 109-111 v. Gasparinus Pergamensis de modo punctandi. Is dit hetzelfde werkje?
- voetnoot1)
- Vgl. het Candelabrum: De punctis vero distinctionum sedis apostolice auctoritatem servamus, dicentes quod omne punctum sine virgula esse debet, nisi ubi sermo vel epistola terminatur, quia in geminum punctum cum virgula deorsum ducta fieri consuevit. (Zie bl. 110)
- voetnoot1)
- De Straatsburger druk, vòòr de Breviloquus, heeft juister sic / vel sic:
- voetnoot2)
- Straatsb. druk: distictio. Men zou verwachten: media distinctio.
- voetnoot3)
- Bedoeld zal zijn bv. een zin met ut.
- voetnoot4)
- Of nomine? Beide uitgaven hebben dezelfde afkorting nomē.
- voetnoot5)
- Hier is een kleine open ruimte, waar het teken niet ingevuld is.
De Straatsb. druk heeft alleen sic ·
- voetnoot6)
- De Straatsb. druk heeft sic / vel sic:
- voetnoot1)
- N.B. het vraagteken na de eerste helft van de zin, waar de toon het hoogst is.
- voetnoot1)
- Eigenlijk staat er virgulā d.i. virgulam, maar ik acht dit een drukfout (het heele stukje is niet heel nauwkeurig), ofschoon het kàn gevoegd worden als object bij pronunctias: het uitspreken, voordragen van een virgula is een uitdrukking die volgens de begrippen van die tijd niet onmogelik is. Maar ik neem hier liever nominativus aan om het parallellisme, daar de volgende zin ook nominativus heeft: Coma.... Colon... Periodus.... intervallum desiderant. De Straatsburger druk heeft trouwens ook nominativus.
- voetnoot2)
- Gepubl. door Thurot: Notices XXII 2me partie bl. 416.
- voetnoot1)
- Het waarschijnlikst lijkt mij dat bedoeld is. Deze passage zal wel een inlassing zijn. De schrijver ervan gebruikt coma hier dan niet in de zin waarin het elders in het stukje genomen is, maar in de betekenis van virgula / waarin het door anderen ook wel gebruikt wordt.
- voetnoot1)
- Hier is het afbrekingsteken één dikke streep, misschien door vlekken ontstaan uit twee streepjes.
- voetnoot1)
- Zie Campbell 1380.
- voetnoot2)
- In de Keulse druk op bl. 61.
- voetnoot1)
- De incunabel zelf geeft geen virgula na mors, en heeft na het eerste his en na potest abusievelik een gewone punt, maar tevoren heeft hij gedeelten van deze zin als voorbeeld gegeven telkens bij de bespreking van één teken; volgens die gegevens heb ik de interpunctie aldus gemaakt; dit is weer een bewijs hoe deze gedetailleerde onderscheiding slechts teorie was.
- voetnoot2)
- Ik raadpleegde de uitgave van 1575 Venetiis apud Aldum, d.i. de tiende van de bij A.A. Renouard: Annales de l'imprimerie des Alde, Suppl. bl. 118, genoemde. Volgens Renouard is dit een herdruk van de Rudimenta Grammatices Latinae Linguae, 1501, waarvan dan de tweede druk in 1508 de tietel Instit. Gramm. libri IV had.
- voetnoot1)
- Het op bl. 209 noot 2 genoemde 15e-eeuwse hs.: Gasp. Pergamensis de modo punctandi, als dit tenminste niet hetzelfde is als de Dialogus van Lapidanus.
In enkele incunabeluitgaven van de eerste humanistiese grammatica, nl.: Johannes Sulpitius Verulanus: Opus grammaticum, nl. in de drie uitgaven: London, R. Pynson, 10 Jan. 1494, 4o, idem 1498, 4o, en Westminster, W. de Worde, 1499, 4o (beschreven bij E. Gordon Duff, Fifteenth century english books 1917, n. 388-390), komt telkens op bl. 2a voor: De arte punctuandi. - Cum in arte punctuandi (ut in aliis multis) plus doctrine conferat autorum imitatio: quam praecepta: de punctis non multum dicendum censeo. idque de illis: quibus probatissimi utuntur autores.... Misschien is dit geen bepaalde teorie, maar een verantwoording van het sisteem dat toegepast is in deze druk; de plaats vóór het werk doet mij dit vermoeden.
Joh. Bondus: Nominale de synonymis super diversis mundi rebus, s.n.t.a. (Bruxellis) fol. 13b: De distinctione siue punctis et eorum nominibus et scriptura. (Campbell 354).
Grammatici illustres XII Parisiis, Jud. Badius, 1516 non. Julii; hierin: Grammaticus alter De punctis.
Thobias: De modo punctuandi, Lugduni 1526, 1528, 1538, in Auctores octo. - Van Bondus is een eks. in Keulen, van de twee laatste werken in Parijs.
- voetnoot2)
- Encheridion. Das ist / hantbűchlin teütscher Orthographi.... Durch Johannem Kolrosz / Teütsch Lehermaystern zů Basel Gemachte. - Fol. 25a: Das vierd theyl dises Bůchlins sagt von den puncten und versal Bůchstaben. (De interpunctie beslaat 5 bl. oct.)
- voetnoot1)
- Fol. 37b: Von der Ordnung unnd taylung der rede unnd ires synnes durch die punctzaichen. (De interpunctie beslaat 6 bl. oct.) Ickelsamer schreef ook: Rechte Weis auffs kürtzist lesen zu lernen. Ook de grammatica is hoofdzakelik leesonderwijs en orthografie. De grammatica is opnieuw uitgeg. door Kohler in 1881, en door Fechner in 1882 in: Vier seltene Schriften des 16ten Jahrh. Beide werken van Ickelsamer zijn uitgeg. door Joh. Müller in: Quellenschriften und Geschichte des deutschsprachl. Unterrichts, 1882.
- voetnoot2)
- Gedrukt in 1477 in Wenen (een eksemplaar van deze incunabel is in Berlijn). Hetzelfde stukje komt in verbeterde uitgave voor in de Esslinger druk van: Niclas von Wyle: Sibenzehn Translatze, Esslingen, Conr. Fyner, 1478, opnieuw uitgeg. door A. von Keller als 57e publicatie van de Stuttgarter Litter. Verein, 1861.
- voetnoot1)
- Bij Hain *3333; B.M.C. II 521.
- voetnoot2)
- Bij Hain *3336.
- voetnoot3)
- Bij Hain *3335 en de beschrijving bij Pellechet 2477.
- voetnoot4)
- Alleen het eerste streepje is het voorbeeld, het tweede is interpunctieteken in de tekst.
- voetnoot5)
- Zie C.G.N. de Vooys: Verzamelde Taalk. Opstellen I bl. 258; J.W. Muller in: Onze Volkstaal III, 1898. - Van de Nederlandsche Spellynghe bestaat een facs. uitgave in de uitgaven der Vlaamsche Bibliophilen, Gent 1882.
- margenoot+
- Nota.
- margenoot+
- Comma némen de zommighe voor Colon/ ende Colon voor Comma
- voetnoot1)
- Na de vreemde woorden (in Latijnse letter) een komma en geen streepje.
- margenoot+
- Nota.
- margenoot+
- Dit onder schead der réden mag men stellen naar Detestacië / Imperacië Imprecacië / Exclamacië / Exhortacië / Indignacië / Commiseracië / etc.
- voetnoot1)
- Zie C.G.N. de Vooys: Verzamelde Taalk. Opstellen I bl. 255 vg.
- voetnoot2)
- Hoofdstuk XIIII, bl. 91 vg.
- voetnoot3)
- Zie C.G.N. de Vooys: Verzamelde Taalk. Opstellen I bl. 278 vg.
- voetnoot1)
- Zie de talrijke reproducties bij Wouter Nyhoff: L'art typographique dans les Pays-bas (1500-1540), Den Haag 1902 - heden.
- voetnoot1)
- Ik noemde reeds als een voorbeeld van de humanistiese drieledige interpunctie de incunabel van Laurentii Vallae Elegantiae, gedrukt in Leuven bij J. Veldener, niet voor 1476. Dit heeft, behalve het uitroepteken, presies het stelsel van Petrarca toegepast / . met hoofdletter; aan het eind van een hoofdstuk en vraagteken. Vgl. hierboven bl. 192 en 210.
- voetnoot2)
- Rederijck-konst / in Rijm opt kortst vervat. Tot Leyden bij Franchoys Raphelinghen. MDLXXXVII.
- voetnoot1)
- Princip der deutschen Interp. bl. 24.
- voetnoot2)
- Venetiis 1566 Orthographiae Ratio; de voorrede is gedateerd 1561. Aldus was toen pas 14 jaar oud; op tienjarige leeftijd had hij al iets gepubliceerd. Hij betoogt dat de interpungendi ratio ook tot de orthografie hoort. Terwijl de Lapide nog de middeleeuwse term (ars) punctandi had, is later dus het klassieke woord interpungere ingevoerd, ofschoon dit bij de klassieken niet voor zindeling gebruikt werd (zie hfdst. I). Het Frans en Engels hebben het middeleeuwse woord gehouden, het Nederlands en Duits aan het humanistiese de voorkeur gegeven. Maar de eerste Nederlandse teorieën hebben nog ‘punctuwacie’. Zie bl. 80 noot.
- voetnoot1)
- Ik cursiveer.
- voetnoot1)
- Zie over zijn grote werkzaamheid Ruelens en de Backer: Annales Plantiniennes, 1865.
- voetnoot2)
- Max Rooses: Plantijn en de Plantijnse drukkerij, 1877, bl. 32.
- voetnoot3)
- De Distinctione et Interpunctione, ad Hub. Audeiantium Epistola, te vinden in Ger. Is. Vossii et aliorum Dissertationes de Studiis Bene Instituendis, Trai. ad Rhenum 1658, bl. 222 vg. Een eks. hiervan in de Kon. Bibl., Den Haag.
- voetnoot4)
- Raphelengen, een schoonzoon van Plantijn, beheerde het filiaal in Leiden.
- voetnoot1)
- Beschreven bij Moes en Burger: De Amsterd. Boekdrukkers en Uitgevers in de 16e eeuw, II bl. 119.
- voetnoot1)
- J.J. van Toorenenbergen: Ph.v. Marnix, Verscheidenh. uit- en over de nalatenschap, 1878, bl. 203.
- voetnoot2)
- Beschrijving van de terechtstelling van Oldenbarnevelt, gedrukt te Amsterdam bij Broer Jansz. 1619. Facs. in De Boer: Platen-atlas bij de Vad. Gesch.
- voetnoot3)
- Facs. in W.P. van Stockum Jr.: La Librairie, l'Imprimerie et la Presse en Hollande à travers quatre siècles, La Haye, 1910.
- voetnoot3)
- Facs. in W.P. van Stockum Jr.: La Librairie, l'Imprimerie et la Presse en Hollande à travers quatre siècles, La Haye, 1910.
- voetnoot1)
- Er blijft nog te onderzoeken over, op welke wijze onze grote schrijvers de vier opklimmende tekens gebruikten, d.w.z. in hoeverre ze zich hielden aan het syntaktiese beginsel ervan, en in hoeverre ze zich bij het plaatsen dezer tekens door hun ritmegevoel lieten leiden.
- margenoot+
- Comma, Incisum, Virgula.
- voetnoot2)
- De cursieve woorden zijn bij Kok in Latijnse letter, vandaar hierachter de komma en niet het streepje.
- voetnoot3)
- De voorbeelden zijn in cursieve Latijnse letter gedrukt, dus met komma, de overige tekst in Gotiese letter, met streepje dus.
- margenoot+
- Colon, Membrum.
- margenoot+
- Semicolon.
- voetnoot3)
- De voorbeelden zijn in cursieve Latijnse letter gedrukt, dus met komma, de overige tekst in Gotiese letter, met streepje dus.
- voetnoot1)
- De eerste druk is van 1706; ik gebruikte de tweede van 1719.
- voetnoot1)
- Joh. Bödiker: Grund-Sätze der Deutschen Sprachen im Reden und Schreiben, niet in de 1e dr. van 1690, maar in de nieuwe bewerking door Joh. Leonh. Frisch, 1723.
- voetnoot1)
- Van de Punctuatie of Zinscheidinge op bl. 358-368. De laatste driekwart bladzijde over het gebruik van hoofdletters. ‘Sommige Spraak-Konstenaars drijven dat mén ook Kapitaale Letteren moet gebruiken voor alle Zélfstandige naamen, van wat natuur ze ook moogen weesen.’ Z. is ertegen: 't is lastig voor de zetter en staat niet mooi, en ‘De Franschen, (andersints zeêr naauwkeurig)’ schrijven weinig hoofdletters. In Duitschland vroeger al dezelfde klacht over het misbruik van hoofdletters bij Schottelius en in Harsdörffer's Poetischer Trichter 1650.
- voetnoot2)
- In Hendrik de Grote van 1626 is dit reeds, maar niet nauwkeurig, toegepast.
- voetnoot1)
- Eerste druk 1769, tweede 1774/1776, derde 1791. De schrijver was ‘Fransch en Duitsch Kostschoolhouder te Rotterdam.’ Het boek is in vraag en antwoordvorm geschreven. Derde Stukje 15e hoofdst.: Van het punt en de Zinsnede, 16e hoofdst.: Van het zinsnijdingpunt en het Tweepunt, 17e hoofdst.: Van het Vraegteeken, Verwonderingteeken en Tusschenstellingteeken.
- voetnoot(*)
- Dit is echter niet algemeen, alzoo sommigen hier alleen een (;) gebruiken. (Noot van Van der Palm).
- voetnoot1)
- Uitgeg. ‘naar aanleiding en op grond der Verhandeling over de Nederd. spelling van den Hoogleeraar M. Siegenbeek..... in naam en op last van het staatsbestuur der Bataafsche Republiek.’
- voetnoot1)
- P. Roorda: Over de Deelen der Rede en de Rede-Ontleding of Logische Analyse der Taal, 1852, bl. 220.