Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden
(1926)–Johanna Greidanus– Auteursrecht onbekendIn 't biezonder in de Nederlanden
Regelnummers proza verbergen
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk III.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||
is de interpunctie niet overal hetzelfde; dit kan gekomen zijn doordat er verschillende schrijvers aan gewerkt hebben. En verder, evenals er slordige spellers zijn, zijn er slordige punctuatoren. Bij de Latijnse hss. waren drie soorten van interpunctie te onderscheiden: 1o wat men zou kunnen noemen de gewone volksinterpunctie, die alleen verduideliking beoogt en enkel opvallende pauzes aangeeft, 2o de wetenschappelike, op klassieke teorieën berustende interpunctie, die van het syntaktiese beginsel uitgaat, 3o de liturgiese interpunctie. De tweede soort was grotendeels door de derde verdrongen, zodat we in geestelike geschriften meestal de liturgiese interpunctie vinden, op twee wijzen, met of zonder flexa, en in wereldlike geschriften meestal de volksinterpunctie. De liturgiese interpunctie met flexa heb ik in Mnl. hss. nooit aangetroffen, zelfs niet in vertalingen van Latijnse teksten die de flexa hadden, b.v. de Mnl. vertalingen van de Imitatio, en ook niet in Mnl. hss. die geschreven zijn door Kartuizers, terwijl de Kartuizers deze interpunctie toch druk toepasten in de Latijnse hss. die ervoor in aanmerking kwamen. De liturgiese interpunctie zonder flexa, dus met de tekens punt, metron, puntkomma als periodus, en vraagteken hebben het poëziehs. van het leven van Sinte Lutgart,Ga naar voetnoot1) dat afkomstig is uit Benedictijnerkring, geschreven in het eind van de 13e eeuw, en de Epistelen ende Evangelien,Ga naar voetnoot2) geschreven in 1348. Echter is alleen in het laatstgenoemde het sisteem zuiver doorgevoerd. In andere hss. wordt de puntkomma wel gebruikt alleen aan het eind van een heel hoofdstuk. Een teken in de vorm van het metron komt men nog wel eens meer tegen, waar het niet de speciale metronmodulatie kan aanduiden, maar niet anders zijn kan dan een enigsins andere vorm van de dubbelpunt. De meeste Mnl. hss. hebben de gewone volksinterpunctie, ge- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||
woonlik tweeledig, minder vaak eenledig. Door verschillende middelen kan deze interpunctie uitgedrukt worden: hoofdletter, rooddoorstreepte kleine letter, punt, dubbelpunt, streepje. Dit betreft alleen de vorm, is dus een kwestie van paleografie. Het eind 15e-eeuwse en het 16e-eeuwse schrifttype gebruikt gewoonlik het streepje, waar het oudere schrift een punt schrijft. Maar betrekkelik jonge hss. die het ouderwetse schrifttypeGa naar voetnoot1) nog hebben, hebben dan ook de punt. Het is dus niet zozeer een kwestie van tijd, als wel van schriftsoort. Ik vind dan ook geen aanleiding om de hss. naar tijdvakken te verdelen, temeer daar de verschillende metodes van een-, twee- (en drieledige) interpunctie van eind 13e tot in de 16e eeuw gevonden worden. Niet alle punten in de hss. zijn leestekens; ook als grafies onderscheidingsteken, ter verduideliking voor het oog, wordt de punt (soms dubbelpunt, of een ander teken) gebruikt, ook in hss. die geen interpunctie hebben. Deze gewoonte heeft, vooral bij overschrijven, aanleiding gegeven tot het ontstaan van ongemotiveerde punten. Grafiese tekens, geen interpunctietekens, zijn: 1o. De punten voor en na sijfers, ook wel alleen ervoor of alleen erachter. Dit gebruik dateerde al uit de tijd van het capitale schrift, waar het voor de duidelikheid nodig was. Ofschoon het in het minuskelschrift met woordscheiding minder reden van bestaan had, werd de oude gewoonte toch zelfs in Mnl. hss. nog vrij geregeld volgehouden, b.v.: Aen ·C· beeste es nochtan
Min valscheden dan an ·I· manGa naar voetnoot2)
Maar nu komt het wel eens voor dat een schrijver een punt zet en daarachter het getal voluit schrijft in letters, b.v.: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Doch quamen wi tere capellen
d' wi · twee doede ghesellen
vonden liggende in barenGa naar voetnoot1)
Deze punt is stellig niet als leesteken bedoeld; dit hs. heeft trouwens bijna geen leestekens. Verdacht is dus al regel 3318 in Velthem's Spiegel Historiael,Ga naar voetnoot2) waar de punten bij het sijfer ontbreken, hoewel dit hs. hierin anders nauwkeurig is: Jegen Cm op elke sideGa naar voetnoot2) Van de Water en De Vreese emenderen 100 000 in 1; dat de punten ontbreken vermeldt de Vreese niet. Foutieve punten zijn ook gekomen in het als regel zorgvuldig geïnterpungeerde Kopenhaagse hs. van het leven van Sinte Lutgart, fol. 89a; deze punten zijn er blijkbaar later tussengezet (er is n.l. geen grotere afstand tussen de woorden hier dan tussen andere woorden) door iemand die verkeerd gelezen heeft, die n.l. het woordje ‘in’ heeft aangezien voor het Romeinse sijfer drie, wat bij Goties schrift licht gebeuren kan. Die · jn · dis selues dages stoet Het is duidelik dat, wanneer een dergelike plaats weer zou worden overgeschreven, er nog erger verwarringen ontstaan kunnen. 2o. Verschillende hss. plaatsen, meer of min regelmatig, een woord dat slechts uit éen letter bestaat tussen puntenGa naar voetnoot3) (of slechts éen punt, hetzij ervoor of erachter) b.v.: Ik wille v. geven goeden raetGa naar voetnoot4)
A lst kint comt ter werelt uut
S o es des cnapelins erste luut
· A · ende des meiskins · E ·Ga naar voetnoot5)
(n.l. resp. naar Adam en Eva). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||
3o. Punt bij afkortingen. Vele hss. zijn hierin heel onregelmatig. Zo lezen we ·F· of F· voor Ferguut Ook wel stond de punt er al, maar slipte toch het hele woord de schrijver uit de pen, en krijgen we dus: mijn here · gawein (Ferguut) In hetzelfde hs. fol. 12c staat: die · conīc philips Hier is boven de o een dikte, blijkbaar de afkortingstreep, maar die te dicht op de o gekomen was, waarom de scriver eindelik toch maar het woord voluit schreef.Ga naar voetnoot1) Verwijs reeds (Bloeml. II 154) en De Vreese ook vullen in regel 1303 van boek II van de Sp. Hist., waar de tekst bedorven is, het woord coninc in. Het hs. heeft op fol. 20 c: ende sprac den · irstwerf toe De punt, waarachter cō. had moeten volgen, staat er dus al, maar het woord is vergeten. Eigennamen die vaak voorkomen, worden gewoonlik afgekort (zie boven). Gebeurt dit soms eens niet, dan kan men een geval krijgen als dit: D' was lanc' · en̄ walewein · Des scrivers voorbeeld zal wal · of iets dergeliks gehad hebben, en in de sleur plaatst hij hier ook na het volledige woord de afkortingspunt. Zulke gevallen zullen er wel toe bijgedragen hebben om de leuze van ‘onstelselmatige interpunctie in de hss.’ te helpen bevestigen. Als leesteken opgevat heeft de punt hier geen zin. Het is het grafiese onderscheidingsteken, maar hier | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bij ongeluk geplaatst.Ga naar voetnoot1) En het gevaar bestaat dat een verdere afschrijver de punt weer klakkeloos overneemt. Misschien is ook als grafies onderscheidingsteken, na de afkorting, en niet als leesteken bedoeld 1 van de 10 door Leendertz in de Inleiding op Floris ende Blancefloer bl. XI genoemde gevallen van interpunctie, n.l. r. 1242. Die anxt van h' · hi es so groet (= de vrees voor de dood is zo groot). Zes regels verder na de afkorting blancefl' · ook punt. Voor de opvatting als leesteken pleit dit, dat de afkortingspunt in het algemeen meer gebruikt wordt na namen en na bepaalde woorden als coninc en ridder, tegen die opvatting dat dit hs. slechts in zeer biezondere gevallen een pauzeteken schrijft; echter kan men zich hier denken dat het eenlettergrepige woord haer (n.l. de dood) met biezondere klemtoon uitgesproken wordt, en na sterke nadruk ontstaat een langer pauze. Vreemd is ook de punt in regel 1363. Deze regel heeft bovendien vijf heffingen. Is de punt hier een aanwijzing dat in het voorbeeldhs. hier iets anders gestaan heeft, een afgekort woord? (De verkorting alleen van de n is geen reden voor een grafies teken) Dat iemen so sot ware ende so ries
Ochte van so teenenGa naar voetnoot2) sinne
Die soude dorren dor enege minne
Die grote coenheit doen · die hi sal bestaen
Vander bliscap die hi heeft ontfaen
Sone roeket hem wat over geet
Hi gaet ten coninc ·Ga naar voetnoot3) daer hine weet
Hier hoort de tweede helft van 1363 niet bij de volgende regel, zoals in 1276: Siet hier die griffie die hi hadde geset
In sijn herte te stekene · ne haddict niet belet
Hi ware doet te derre stede
4o. Twee dezelfde woorden achter elkaar worden in een | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||
enkel hs. wel eens door punt gescheiden; in 't biezonder bij dat; misschien is dit ontstaan doordat tussen dat dat dikwels pauze valt, maar ook kan het als waarschuwing bedoeld zijn, en om aan te geven dat de herhaling van het woord geen vergissing is: hume dunkt dat · dat dir hume nummer quaid dun ensal ·Ga naar voetnoot1) Doe verstonden si waerlic dat alle quade overvloedighe ende ydel gedachten die een mensche in sijn salmodie of sinen gebede ontfanct · dat · dat comt van ingheven des vijants want enz.Ga naar voetnoot2) 5o. De verschillende hss. van Natuurkunde des heelalsGa naar voetnoot3) hebben aan het slot een hele verzameling onverklaarbare Latijnse woorden (ik citeer het Utrechtse hs., de tekst van het Leidse lijkt er veel op): Austra · gule · fremit · edulo · crux · · blatrat · ardua · glimfio · Effert · dira · enz. in het geheel 19 regels. Dit kan overgenomen zijn (indirekt?) uit een oud hs. dat geen tussenruimte tussen de woorden heeft, maar ze scheidt door punten. Maar ook is het mogelik dat men ook in het schrift iets biezonders wilde doen met deze ‘geleerde’ woorden, een soort van wonderspreuk. Dit lijkt altans wel het geval te zijn bij het Latijnse woord ebenus, waar de punt ook wel een grafies teken zal zijn: Dit hs. heeft n.l. zeer weinig leestekenpunten, maar waar ze staan, heeft het overal goede reden. Zo verklaar ik ook de punt na het Latijnse woord res; volgens het gewone stelsel in Mnl. poëziehss. past hierachter geen leesteken. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Die gramarijn des siet vroet ·
Heet al sulke dinghe res ·
Dat zwaer gnoech te verstane es · -Ga naar voetnoot1)
En misschien is ook zo op te vatten de punt achter ecclesiastico, maar dit kan ook ontstaan zijn uit een afkorting gevolgd door punt, zoals de voorbeelden hierboven; maar een leesteken is het waarschijnlijk niet. Men vint ghescreven alsoe
In ecclesiastico ·
Die sinen vader eert met trouwen
Sal bliscap ane sine kindre scouwenGa naar voetnoot2)
Konsekwentie moet men hierin niet zoeken; een paar regels verder staat zonder punt: Dat boec ecclesiasticus 6o. Prozahss. die anders geen punten hebben aan het eind van een zinsdeel, hebben dit soms wel waar het zinsdeeleind toevallig samentreft met het eind van de regel en er nog plaats over is, dus eigenlik meer ter opvulling van de open ruimte. Bij hss. met smalle kolommen kan dit veel voorkomen, b.v. in de Kroniek van Holland en Utrecht van Joh. van der BekeGa naar voetnoot3) en in Een devote epistel vander passien ons herenGa naar voetnoot4) van Joh. van Scoenhoven. In het laatste hs. inplaats van een punt ter aanvulling van de regel ook vaak dubbelpunt of drie punten in een driehoek. Wanneer een dergelik hs. door een slordig kopiïst overgeschreven wordt, kan er zodoende een zeer willekeurige interpunctie ontstaan. In poëziehss. is het gewoonte aan het eind van de versregel geen leesteken te zetten. Daar meestal vers en zin samenvallen, was dit niet nodig. Maar in sommige gevallen kunnen hier grafiese tekens aan het eind van de regel voorkomen. N.l. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||
7o. Wanneer de regel wat lang is, zodat hij indringt in de volgende kolom, tekenen sommige schrijvers hem af met een punt. In hss. die in 3 kolommen geschreven zijn zoals Velthem's Sp. Hist., doet dit geval zich nogal eens voor. Het kan aanleiding zijn voor een latere afschrijver om in sleur de punt ook te plaatsen wanneer in zijn schrift de regel niet ingedrongen is in de kolom ernaast. Zo kan dus een voor ons onbegrijpelik leesteken ontstaan zijn, dat eigenlik geen leesteken is. 8o. Of het laatste woord van de te lange regel wordt erboven of eronder geschreven, soms met een haaltje en al of niet ook een punt. Velthem's Spiegel Hist. fol. 27b.
Evenzo, in de 3e kolom, twee maal vlak onder elkaar op fol. 1 f. Ook op fol. 28b is een woord erboven geschreven, maar hier ontbreekt de punt. (Dit hs. is in het algemeen met punten inkonsekwent). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Heymelicheit der heimelicheit, hs. Den Haag 76 E 5, fol. 75d.
Dit hs. heeft geen leestekens, behalve een punt aan het slot en eenmaal aan het eind van een alinea op fol. 69b. Ook wel wordt een te lang vers over twee regels verdeeld. Gewoonlik is dan de tweede regel nog lang niet vol en nu vullen sommige hss. de open ruimte aan door het laatste woord nog eens te herhalen, soms voorafgegaan door een punt. De Haagse rijmbijbel 76 E 16, die op drie kolommen geschreven is, heeft dit meermalen, b.v. fol. 111 b: = Doe dat wart int herte cont
Dattie vluchtige vul gouts waren,
Die suriane met haren scaren
Entie arabine ondaedse ende sochten
Dat gout dat si versuolgen brochten.
Dit was ene sware plage sonder waen:
Up enen nacht warre 2000 ondaen.
Hier omme was tytus so gram
Als hi die mare vernam,
Hihadse naer alle geslegen doet.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Verschillende manieren zijn hier toegepast, o.a. in de elfde regel, waar weinig ruimte meer over was, het vertikale streepje. Let op het afbrekingsstreepje achter regel 2, 4, 6, 9 en 12. De middeleeuwer duidt dus niet alleen de afbreking van een woord aan (zooals wij), maar ook van een versregel. Voor de dubbelpunt worden ook wel, zonder onderscheid, in hetzelfde hs. andere tekens gebruikt, b.v. enkele punt, punt met boogje erboven, twee punten met boogje, b.v. op fol. 117 b: = Drie dusent datter doet bleven;
Ende met hem her here iudas
Die des quaets symoens brueder was.
Ten seluen tiden die keyser ontboet
Dat men alt lant clene ende groet
Van iudea om gelt vercochte,
Met herhaling van het laatste woord, bv. op fol. 117b: = Want herodes hadde omme doen gaen
Met enen mure sonder waen
In een hs.Ga naar voetnoot1) met één kolom heb ik gevonden een vergeten regel, geschreven achter de voorgaande en door een punt daarvan gescheiden. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||
9o. Punt bij middenrijm (vgl. het gebruik van streepjes in de 17e eeuw). Hiervoor heb ik slechts zeer weinig gegevens. Een strofies gedicht achterin de Sp. Hist. van Van Velthem, dat veel middenrijm heeft, heeft slechts een maal een punt, en wel bij vier rijmwoorden: u soete boerste d'an die vorste
sine noetdorst · nā vā sine͂ dorsteGa naar voetnoot1)
10o. Het geval van het Aiolfragment. Dit is een van onze oudste Mnl. hss. Het is geschreven in Limburgs dialekt en dateert nog uit de 13e eeuw. Hier zijn de verzen nog niet op regels geschreven, wat latere hss. wel doen, het loopt door als bij proza, maar als aanwijzing dat de versregel uit is staat er geregeld een punt;Ga naar voetnoot2) de volgende versregel begint met kleine letter. Andere tekens komen er niet voor (behalve éen maal een punt middenin het vers waarvoor ik geen verklaring heb kunnen vinden), maar wel heeft het ook als onderscheiding de alinea met rode hoofdletter. Afbreking aan het eind van de regel geschiedt evenals bij ons aan het eind van de lettergreep; ter aanduiding hiervan een schuin streepje, zoals ook vele latere hss. dat hebben. Alle andere door mij geraadpleegde hss. van epiese poëzie zijn regelsgewijs geschreven. Waar echter eens, hetzij doordat de grote versierde hoofdletter zoveel ruimte nam dat er voor de rest geen plaats meer was op één regel, of bij een scheur in het perkament, de regel te kort blijkt voor het vers en als proza doorgeschreven wordt, worden de verzen weer door een punt gescheiden, b.v.: Bij een naad die schuin van links boven naar rechts beneden door het perkament loopt in Velthem Sp. Hist. fol. 28 c. (Fig. 1). | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *1]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 1. Velthem's Spiegel Hist. fol. 28c.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *2]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 2. Walewein.
Fig. 3. Der ystorien bloeme.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *3]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 4. Limborch.
Fig. 5. Ferguut.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *4]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 6. Velthem's Spiegel Historiael.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||
= Int lest verginc soe die were
Dattien graue moest achter tien
Ende tielne bleef in dere van dien.
N.B. de hoofdletters en de afbrekingstrepen. Bij versierde hoofdletter in tal van hss., op verschillende manieren. Met punt of dubbelpunt (het laatste in de Walewein; dit hs. heeft wel meer de dubbelpunt, met dezelfde waarde als de punt) alleen middenin de regel b.v. in WaleweinGa naar voetnoot1) (Fig. 2) en in Der ystorien bloemeGa naar voetnoot2) (Fig. 3). Bij deze beide ook hoofdletter aan het versbegin. Met punt ook daar waar het verseinde samenvalt met het eind van de regel, b.v. in de Limborch fol. 34a (Fig. 4). Met bovendien nog afbrekingstekens waar het vers niet voltooid is aan het eind van de regel in de aanhef van de Ferguut (Fig. 5). Evenzo met streepje in Velthem's Spiegel Historiael, waar middenin de lettergreep afgebroken wordt (Fig. 6). Het Leidse hs. van Der naturen bloemeGa naar voetnoot3) heeft tal van miniaturen, waarnaast de tekst geschreven is, als proza, doordat er geen ruimte meer was voor de hele regel. Juist zo als het Aiolfragment zijn doorlopend geschreven 15e-eeuwse liederboekjes. De versregels worden door een punt of door een hoofdletter gescheiden, maar vaak onregelmatig. Heel onnauwkeurig hierin is b.v. het Leidse Lietboec van Maria Remen (Lett. 218), meer sistematies de Haagse octavoperkamentjes (133 D 21) die bevatten een Feestlied en een Lied met muziek erbij. Het Feestlied heeft ter scheiding van de versregels soms een punt (of dubbelpunt), maar gewoonlik een rooddoorstreepte hoofdletter: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het is een dach van vrolickheden In des
conincs houe Want daer heeft gewon//
nen heden Een maecht van groten loue
Een kint gemaect al wonderlijc
Ende altemael geneuchtelijc Nae
zijnre menschelicheden · dat dair is
ontsprekelijc Ende dair toe onbegri/
pelijc: na zijnre godlicheden
Het Lied heeft regelmatig een dikke rode punt achter elk vers; (boven elke regel staan de noten) b.v.: Want ihesus kelre is op ge/
daen · daer schenct hij ons den zoe/
ten traen ·
Dit geval hebben we ook in het Berlijnse hs.Ga naar voetnoot1) uit de tweede helft van de 15e eeuw, waarvan fragmenten zijn gepubliceerd door A. BeetsGa naar voetnoot2). In de hier afgedrukte tekst komen geen punten voor (wel een keer een schuin streepje), behalve daar waar twee of drie van de zeer korte versregels op één regel geschreven zijnGa naar voetnoot3). Ze hebben het rijmschema a a b c c b en staan in tussen verzen met gepaard rijm en langere regels, maar op fol. 8 waar een heel stuk van deze zesregelige strofen voorkomt, staan ze wel op afzonderlike regels. Het Leidse hs. van de Natuurkunde des heelals heeft na heel veel regels een punt. Heeft deze, meer nauwgezette dan slimme afschrijver, maar domweg de punten overgenomen van een hs. dat niet op versregels geschreven was? Soms ontbreekt de punt, maar sisteem heb ik daar niet in kunnen vinden. Men oordele: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Noch ander vroetscap vele ·
Weet men bi desen woorden wele ·
Die van leenhoute gheraerde ·
Iu nu hier openbaerd ·
Betre verse ne vant sijn sin
Want een woort brenghet algader in ·
[Het Utrechtse hs. heeft geen interpunctie, behalve de rode hoofdletter als alinea]. Zo ook het Darmstadtse ReinaertfragmentGa naar voetnoot1). En ook het Karel-en-Elegastfragment in Den Haag. Nu de eigenlike leestekens. Ga naar margenoot+In het algemeen willen de schrijvers van Mnl. hss. vooral de stofverdeling aangeven (vgl. hoofdst. I). De verdeling in boeken en hoofdstukken is gewoonlik wel zorgvuldig geschied. Sommige hss. werken ook met hoofdletters in verschillende formaten, b.v. het Nieuwe Testament met de epistelen van het N.T., geschreven in 1399 door Wernerus Dominicus MynneGa naar voetnoot2), begint elk evangelie met een in rood en blauw versierde hoofdletter, elk hoofdstuk met een rode hoofdletter over drie regels, en elk leesstuk - een hoofdstuk bestaat weer uit of 3 leesstukken - met een rode hoofdletter over twee regels of een regel; in zo'n leesstuk komt dan nog wel eens een rode hoofdletter voor over één regel, daar waar weer een belangrijker afscheiding is. En dan zijn er nog de gewone (kleinere) zwarte hoofdletters met rode streep erdoor en ook nog rooddoorstreepte kleine letters. - Eigennamen hebben rooddoorstreepte kleine letters, en rooddoorstreepte hoofdlettersGa naar voetnoot3) wanneer ze aan het begin van een zinsdeel staan. b.v.: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Salomon wan roboam. Roboam wan abia Abia enz Dus alleen de rubricator, niet de schrijver heeft hier de eigennamen biezonder behandeld. Ongeveer hetzelfde sisteem in Die vier evangelien, 1408,Ga naar voetnoot1) dat zeer regelmatig schrift heeft en een zorgvuldige interpunctie. Bij deze ver doorgevoerde stofverdeling zal verfraaiing van het hs. ook wel een faktor geweest zijn. Behalve deze verschillende soorten van letters had men nog een middel om stofverdeling aan te geven: het paragraafteken. Het (meestal rode) paragraafteken kon er ook nog later tussen gezet worden naar het inzicht van de rubricator, vooral gemakkelik bij poëzie in margine, maar dikwels geeft de schrijver door twee fijne streepjes aan, waar hij het geplaatst wil hebben. De Mnl. hss. kennen twee vormen van het paragraafteken, ¶ en een wigvormig teken, die soms in hetzelfde hs. door elkaar gebruikt worden. Dat het tweede er dan later tussengezet zou zijn, heb ik niet kunnen konstateren. Biezondere grote letters en paragraaftekens horen niet tot de interpunctie in engere zin. Ze zijn niet zoozeer voordrachtaanwijzing - al treedt hier wel een langere pauze in - maar dienen meer om de tekst overzichtelik te maken, voor het oog dus.Ga naar voetnoot2) Wij zijn zo gewoon teksten te zien, ontleed in zinnen, dat wij vanzelf de zin als de eenheid zien en voelen. De middeleeuwer niet. De stof verdeelt hij naar wat bij elkaar hoort, zonder zich te bekommeren om een formele zinverdeling. De grotere en kleinere hoofdletters zijn in dat opzicht dus even belangrijk als de punten. Toch zal ik in mijn bespreking, om de vergelijking met de moderne interpunctie makkeliker te maken, uitgaan van de zin, voor zover mogelik, en met de zin als uitgangspunt verdeel ik dan weer de Mnl. interpunctie in een een-, twee- en drieledige. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het Mnl. proza kent in verhouding tot de Nnl. taalbouw veel meer neven- dan onderschikking. Een dergelike stijl heeft niet veel interpunctie nodig. Een eenledige interpunctie die maar door één hulpmiddel de tekst verdeelt in kleine, gelijkwaardige deeltjes, is dikwels al voldoende. Meestal gebruikt men hiervoor de hoofdletter, b.v. de tweede zin van een vertaling der Imitatio:Ga naar voetnoot1) Uut desen woerden werden wij vermaent christum te volgen ende sijn zeeden Of wij verliecht willen werden Ende verloest van onser blijntheit Vele hss. hebben regelmatig alleen hoofdletter, geen punt ervoor, b.v.: Joh. van der Beke's Cronike van den Stichte van Utrecht ende van Hollant, perk., eind 14e eeuw; alleen het laatste katern hiervan, d.i. vanaf fol. 65.Ga naar voetnoot2) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Twee stichtelijke traktaten, papier 8o, 15e à 16e eeuw.Ga naar voetnoot1) Enkele hss. hebben, onregelmatig, voor de hoofdletter ook wel eens een punt. Slechts weinig hss. hebben regelmatiger een punt voor de hoofdletter, b.v. gedeelten van de volgende codex: Joh. van der Beke: Cronike van den Stichte van Utrecht ende van Hollant, vert. uit het Latijn, perk. fol. 1-101 uit de 14e eeuw.Ga naar voetnoot13) Hier staat gewoonlik aan het eind van de zin een punt. Altans in het begin is dit vrij zorgvuldig gedaan. Verderop afgewisseld telkens door enige folia achter elkaar met geen of weinig punten voor de hoofdletters, hier | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||
is dus misschien een andere schrijver aan het werk geweest; vooral vanaf fol. 79 is dit duidelik zichtbaar; de hand verandert telkens, meestal weinig punten, soms weer enige folia zorgvuldiger behandeld. Opmerkelik is dat de punt zo vaak ontbreekt. De hoofdletter is het eigenlike interpunctieteken. Wij voelen de zin als eenheid en sluiten die af door een punt. Oudtijds gaf men aan waar een nieuwe gedachte begon, ook in dit opzicht dus meer een materiële dan een formele scheiding aanwijzend. Soms liet men de hoofdletter dan nog voorafgaan door een punt. Dat men wel eens deze voelde als te horen bij de hoofdletter, en niet bij de voorafgaande zin, blijkt hieruit dat sommige schrijvers, als de hoofdletter toevallig op een nieuwe regel komt te staan, de punt ook op de nieuwe regel zetten, inplaats van achteraan de vorige regel, ook al is daar ruimschoots plaats, b.v. in het mooi geschreven, zorgvuldig geïnterpungeerde Utrechtse hs. 1014. De punt staat dan dikwels voor de ‘rooilijn’, op fol. 20c b.v. komt dit zelfs vijf maal voor; deze punten zijn er dan dus wel later voorgezet, maar hetzij dit door de kopiïst of door een ander gebeurd is, deze schrijver wilde de punt dus bij de hoofdletter plaatsen. In de twee eerste Sermoenen van het Leidse hs. Lett. 312, papier, 15e eeuw, staat dikwels een vertikale rode streep voor een hoofdletter, en wanneer deze juist op de nieuwe regel komt, is het streepje ook op de nieuwe regel gezetGa naar voetnoot1). Het Haagse hs. 75 G 1 (de vier evangeliën, uit 1408), waar zelden de punt voor de hoofdletter vergeten is, mist deze punt gewoonlik als het zinseind samenvalt met het eind van de regel. Een Marialegende uit een Weens hs. heeft geen hoofdletters en geen punten.Ga naar voetnoot2) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ook een eenledige interpunctie, maar op andere wijze, heeft het Utrechtse hs. 1328, uit de 14e eeuw, perk. Het bevat drie stukken, een berijmde Natuurkunde des heelals, in proza Natuurkunde van broeder Thomas en een Boec van medicinen ghetoghen uut Galienus ende Avicenna. Ofschoon met dezelfde hand geschreven, heeft het gedicht geen punten, de prozastukken wel. Het proza van de Natuurkunde bestaat uit eenledige, nevengeschikte zinnen. Hoofdletter komt hier alleen voor bij een nieuw gedeelte, verder is de tekst door punten verdeeld. Nu heeft de rubricator dikwels de eerste kleine letter na de punt rood doorstreept, bij ende heeft hij het echter vaak nagelaten. Dus een eenledige interpunctie, door middel van punten. Bij uitzondering komt er wel eens - in het derde stuk iets vaker - een hoofdlettertje voor, soms ook wel is het verschil tussen hoofd- en kleine letter niet groot, vooral met de w is dit in veel hss. het geval. De interpunctie is in hoofdzaak in het tweede prozastuk hetzelfde als in het eerste prozaboek, maar de aard van de tekst is anders: meest een aaneenschakeling van korte uitspraken, die dan alle met hoofdletter beginnen. De eenledige interpunctie geeft dus de nieuwe gedachte aan of de nieuwe ritmiese eenheid. En grotere stukken die logies een eenheid vormen worden dan nog aangeduid door grotere versierde letters. Ga naar margenoot+Maar het merendeel van de Mnl. hss. heeft bovendien nòg een onderscheiding, die door een leesteken wordt aangeduid. Hiervoor gebruikt men gewoonlik de punt, ook wel eens dubbelpunt, schuin streepje, of twee schuine streepjes. De punt wordt daar geplaatst waar een opvallende pauze is, of ook wel daar waar licht verwarring ontstaan kan,Ga naar voetnoot1) dus om aan te geven dat enige woorden bij elkaar horen, - hetgeen gewoonlik wel samenvalt met pauze. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Pauzes in een langere zin komen voor:
Deze interpunctie is dus niet logies, maar zuiver foneties. Niet het aanvangen van een nieuwe gedachte is hier het uitgangspunt, nog minder een verdeling in hoofd- en bijzinnen volgens een formeel beginsel, n.l. de woordschikking. De pauze kan vallen tussen onderwerp en gezegde, of tussen gezegde en voorwerp enz., evengoed als tussen hoofd- en bijzin. Dezelfde tekst heeft voor hetzelfde voegwoord de ene keer een punt, de andere keer niet, al naar het ritme hier een langer of korter pauze eist. Met dit voorbehoud dat er natuurlik, evenals slordige spellers, ook slordige punctators zijn. Zo is dan een tweeledige interpunctie ontstaan, die eensdeels gedachtescheiding, anderdeels pauze-aanduiding is. De meeste hss. die ik gezien heb zijn tweeledig geïnterpungeerd, en het merendeel hiervan weer heeft meestal vòòr de hoofdletter geen punt. Hier vond men het blijkbaar niet nodig de pauze ook nog eens aan te duiden; dit sprak vanzelf. Alleen waar in de zin pauze is en gevaar bestaat van verkeerd doorlezen, is de punt nodig. Hoofdletter waar een nieuwe gedachte begint, en pauzepunt in de zin hebben b.v.: Den Spieghel der magheden, perk. 1424.Ga naar voetnoot1) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Marialegenden uit een hs. Univ. Bibl. Würzburg ch. qu. 144, papier, waarsch. einde 15e eeuw.Ga naar voetnoot1) Soms ook nog punt om de pauze aan het zinseind aan te duiden, voor de hoofdletter dus, maar vaker zonder die punt b.v. in: De tien geboden en ander proza, perk. 1374.Ga naar voetnoot3) Ongeveer even vaak wel punt voor de hoofdletter als niet, hebben: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Hand B. van het Utrechtse hs. 100, vgl. bl. Vaker wel punt voor hoofdletter als niet in: Marialegenden uit het Haagse hs. 70 E. 13.Ga naar voetnoot1) Bijna steeds punt voor hoofdletter hebben: Yperman: Cyrurgie, perk., 1351.Ga naar voetnoot4) AltijdGa naar voetnoot9) punt voor hoofdletter hebben: Een Bestiaris in een Nederfrankies dialekt, perk. uit eind 13e eeuw.Ga naar voetnoot10) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Kartuizer in 1439, en ook geschreven door een Kartuizer, in 1470. Als pauze-aanduiding komt in enkele hss. inplaats van de punt wel eens een ander teken voor, b.v. Dat boec der byen, papier 15e eeuw,Ga naar voetnoot4) heeft het teken dat in de liturgiese interpunctie het metron, de toonrijzing, aanduidt. Maar hier zal dat wel niet de bedoeling zijn en is het haaltje aan de bovenste punt misschien een schrijfeigenaardigheid, zodat het dus kan beschouwd worden als een dubbelpunt, die als pauzeteken gebruikt wordt. De VreeseGa naar voetnoot5) vermeldt dat het grootste deel van een sermoen op Lucas 24 : 32, geschreven is door een hand die als leesteken de dubbelpunt gebruikt. Ook de dubbelpunt als enig leesteken afgedrukt in twee Marialegenden uit het Würzburgse hs.Ga naar voetnoot2) Of dit een zuivere dubbelpunt is of het metronteken kan in deze druk niet blijken.Ga naar voetnoot6) Een schuin streepje, hetzij op gewone hoogte hetzij bovenaan, als echt pauzeteken vindt men wel in juridiese stukken, ook al in de 14e eeuw. In niet-juridiese geschriften van de 14e eeuw ben ik het zelden tegengekomen, wel dikwels in de 16e eeuw. (b.v. Utrecht 1029 een geestelik, en Utrecht 1177 II een histories werk). De Mnfr. Bestiaris, eind 13e eeuw, heeft soms dikke punten, soms dunne streepjesachtige, tot echte streepjes toe, maar de vormen gaan in elkaar over, het zijn geen verschillende tekens.Ga naar voetnoot7) Marialegenden uit het eind-vijftiende-eeuwse Mechelse hs. perk., zijn met streepje afgedrukt.Ga naar voetnoot8) Echter hele stukken zonder streepje. De Vreese vermeldt onder de meer dan 100 Ruus- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||
broechss. er 10 die als leesteken een streepje hebben,Ga naar voetnoot1) waaronder ook uit de 14e eeuw, maar hiernaast worden gewoonlik nog andere leestekens vermeld, zodat we hier dus geen tweeledige interpunctie hebben. Tweemaal vermeldt De Vreese twee schuine streepjes. Vertikaal, maar ook wel schuin streepje in het Kopenhaagse hs. papier 1481 van Dat Kaetspel ghemoralizeert, en vertikaal streepje in een ander Kopenhaags hs. hiervan, papier, eind 15e eeuw.Ga naar voetnoot2) Een vertikale rode streep komt voor in het Leidse hs. Lett. 312 papier 15e eeuw, bevattende een devoot epistel en drie sermoenen van Joh. van Scoenhoven. Het derde sermoen, dat van een andere hand lijkt, heeft ook nog rode punt, en heeft de rode streep in de zin voor een zwarte kleine letter, de andere hebben de streep voor hoofdletter of voor rood doorstreepte kleine letter. Fol. 135, d.i. het laatste blad van het tweede sermoen, is niet gerubriceerd. De kopiïst heeft dus een eenledige interpunctie gemaakt, alleen hoofdletter; de rubricering heeft het twee-, misschien in het laatste stuk drieledig gemaakt. Dit feit, twee interpunctiesistemen over elkaar heen, valt in meer hss. te konstateren. Het Utrechtse hs. 1030 II (= bl. 46-56), papier 15e eeuw, heeft voor hoofdonderscheiding rode hoofdletter, waarna dikwels nog de tweede letter een rooddoorstreepte hoofdletter is, en voor kleinere onderscheiding, die minder vaak voorkomt, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||
b.v. in een zin die uit twee parallelle delen bestaat, de gewone rooddoorstreepte hoofdletter; uiterst zelden punt, n.l. in een opsomming een maal op fol. 47 b regel 4. De tweeledige interpunctie heeft dan dus als middelen om gedachtescheiding en pauze uit te drukken, de hoofdletter en een teken, gewoonlik de punt. Dit moet echter niet zo opgevat worden dat het eerste uitsluitend door het eerste en het laatste door het laatste aangeduid wordt. Ritmies-melodiese eenheid en gedachte-eenheid vallen grotendeels samen. In het algemeen zal wel de hoofdletter gekozen zijn om de voornaamste scheiding uit te drukken, de punt voor een minder belangrijke. Maar altijd gaat dit niet op, b.v.:Ga naar voetnoot1) Doe quam hi
die vyf ponde ontfanghen hadde ende brochte
vijf ander ende seide . heer du gaueste mi vyf ponde
Sich vyf ander hebic boven ghewonnen . die heer
seide dien knechtGa naar voetnoot2) toe. Ey goet knecht ende ghetrou
we wanttu ouer luttel dynghen ghetrouwe ghe
weest hebste so sal ic di over veel dynghen setten
Ganc in in die vroghede dyns heren . doe quam hi
die twee ponde ontfanghen hadde ende seide
heer twee ponde gauestu mi . Sich twee ander
heb ic bouen ghewonnen . Syn heer seide hem
Ey goet knecht ende ghetrouwe wanttu ouer
luttel dynghen ghetrouwe gheweest hebste . so sel
ic di bouen veel dynghen setten . ganc in in die
vroechde dyns heren . Doe quam hi
Hier lijkt mij het verschil van hoofdletter en punt vrij willekeurig. Soms kan men voor het willekeurige gebruik van hoofdof kleine letter wel oorzaken vinden, b.v.: 1o. Bij de letter w is er bij sommige schrijvers zo goed als geen verschil tussen hoofdletter en kleine letter. Iemand die nu een hs. met zo'n type w overschrijft, zal soms de kleine w overnemen, op een andere plaats een hoofdletter maken, niet altijd gerechtvaardigd.Ga naar voetnoot3) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||
2o. Het uit één letter bestaande woordje O wordt in de aanhef van iemands gesproken woorden vaker met hoofdletter geschreven dan een ander aanvangswoord van een rede.Ga naar voetnoot1) Ook bij Och en Ic vaker hoofdletter dan bij andere woorden, het laatste wel door de vorm van de letter. 3o. Woorden die veel met hoofdletter voorkomen zoals Ende en Int (in de aanhef: Int jaer enz.) worden, uit gewoonte, ook wel met hoofdletter geschreven als het naar onze mening minder te pas komt. Bij de rubricator, die allicht wel eens wat vlug de tekst doornam - ook zelfs wanneer de kopiïst zelf gerubriceerd heeft, maar vooral als het een ander was - zien we dit nog duideliker: hier is ‘ende’ ook wel eens rood doorstreept in een uitdrukking als ‘mit handen ende voeten’; velen brachten blijkbaar graag veel rood in de tekst.
DitGa naar voetnoot2) boec is ouergheset wten latyn
in duutsche van enen cartuser
tutrecht Ende werd gheeyndet ·
Int iaer ons heren dusent vierhon //
dert ende neghen ende dertich · des an //
deren daghes na Sinte vincencius
dach · Welc teghenwoordighe boec
een ander cartuser voort wt min //
nen wt ghescreuen heeft · Op dat
leke luude die gheen latyn ende ver //
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||
staen · ende dit duutsche boec lesen
of horen willen · daer in gheleert
of ghetroest moghen worden · hoe si
hem in druc · liden · of wederstoet
sellen hebben ende regieren · Bidt
daer om voor dese twe cartusers ·
Ende voor den ghenen die dit ghescre //
uen heeft · ende voor alle dies behoe //
uen een Aue maria om gods willen.
Dit boec is voleyndet Int iaer
ons heren · M · CCCC · ende L XX · des dages
na jaers dach · AMEN · N ota ·
4o. Een tekst die van één hand lijkt, heeft wel eens in het ene gedeelte een andere interpunctie, d.w.z. meer of minder, ook wel andere, tekens dan in een ander deel. Soms wisselt dit bij kleine, ook wel bij grote stukken. Oorzaak daarvan kàn geweest zijn dat het hs. dat tot voorbeeld gediend heeft, door verschillende schrijvers die verschillend interpungeerden geschreven is. Maar het lijkt mij ook niet onmogelik dat hier, hoezeer het schrift ook hetzelfde lijkt, toch verschillende kopiïsten, uit één schrijfschool, aan het werk geweest zijn. Op het feit dat de hand van schrijvers uit één scriptuarium heel gelijksoortig kon zijn, is door MeinsmaGa naar voetnoot1) reeds gewezen en door De Vreese.Ga naar voetnoot2) Ik noemde reeds het Utrechtse hs. 1006 waarvan hand A eenledige, hand B tweeledige interpunctie heeft. Als zulk een hs. overgeschreven wordt, kan hier een inkonsekwente interpunctie ontstaan, als tenminste de kopiïst niet zelfstandig zijn eigen sisteem volgt. In het Utrechtse hs. 1009 I [Evangelien ende Epistelen, papier 12o, 15e eeuw] dat telkens andere hand heeft, hebben fol. 5, 6 en 7 van de tekst andere interpunctie (nl. rode punt en hoofdletter voorafgegaan door rode punt) als de voorgaande en de volgende folia, die slechts zelden een zwarte punt hebben, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ook voor de hoofdletter niet geregeld, en uiterst zelden rode punt; fol. 167 tot het eind, hoewel telkens andere hand, hebben weer de rode punten. Het Utrechtse hs. 1183, waarvan het laatste vel andere, nl. eenledige interpunctie heeft, noemde ik reeds bij de eenledige interpunctie. In het Utrechtse hs. 1008 [Nieuwe Test. met de glossen en prologen, perkament en papier 15e eeuw] begint op fol. 5 een andere interpunctie, ofschoon het schrift zeer gelijksoortig is; de eerste vier folia hebben nl. rode punt, dikwels over zwarte heen, en hoofdletter, de volgende zwarte dubbelpunt of punt, tussen welke ik geen verschil van waarde heb kunnen ontdekken, en hoofdletter, soms voorafgegaan door dubbelpunt of punt; de onderste punt is wel eens gerubriceerd, terwijl soms ook door kleine letter een rode streep gehaald is. Nu sluit bij fol. 4 tot 5 de tekst ook niet aan,Ga naar voetnoot1) 3½ regel komen twee maal voor, met andere interpunctie. Dus òf men is tegelijkertijd op de beide vellen gaan schrijven, of het eerste katern is uit een ander werk ervoor gebonden. Het hs. heeft telkens afwisselend papier en perkament, maar deze wisseling valt niet samen met de verandering in interpunctie: de eerste zes folia nl. papier, dan een stukje perkament, maar bij fol. 7 blijft de interpunctie hetzelfde. De dubbelpunt komt steeds minder voor, tot op fol. 39 r, dan niet meer; de hand varieert telkens, ook wel enige folia achter elkaar met eenledige interpunctie. | ||||||||||||||||||||||||||||
Beginselen van Mnl. interpunctie.De Middelnederlandse schrijver kende niet onze begrippen samengestelde zin, hoofd- en bijzin. Een geschiedenis van de ontwikkeling van de zinsleer, in het biezonder de leer van de samengestelde zin, bezitten wij nog niet. Onze hedendaagse onderscheiding berust hoofdzakelik op formele grondslag. Een zin is niet bijzin omdat de inhoud ervan van minder groot belang is dan die van de hoofdzin, maar omdat hij een bepaalde woordschikking heeft, n.l. onderwerp en persoonsvorm gescheiden door andere rededelen. Maar bij tal van zinnen gaat dat niet op, b.v.: Net waren wij aan het station of de trein ging weg. Wat is hier hoofd-, wat bijzin? - Psychologies kan de bijzin zeer goed de belangrijkste van de twee zijn. Dat er geen psychologiese grond is voor het begrip bijzin blijkt in het biezonder bij het causale zinsverband: de redengevende zin heeft de bijzinvorm wanneer het voegwoord ‘omdat’ is, de hoofdzinvorm wanneer | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het ‘want’ is, b.v.: Ik ben maar naar huis gegaan omdat het toch maar aldoor bleef regenen. Ik ben maar naar huis gegaan, want het bleef toch maar aldoor regenen. - In het Middelnederlands heeft de causale zin met ‘want’ ook wel de zgn. bijzinvorm. De overgang van zgn. hoofdzin met het demonstratieve die tot zgn. bijzin met het relatieve die zien we duidelik in Mnl. teksten: herhaaldelik komt nog de demonstratieve vorm voor waar wij relatieve zouden gebruiken. In waarde zijn deze twee gelijk. De Middelnederlandse interpunctie doet zien dat men de struktuur van de taal voelde als bestaande uit ritmegroepen. Bij een ritmiese interpunctie kan men of de kleine ritmiese groepen, de z.gn. spreekmaten, onderscheiden, of alleen de grotere ritmiese eenheden. Dit hangt ook af van het ritme van de stijl zelf, of deze meer uiteenvalt in stukjes met een of twee sterke accenten, of met zwakke accenten gelijkmatiger in langer golven voortglijdt. En het tempo van elke passage afzonderlik doet er veel toe. Van de lange ritmegolven vindt men veel voorbeelden in de stichtelike lektuur. De Sermoenen van Joh. van ScoenhovenGa naar voetnoot1) hebben van de hand van de kopiïst deze schaarse interpunctie die alleen de grote ritmegolf aangeeft. De rubricator heeft daarna de kleine groepjes erin afgescheiden. - Hiertegenover staan de brokkelige zinnetjes in Yperman's Cyrurgie, waar veel leestekens voorkomen. Ik zal beginnen met de interpunctie van de eerste soort te bespreken, waarvan men een goed voorbeeld ziet in de Marialegenden.Ga naar voetnoot2) Punten worden hier weinig gebruikt. De onderscheiding wordt voornamelik aangegeven door hoofdletter. Het leidende beginsel schijnt wel te zijn een verdeling in ongeveer even zware ritmegroepen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||
a. De relatieve zin vormt gewoonlik samen met de hoofdzin één ritmegroep: 75In scale celi staet ghescreven van enen priester die grote devocie plach te hebben tot onser liever vrouwen En met hoofdzinvorm, dus nog de oude demonstratiefconstructie, vooral bij daer, b.v.: Ende maria sijn voorspreecster brochte enen cleynen brief daer stont in dat die clerc haer ghedient hadde des vridachs ende des saterdaechs Verschil tussen uitbreidende en beperkende relatieve zin heb ik niet kunnen konstateren, of het moest zijn in het volgende voorbeeld, waar echter de hoofdletter ook wel kan gekomen zijn door de lengte van de zin, waarschijnlik door beide oorzaken tegelijk. Maar vergelijk nog bl. 154. 122Ende si seide tot hem nu bekent die driewarf vijftich Ave mariën daer ghi mi daghelics mede ghegruet hebt die hier in desen mantel mit gulden letteren staen gescreven Daer ghi mi sonderlinghe eer mede bewijst hebtGa naar voetnoot1) Een langere relatieve zin wordt ingeleid door Welc, met herhaling van het antecedent, een constructie die waarschijnlik aan het Latijn ontleend is; dan schrijft men een hoofdletter. Meestal staat de relatieve zin achteraan. Wanneer hij echter gevolgd wordt door het gezegde van de hoofdzin, wordt het ritme anders. Marialegenden I bl. 117: Ende op die rose die wt den rechteren ore ghinc · stont dat eerste vaers van enz.Ga naar voetnoot2) b. Een voorwerpzin die niet al te lang is, vormt samen met onderwerp en gezegde één ritmegroep, ook wanneer het een voorwerpzin bij seide is, die in de direkte rede staat. Is in dat geval de gesproken rede enigsins langer, dan valt de ritmescheiding | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||
door middel van hoofdletter daarin; dus dit berust niet op logiese verdeling. 55Ende hi badt an maria die moeder der ontfermherticheit mit ynnighen tranen dat si hem in dien noet bescermen woude Dat de direkte rede aanvangend met O, Och of Ic meestal hoofdletter heeft, vermeldde ik reeds. Maar ook is dit gewoonlik het geval wanneer de aanhaling begint met een eenlettergrepige imperatief zoals Stant, Siet, Sich, Ganc, Gaet. Ook in andere hss. is mij dit opgevallen. Misschien komt het doordat deze woorden veel accent hebben. Ten derde staat vaak So in het begin van een citaat met hoofdletter, misschien doordat dit woord in het algemeen veel met hoofdletter voorkomt. Daarentegen heeft een aanvangswoord als ‘nu’ meestal kleine letter. c. Het Mnl. verbindt de zinnen gewoonlijk door koppelwoordjes als Ende, So, Doe, en ook wanneer de relatieve zin vooropgaat komt hierna als verbindingswoord nog eens Die. Deze woorden hebben dikwels hoofdletter. Maar bij korte zinnetjes wordt het in één ritmegolf genomen, dus: Ende doe si dat nét besághen doe warent twié kínder Alle drie voorbeelden op bl. 57 van dl. I. Bij alle drie een lichte voorzin. Vergelijk het ritme met een (enkelvoudige) zin waarin ook het koppelwoordje doe: 129Ende een weijnich daer ná doe gaf hi den ghéest met enen blíden láchenden mónde Evenzo het koppelwoord so in: 135Ende voer haer yeghenwóerdicheit soe worden alle die dúvelen veriághet ende vielen néder ónmachtich | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Maar bij enigsins zwaardere voorzin: 60Nadien dat die ménschen so ménigherhande ghesíchten gheópenbaert worden So en twívelt mi niet dat hémelrijc en sel méest mit máechden vervolt wesen Vooral nazin met So komt veel voor met hoofdletter. - Wanneer enigsins langere relatieve zin vooropgaat, heeft het verbindingswoord Die van de nazin hoofdletter: Ende so wie dat mi álle daghe áldus devótelic grúet Die sellen van mi hebben móederlike gúnst in haer ghebéde [I 112, vgl. ook I 103 r. 17 en 111 r. 11.] Evenzo bij Mer. Bij Ende is de zaak enigsins anders, daar hier vaak meer dan twee leden verbonden worden. Maar ook dan wordt de reeks verdeeld in twee (of drie) ongeveer even zware ritmegroepen. Of bij een onderwerp twee gezegden horen en het dus volgens de nieuwere grammatica eigenlik niet onder de samengestelde zin valt, doet er niet toe, alleen het ritme beslist; ook evengoed Ende bij verbinding van bijzinnen: 87Die ionghelinc ginc wtten kerker ende quam tot synre moeder Ende vertelde haer hoe hi van maria der moeder gods verlost was Ende dat haer maria beval dat si haer hoor kint weder gheven soude Ende die moeder was zeer blide ende si nam dat beelde vanden kinde Ende ghinc daer mede in die kerc ende gaf maria der moeder gods haer kint weder Ende seide maria lieve vrouwe ic dancke u zeer dat ghi mi mijn kint weder hebt ghegeven Bij een opsomming van zinsdelen, niet van zinnen, heeft wel eens het laatste Ende of Of de hoofdletter: 26Doe seide maria die sommighe nomen mi die moeder gods of die vrouwe der enghelen of die coninghinne hemelrijcs ende aertrijcs of een sterre des meers Of die lieve moeder gods maria De gewone omvang van een ritmegroep is zowat zestien tot | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||
twintig woorden, met vier tot zes accenten; wanneer het zware accenten zijn soms minder; de lengte komt dus overeen met twee tot vier versregels in het Mnl. Maar in de versvoordracht worden ook de kleinere accenten nadrukkeliker gezegd, zodat deze in kleinere ritmegroepen, in langzamer tempo, uiteenvallen: de versregels, die elk vier heffingen hebben. d. Met hoofdletter bijna altijd de nazin met Opdat (en het finale Om dat), die ook trouwens nagenoeg steeds na een enigsins langere zin voorkomt; ook wel de nazin met So dat of Also dat, minder dikwels met Want en het causale Omdat, waar ook vaak kortere voorzin voorkomt, in welk geval dan het verbindingswoord kleine letter krijgt. e. Opvolging van zinnen zonder verbindingswoord is in het Mnl. lang niet zo veelvuldig als in moderne stijl; ook het moderne spreken maakt nog veel gebruik van verbindingswoordjes als ‘en’. Het koppelwoord ontbreekt, ook in ons spreken, dikwels bij opvolging van korte zinnetjes, vooral in wat vlugger tempo. Dit wordt in de Marialegenden in één ritmegroep genomen: Ende segt hem u ghebrec hi sel u wel helpen Aldus worden meermalen vraag en antwoord bij elkaar genomen. 74O heilighe maghet maria bescermt ons ende vertroest ons coemt ons te hulp ende bidt uwen lieven sone voor ons 82Ende doe si hem aentaste doe vant si dat hi doot was doe wort si seer wenende 85Op enen dach doe hi voer om sijn bruloft te houden Doe stont daer biden weghe een kerke doe docht hi dat hi onser vrouwen ghetide niet ghelesen en hadde 97Nu laet se weder keren tot haren lichaem wil hi dan u dienen so is hi iu | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||
161Doe seide die heer spreket iu herte vriliken wt u en sel niet misschien. Doe seide hi broeder ic hebbe seer teghens u misdaen ic en dar dat niet beliën 100 100 Ic en wil niet dat ghi aldus stervet in deser onwaerdicheit des lichaems Mer ghi sijt al gesont ende al ghenesen staet op ende gaet daer ghi wilt (twee ongeveer even grote ritmegroepen.) De laatste zin heb ik erbij afgedrukt om te laten zien hoe in deze zin-met-bijzin ritme en melodie zeer gelijk is aan die van de twee eerste samengevoegde hoofdzinnen. 127Mer nu bin ic ghecomen om iu te helpen wt dezen kerker Ende hier na wtter hellen der ewigher pinen nu staet op ende volcht mi Zoals men uit de voorbeelden ziet heeft dit veel plaats in gesproken zinnen. Deze zijn dikwels korter en ook is het tempo hier veelal vlugger; vooral in het voorbeeld van bl. 161 komt dit laatste goed uit. Ook wanneer hoofd- en bijzin zonder conjunctie verbonden worden, wordt er geen interpunctieonderscheiding aangebracht, tenzij het al te lang zou worden. De meeste gevallen ook weer bij gesproken woorden: 128Ende dese selt ghi besitten ist dat ghi kersten werden wilt ende duechdelike werken doen ende leven na die kersten wet 133Ende is daer yement die hem pijnt of vermeet dit cleet an te doen Of op desen stoel te sitten mijns soens wrake sel op hem comen 25Doe seide die duvel wilstu minen raet doen ic sel di guets ghenoech gheven 30ende ist die duvel hi is so hoverdich hi en sel dat niet moghen liden Ende ist maria die moeder gods die is so oetmoedich ende lijdsaem si en sel iu daer of gheen scult gheven Die broeder seide hi soude dat doen Vergelijk de laatste zin, half direkte half indirekte rede, die wij misschien bij vlug tempo ook wel zonder leesteken zouden verbinden aan het voorgaande, met de samenvoeging in het Mnl. van een verbum declarandi met een direkte rede, zonder enige | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||
interpunctie. Ritmies verschillen beide gevallen weinig. Ook één ritmegroep wanneer het voegwoord (en) niet op de eerste plaats staat: Mer hi en liets niet hi en diende maria die moeder gods Ende sonderlinghe des vridaechs ende des saterdaghes Dit in één ritmegroep samenvoegen van hoofd- en bijzin is ons niet zo ongewoon, en ook het laatste voorbeeld, gemoderniseerd, zou men tegenwoordig wel zonder leesteken kunnen tegenkomen. Maar de middeleeuwer, die geen grammatiese kategorieën kende maar zich alleen door het ritme leiden liet, voelde dus als gelijkwaardig aan deze gevallen, die waar hoofdzinnen naast elkaar gezet worden. - Een tussenrubriek vormen de relatiefzinnen in demonstratiefvorm op bl. 145 - Principieel ritmeverschil is er ook niet; er zijn beide soorten van gevallen talloze nuances, afhangend van lengte, accentsterkte, woordschikking, tempo. Bij nevenschikking zonder voegwoord kan het ook zijn dat een bijwoordelike bepaling voorop gaat: Op een tijt, Int jaer, Daerom. In dit geval staat gewoonlik hoofdletter, altans bij de twee eerst genoemde. Hier begint ook weer een heel nieuwe gedachte, en daardoor dus nieuwe ritmegroep, en wel al dadelik een accent. Evenzo bij nevengeschikte zinnen, aanvangende met Die ander.... Die derde enz. Uit de voorbeelden is al gebleken dat in één passage de hoofdzin, al of niet met ende, kleine letter hebben kan en een woord als So of Opdat hoofdletter. De lengte van de ritmegroep geeft de doorslag. Vooral wanneer de voorzin niet met een voegwoord begint, geeft men er de voorkeur aan, in de nazin So met hoofdletter te schrijven, b.v.: 74Ghi hebt een guede troesterinne ende een guede helpster aen gheropen · had ghi dat niet ghedaen So souden wi u ghevoert hebben inder hellen overmits uwen sondighen woerden die ghi spraect Moeiliker is het enige regels op te sporen voor het gebruik van punten. Sommige gedeelten hebben ze meer dan andere, misschien doordat hier een andere schrijver aan het werk was. De gevallen waarin de punt gebruikt is, heb ik onder groepen samengebracht. Maar hiernaast kan men vele plaatsen vinden met on- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||
geveer gelijk ritme, waar de punt niet gebruikt is. Het is duidelik dat, nog meer dan bij het aanduiden van klanken, er willekeur kan heersen bij het aanduiden van ritme. In het algemeen staat de punt meer bij toondaling dan bij toonrijzing. 1o. In ruim honderd bladzijden ben ik meer dan veertig maal de punt tegengekomen voor ende. In sommige van die gevallen was Ende met hoofdletter nog meer gewettigd geweest, maar in de meeste toch niet. De punt komt n.l. dàn veel voor wanneer de ritmegroep uiteenvalt in twee zeer ongelijke helften, b.v. met kort nastuk: Ende seide dat hi overmits dat ghebet van onser liever vrouwen maria verlost was van alle sijn dwaesheit · ende van alle ydelheit der wereltGa naar voetnoot1) Bij dezelfde ritmelengte ook wel eens punt voor mer: bl. 119, regel 19. Met kort voorstuk, vooral na een beklemtoond eenlettergrepig woord: Doe wort hi seer siec · ende die maghet maria die moeder gods quam tot hem ende visitierde hem Maar ook wel bij twee ongeveer gelijke stukjes, terwijl beide samen toch niet groter zijn dan anders één ritmegroep. Na klemtoon, en daardoor tegelijk stijgende toon: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Die monic worde siéc · ende doe hi in die ure sijns doots lach Doe waren bi hem die bose gheesten om hem te becoren Vergelijk het ritme van de laatste zin met de zin ervoor: Doe nam die onder prior een absconsi in sijn hant ende ghinc in dat choer van stede tot stede Is het verschil in interpunctie hier opzet of slordigheid? Of heeft de opeenvolging van de twee klinkers in het eerste voorbeeld invloed gehad? 2o. Ook vindt men soms de punt voor doe of so, wanneer de zin in twee ongelijke stukken uiteenvalt. Met kort voorstuk op bl. 94 (voor doe) en op bl. 95 (voor so) en nog twee keer op bl. 75 voor doe, eenmaal met kort voorstuk en eenmaal met kort nastuk; de twee laatste gevallen zijn weinig karakteristiek, op andere plaatsen hebben dergelike zinnen geen punt. Bl. 94 en 95: Ende doe hi ontwake wert · doe vant hi daer die alve legghen al bereyt sonder naet als hem maria gheseit hadde 3o. Voor causaal zinsdeel: bl. 126 r. 15 voor het voorzetsel overmits, dat een lange bepaling inleidt; bl. 113 r. 12 voor het voegwoord overmits dat; een zin van gewone lengte is hier in twee gelijke stukken verdeeld. bl. 73 r. 16, (84 r. 14) en 129 r. 4 voor want; hiervan zijn de beide eerste gevallen na een woordvraag. Op bl.84 staat Want met hoofdletter. In alle drie gevallen is er een kort nastuk. 4o. Van zinnen die zonder voegwoord naast elkaar staan, heeft de tweede gewoonlik geen hoofdletter, vgl. bl. 148 onder e. Soms wordt een punt gebruikt: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in zeer lange periode wel eens voor hi: bl. 64 en 122Ga naar voetnoot1); in kortere periode hoogst zelden. in gewone periode die in twee gelijke stukken verdeeld wordt: Doe seide die abt du lachste altoes du biste sterc ghenóech · stant op ende ganc te choer ende tot dinen werkeGa naar voetnoot2) Met kort nastuk: Ghi hebt een guede troesterinne ende een guede hulpster aen gheropen · had ghi dat niet ghedaen So souden wi u ghevoert hebben inder hellen overmits uwen sondighen woerden die ghi spraect Met kort voorstuk - eenmaal voor hi -: Die duvel seide · hi enz. Maar op dezelfde bladzij, eveneens na woordvraag: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Die abt seide Wanneer selt ghi sterven herman seide op den derden dach Ook verschil van w hier. 5o. Voor een uitbreidende relatieve zin zag ik op bl. 127 een punt, terwijl twee zinnen ervoor een beperkende relatieve zin geen leesteken heeft; men vergelijke het ritme van beide: in de zin zonder punt zal ook scone weinig accent hebben, meer als epitheton ornans gebruikt zijn, terwijl de aandacht gericht is op het volgende ondede, waardoor het ritme snel voortgaat; in het tweede geval is scóne vróuwe de voorstelling die even wordt vastgehouden, waarna dan de nieuwe gedachte volgt. Ook de zin na yement is hier uitbreidend. Doe hi in dese vanghenisse was doe viel hi op een tijt in een slape daer sach hi in een visioen Dat voor hem quam een scone vrouwe die alle slotelen ondede Ende hi wert ontwake ende hi sach al omme of hi yement ghesien hadde · die hem wtten bande der vanghenisse verlost hadde Doe sach hi staen bi hem een scóne vroúwe · die mit hare claerheit die vanghenisse binnen verlichte Vergelijk hiermee het ritme in de volgende passageGa naar voetnoot1), waar in de eerste zin de aandacht valt op béelde van María (gevolgd door het zwakker betoonde dede maken), waarna pauze valt voòr de bepaling eraan toegevoegd wordt; in de laatste zin echter volgen na duvel vier zwakker betoonde woorden, waarover men vlug doorleest om te komen tot de belangrijkste voorstelling: lelicste. So dat hi tot haer eren ende waerdicheit een beélde van maría dede maken · so hi alre suverlicste mochte Ende dat dede hi scoen versieren Ende hi dede die dúvel onder haer voeten maken soe hi alre lélicste mochte 6o. In het laatste citaat heeft de zin met yement, een afhankelike vraagzin, ook enigsins toonrijzing. Evenzo de woordvraag van bl. 135 die ik op bl. 153 aanhaalde. Punt bij toonrijzing ook na de volgende woordvragen, met kort nastuk: Ende ic een coninghinne bin waerom versumet ghijt dan ende veronwaert iu te bughen · want iu versumenisse is een oersake uwes hoeftsweers | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||
sel dese ontfanghen van sinen werken die hi ghedaen hevet · Want ic hebbe hem langhe verbeit En in de volgende zinnen na toonrijzing en accent: Ende ghi mocht wel een groet heer hebben gheweest · had ghi u wijsselic regiert 7o. Voor direkte rede staat in dit hs. zelden een punt; ik vond het eens voor heer, voor broeder, voor Neve, voor Lieve, voor hoeGa naar voetnoot2) en soms voor hi. - Zoals ik begon te zeggen is de interpunctie in dit hs. niet gelijkblijvend. Op de bl. 168-187 in de druk komen veel punten voor, daarna tot bl. 216 weer wat minder, en vanaf bl. 216 weer even weinig als in bl. 20-140, die ik hoofdzakelik behandeld heb. Maar ook is het natuurlik dat, net als dat tegenwoordig gebeurt, de een een zin anders interpungeert dan de ander. Ook nu nog is daarin, binnen zekere grenzen, veel vrijheid. Wanneer men b.v. enige eksempelen uit het Haagse hs. 70 H 42 en uit het Katwijkse, die in beide in ongeveer dezelfde redaktie voorkomen, vergelijkt, ziet men bij veel overeenkomst enkele verschillen. Het Haagse hs. heeft over 't algemeen meer punten, b.v. dikwels · ende waar het Katwijkse Ende heeft, en ook wel punten waar het Katwijkse zonder interpunctie is, - en minder hoofdletters. Dat men in het algemeen liever de nieuwe ritmegroep | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||
begint bij Ende dan bij een demonstratief woord, blijkt b.v. uit een zin in eks. XVI bl. 58 (Haagse hs. 84 fol. 103 v.): Katwijkse hs.: Ende tusschen desen tween berghen was een valeye een dal daer sach hi twie naecte kinderen Ende die vielen op haer knyen ende songhen die anthiffen Salve regina Als voorbeeld van een interpunctie met veel punten heb ik gekozen het eveneens met de handschrift-interpunctie uitgegeven Brusselse hs. 15624 - 41, perk., waarschijnlik uit 1351, van Jan Yperman's Cyrurgie.Ga naar voetnoot1) Dit hs. heeft hoofdletter, gewoonlik voorafgegaan door punt (hoogstzelden door dubbelpunt), punt, en ook veel paragraaftekens, welke in een tekst van deze aard goed van pas zijn. De stijl bestaat hier dikwels uit korte ritmegroepen; de delen van een opsomming zijn gewoonlik door een punt gescheiden; maar ook hier zijn gelijksoortige zinnen wel verschillend behandeld. Als voorbeeld van de stijl geef ik van bl. 105 tweede kolom (= hs. fol. 131c): ¶ Nemt mastic · canele · gebernt zout · hier af so maect ·1· pulver stampende wel cleine · ende van desen pulvere so duwet opten huuf wel vaste met uwen dume · dit sal stremmen tbloet ende heilen die wonde · ¶ Ende als gi den huuf snijt · so wacht wel dat gine niet en snijt te cort no te lanc · mer tsiere naturliker sceppenissen · Want int sniden vanden huve so vallen vele avonturen also avicenna seit · dat vele pinen comen vander snede · Dierste es faute vanden lude of vander stemmen · Dander es enz. Verschil van ritme bij so is er in de volgende passage:Ga naar voetnoot2) Dies derds dages so vermaket · en ware dat zere bloedde · so latet daerop toten ·4· dage · Ende of die wonde bloédt zére · so strémse metter leringen die leert int capittel van bloede te stremmene · Ende alse gi sníjt so snidet álso verre alse die screve gaet · Ende ten iersten vermakene na dien snidene so nemt olye van rosen ende zeem geminct tegadere die ·2· deel olye van rosen ende ·1· deel zeems also vorseit es · ende daer in net u wieke ende legse in de wonde opt herssenbecken · | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ende en eist níet ontwee · so doet alsoet u vorleert es in dat capittel · Bij de herhaling leest men vlugger door. Ditzelfde verschil van ritme heeft men o.a. ook in het Nieuwe Testament, dat in het Haagse hs. veel punten heeft:Ga naar voetnoot2) ¶ Ist dat dijn re̋chter őghe di scandalizéért · steket w̋t ende warpet ván v Het is di beter · dat van dinen leden een bederue · dan alle dijn lichame ghe // worpen werde in die helle Ende ist dat dijn rechterha̋nt di scandaliziért snijt // se a̋f · ende werpse va̋n dij · want het is di beter dat een van dinen leden beder // ve · dan dat alle dijn lichame ghewor pen worde in die helle Bij de herhaling is het ritme door minder accenten lichter, daarom wordt de ritmegroep groter genomen, tot af. Hetzelfde vlugge ritme om te komen tot dat waarop de aandacht tevoren al gericht is, heeft men na ende siet in het volgende voorbeeld uit hetzelfde hs.: ghingen si heen · ende siet die sterne die si ghesien hadden in oestlant ghinc voer hem · al tot si quamen · ende ghinc staen recht bouen daer dat kint was · Doe enz. Ook in dit evangeliehandschrift, dat toch veel meer punten heeft dan het Katwijkse hs. van de Marialegenden, ofschoon hier toch ook langere ritmegroepen zijn, staat geen punt voor de direkte rede als de ritmegroep niet lang is. SiGa naar voetnoot3) antworde hem in bet / lehem iude · want alsoe is bescreuen vanden pphete Ende du betlehem · lant van iuda · en selste die minste niet wesen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||
in die heerscapie van iuda · want wijt di sal comen een hertoghe · die mijn volc van israhel regieren sal Hoofdletter komt in dit hs. vooral voor na een tamelik lange ritmegroep (zonder punt) en vooral wanneer de nieuwe ritmegroep begint met hoge toon of accent, b.v. met Sích, Stant úp, Sine spíse was. Een handschrift dat weinig punten heeft, kan toch een interpunctie hebben die de tekst in kleine brokjes verdeelt, door middel van hoofdletters, b.v.:Ga naar voetnoot1) DatGa naar voetnoot2) tiende ghebod es Du en salt niet begheren den knecht dijns evenkerstens Noch sine deerne Noch sine osse Noch sine esele Noch gheen dinc dat sijn es Ga naar margenoot+Over de drieledige interpunctie kan ik kort zijn. Drieledig is het gewoonlik meer in schijn dan inderdaad. Als voor de 16e eeuw in een hs., behalve de hoofdletter, twee tekens voorkomen, is het hij gewoonlik niet gelukt, verschil van waarde tussen die tekens te ontdekken. Dus dan is het ten slotte toch niet anders dan een tweeledige interpunctie. Boëthius' De Consolatione Philosophiae,Ga naar voetnoot3) vertaald uit het Frans, afwisselend in proza en poëzie, heeft hoofdletter, meestal voorafgegaan door twee fijne schuine streepjes, soms door een streepje, en in de zin twee streepjes of soms een streepje. Het Utrechtse hs. 1035, dat eigenlik al buiten het tijdvak van dit hoofdstuk valt (n.l. in de 16e eeuw) bevattende Stichtelike Traktaten en Sermoenen, heeft behalve de hoofdletter (nooit met punt) de dubbelpunt,Ga naar voetnoot4) maar een enkele maal ook wel eens enkele punt, die dan misschien wel een iets kortere pauze aangeeft, maar veel verschil lijkt me er niet in. Punt staat ook wel eens voor en na tussenzin: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||
In dien dagen sellen die bergen · dat sijn die verheuen gemoeden · soeticheit wt drupen Onser liever vrouwen salterGa naar voetnoot1) heeft rode hoofdletters, altijd zonder punt. In de twee eerste vellen (= fol. 1-23, want het eerste blad van het tweede vel is afgesneden) worden dubbelpunt en punt gebruikt, gewoonlik in verschillende delen, maar een enkele keer tegelijkertijd; verschil van waarde heb ik echter niet kunnen ontdekken; fol. 9-14 b hebben geen leestekens. Met het derde vel (= fol. 24-33) houden de leestekens op; de tweede helft van het vierde vel (= fol. 40-45) heeft weer enkele punten: fol. 40 a en 45 b. In de hele tekst dezelfde soort rode hoofdletters. In het Utrechtse hs. 1032Ga naar voetnoot2) zijn de eerste twaalf folia van een andere hand dan de rest. Elf hiervan bevatten een kalender, waarop men uiteraard over interpunctie en ritme niet veel gegevens krijgen kan. Het twaalfde blad is tekst en heeft een drieledige interpunctie, n.l. punt, dubbelpunt (slechts een maal op dit blad) en hoofletter voorafgegaan door punt. Een interpunctie, bestaande uit punt, dubbelpunt en hoofdletter, soms voorafgegaan door punt of dubbelpunt, hebben volgens de beschrijving van De Vreese:
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De Utrechtse hss. 1017 en 1020 hebben het metronteken. Hs. 1020,Ga naar voetnoot1) bevattende Dat Spieghel der moniken en Profectus religiosorum (in het Ned.), fol. 17-171, heeft meestal een tweeledige interpunctie, maar de opzet was waarschijnlik drieledig, n.l. punt, metron en hoofdletter, soms voorafgegaan door punt of ook wel eens door metron. Het metron komt zelden voor, maar heeft dan een waarde tussen punt en hoofdletter in. Hs. 1017Ga naar voetnoot2) echter, bevattende Cantimpré's Boec der byen, heeft zelden punt. Gewoonlik is de interpunctie tweeledig, n.l. metron en hoofdletter; hoogst zelden daarbij ook nog punten, dus dan drieledig, maar misschien niet aldus als een stelsel bedoeld. Sente Bernaerts ghedachtensGa naar voetnoot3) heeft gewoonlik tweeledige interpunctie, n.l. hoofdletter, soms voorafgegaan door punt, en in de zin punt. Soms komt ook voor het metron, n.l. twee maal in de echte metronvorm en twee maal in de vorm van een dubbelpunt; in het eerste geval is over het algemeen de toonrijzing duideliker: Si en is sijn beelde niet · om dat si hoers selues ghedenct ende hoer seluen verstaet ende lief heeft mer datGa naar voetnoot4) si dien ghedencken ende verstaen ende lief hebben mach · daerGa naar voetnoot4) si of ghemaect isGa naar voetnoot5) Zonder toonrijzing als colonteken komt de dubbelpunt voor: Hi hevet enen stric gheset in goude · ende in zilver: ende in allen dinghen die wi misbruken werden wi ghestrict als wi daer qualic ghenoechte in zuekenGa naar voetnoot8) In de andere teksten in dezelfde codex komen ook beide vor- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||
men, maar nog zeldzamer, voor: als colonGa naar voetnoot1) zonder toonrijzing de punt met boogje op fol. 38a en hetzelfde teken met enige toonrijzing, n.l. na een tussenzin (vóór de parenthesis staat geen teken) op fol. 75b. De dubbelpunt wordt gebruikt voor een direkte rede, ofschoon in deze korte zin de pauze niet zo heel lang zal zijn, op fol. 33a: Doe sprac die vrient: wat is dat voor alse op fol. 101 b, en aan het zinseind voor het demonstratieve die op fol. 77 b; in het laatste geval is er dus stellig geen toonrijzing, en voor een aanhaling in de direkte rede komt men in de M.E. ook wel tegen het teken dat toondaling aanduidt. Ook het vraagteken komt in Sente Bernaerts ghedachten voor, in verschillende vormen, n.l. links begonnen als metron en dan met een grote boog naar boven (links-rechts-links-rechts), en rechts begonnen naar links en weer naar rechts, enigsins zoals de Kartuizers het schreven; maar niet in de vorm van dubbele virga. Het staat na een vraagzin op fol. 4 a, 8 a, en 30, en na een lange voorzin die toonrijzing heeft op fol. 9 a: Mer ist zake dattu seggheste · dit sijn harde reden Ic en mach die werlt niet versmaden ende mijn vleysche haten Segghet mi · Waer sijn die minres deser werlt die voer luttel tijts mit ons waren De andere vraagzinnen hebben geen teken, zoals in het laatste voorbeeld, of soms een punt. In de andere vond ik alleen op fol. 91 a een vraagteken, en twee maal op fol. 48 a een rood vraagteken, gedeeltelijk over de zwarte punt heen gezet, waarvan eenmaal na een afhankelike vraagzin. Enigsins is dus in dit hs., vooral in het eerste werk, de liturgiese interpunctie toegepast. Uit de beschrijvingGa naar voetnoot2) die De Vreese geeft van de interpunctie van enkele hss., maak ik op dat deze drieledige interpunctie hebben, nl. punt, metron en hoofdletter, al of niet voorafgegaan door een teken.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een van de weinige Mnl. hss. die wel een sisteem van drieledige interpunctie hebben, is het Amsterdamse hs. I.G. 41 (= Moll. 1), een van onze oudste prozahss., uit 1348, perk. 4o in 2 kol.Ga naar voetnoot1). Het bevat:
De codex is door een hand geschreven. Tussen de leesstukken uit de epistelen en evangeliën staan enkele stukken uitlegging (exposicie). De leesstukken hebben een ander interpunctiestelsel dan de exposicie en de overige acht teksten, ofschoon beide drieledig zijn. Voor de bijbel gold dus een afzonderlik stelsel, n.l. puntkomma als periodus, metron en punt. Bovendien ook vrij dikwels het vraagteken, dat de vorm heeft van het metron met nog een tweede boogje rechts omhoog aan het eerste verbonden, dus gewoon de verdubbelde acutus.Ga naar voetnoot3) Maar ook wel staat na vraagzinnen metron, of soms punt. Verschil tussen interrogatio en percontatio heb ik hierbij niet kunnen bespeuren; misschien werd in elk afzonderlik geval eenvoudig geluisterd naar de mate der toonrijzing, die immers van de hele zinsbouw afhankelik is; b.v. is er meer toonrijzing in een zin die eindigt met een beklemtoond eenlettergrepig woord. Het vraagteken komt ook voor na een uitroep: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ende het was ene wedewe in die stat ende quam te hem secghende; Wreke mi van minen aduersa/ rise ende hine wilts niet doen;Ga naar voetnoot1) Het zinseind heeft geregeld een teken, meestal de puntkomma, maar ook wel punt; het laatste zou men vooral verwachten na een zin die nauwer verbonden is met de volgende, maar heel konsekwent is dat toch niet toegepast; de ‘lessen’ uit Jezaja hebben veel minder puntkomma's dan de stukken uit de evangeliën of uit de epistelen en de andere ‘lessen’ uit het O.T.: uit Exodus, Koningen enz., maar dit kan wel toeval zijn. Al noemde ik dit stelsel drieledig, toch hebben we hier niet een verdeling in comma en colon als bij de Romeinse grammatici: de Mnl. zinsbouw brengt dit niet mee. Niet dikwels komen metron en punt hier in dezelfde zin voor, meestal een van de twee. Punt wordt natuurlik gebruikt voor pauze zonder toonrijzing, dus voor ende en bij een opsomming. Metron over het algemeen wel bij toonrijzing; maar ook wel wisselt het af met de puntkomma, het teken van de toondaling, n.l. voor aanhalingen in de direkte rede staat dikwels metron, maar ook dikwels puntkomma, zelden enkele punt. Dit verschil kan berusten op een verschil in ritme en melodie in elke zin afzonderlik, maar het is mij toch niet gelukt hier een vast sisteem in te vinden. In de Latijnse hss. die ik in hoofdstuk II besproken heb was er, tenminste bij vele ervan, het sisteem van de afwisseling van dalend en rijzend teken; hier niet: meermalen vindt men enige metra na elkaar, en ook wel enige puntkomma's na elkaar, bij korte zinnen. Zeer dikwels komt het gebruik van het metron overeen met dat van onze dubbelpunt, n.l. voor een aanhaling in de direkte rede en voor een verklaring, maar ook wel staat het na een voorzin, b.v. voor so of doe, en ook voor een aanhaling in de indirekte rede, verder na een aanspraak (Broeders), waar de toonrijzing wel duidelik is; voorts beginnen de meeste leesstukken met In dien daghen of In dien tiden De rode opschriften boven de leesstukken eindigen altijd met dezelfde formule, b.v.: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *5]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Die epistelen entie ewangelien van alden iare, hs. Univ. Bibl. Amsterdam, anno 1348, fol. 6i verso.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *6]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Die epistelen entie ewangelien van alden iare, hs. Univ. Bibl. Amsterdam, anno 1348, fol. 62 verso.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ende bescrijft sint matheus Int ·XI· capitel; Na het metron staat dikwels hoofdletter, maar na voorzin gewoonlik doe of so met kleine letter. De stukken exposicieGa naar voetnoot1) daarentegen, en de teksten b-i hebben aan het zinseind puntGa naar voetnoot2) en alleen aan het slot van het hele stuk puntkommaGa naar voetnoot3). Op fol. 3a 28 komt bij uitzondering aan het gewone zinseind puntkomma voor, blijkbaar een verschrijving, waartoe kan meegewerkt hebben dat erna aangevoerd wordt een autoriteit met zijn opvattingGa naar voetnoot4), en eveneens op fol. 2 a voor: Ooc ten derden male. Ook op fol. 298 b 4 komt een keer na een vraag van Anselmus een puntkomma voor, wat ook stellig een verschrijving moet zijn. Het vraagteken komt hier niet voor; achter vraagzinnen staat metron of punt. ende sprac te hem bestu der ioden coninc · Jhezus antwoorde spreecstu dit van di seluen · of hebbent di ander gheseit van mi · Py/ latus antwoorde bem ic een iode dijn volc ende dine bisscoppe hebben di mi ghe/ gheuen · wat hebstu ghe/ daen · Jhezus antwoorde myn rike en es niet van deser werelt · In het traktaatje g, een dialoog, waar Anselmus telkens een vraag stelt en Maria antwoordt, staat na de vragen van Anselmus regelmatig een punt, terwijl als er in het (uitvoerige) antwoord van Maria een vraagzinnetje voorkomt, dit wel het teken van de toonrijzing, metron, heeft. Dit is goed gevoeld: de vra- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gen van Anselmus hebben niet de emotionele toon van de levendige schildering die Maria geeft, het is een conventionele vraagvorm. Evenzo is in het boven gegeven voorbeeld uit de concordans bem ic een iode
met meer pathos gezegd dan de gewone rechterlike ondervraging: wat hebstu ghedaen.
Al hebben we dus in dit hs. een drieledig stelsel, toch is dit niet het klassieke comma-colon-periodussisteem, en evenmin het echte liturgiese stelsel. Het best kan men het aldus formuleren: men heeft voor de epistelen en evangeliën de tekens gebruikt van de liturgiese interpunctie, maar ze in het Nederlands niet toegepast volgens de metode van de Latijnse teksten die voor de lectio bestemd waren. In de andere stukken heeft men geen liturgiese interpunctie willen gebruiken en dus de dubbele acutus en de puntkomma weggelaten. Maar het metron was in de 14e eeuw blijkbaar een teken dat ook buiten de liturgie gebruikt kon worden. De door de Vreese genoemde hss. met metron zijn ook alle op éénGa naar voetnoot1) na nog uit de 14e eeuw, n.l.: voor 1383, midden 14e eeuw, ± 1340. Ze hebben geen puntkomma en geen vraagteken (behalve misschien het onder 4 genoemde) en hebben dus de interpunctie van de exposicie en de teksten b-i. De onderwerpen ervan zijn: sermoenen, (mystieke traktaatjes) en exposicie op het Onze Vader. Maar deze interpunctie is verre in de minderheid. De latere hss. gebruiken het oude metron zelden. De Mnl. zinsbouw had aan een, tweeledige verdeling genoeg. Vraagtekens komen in Nederlandse handschriften vóór de 16e eeuw zeer zelden voor. De Vreese noemt bij hs. ij een punt met een kleine schuinstaande u erboven met de waarde van een vraagtekenGa naar voetnoot2). Dit is de oude vraagtekenvorm, n.l. het dubbele metron of de dubbele acutus. Hij noemt dit, naast de punt, dus bij tweeledige interpunctie, in een papierhs. uit de eerste helft van de 15e eeuw in het Hist. Archief van Keulen G.B. 8o 55, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bevattende een rapiarium uit kerkvaders, Geert Grote e.a., grotendeels in Latijn, met slechts enkele zeer korte Dietse stukjes. (Wat over de interpunctie gezegd is geldt van die Mnl. stukjes). En ten tweede in het reeds genoemde hs. Vv VIII uit het midden van de 14e eeuw. Verder in de besproken tekst der Epistelen en Evangeliën. Ook in één poëziehs., n.l. het Kopenhaagse Leven van Sinte Lutgart, eind 13e eeuw, komt een heel enkel vraagteken voor. Het uitroepteken ben ik voor de 16e eeuw nooit tegengekomen. Dit is pas een uitvinding van de renaissance. De puntkomma, die als zinseindteken in de Karolingiese tijd heel gewoon was, is in Mnl. hss. als zodanig zeer zeldzaam (Epistelen en Evangeliën); vaker komt het voor aan het eind van een heel hoofdstuk. Samenvattende konkludeer ik dus dat de proza-interpunctie, afgezien van rubriceringen en verschillende soorten van grote letters, gewoonlik twee middelen van onderscheiding heeft, dat deze interpunctie hoofdzakelik ritmies is, en een enkele keer ook dient om voor het oog duidelik te maken wat bij elkaar hoort (hetgeen meestal samenvalt met ritmiese verbinding). Ga naar margenoot+In poëziehss. heeft men over het algemeen veel minder punten dan in prozahss. De meeste hss. kennen geen punt aan het eind van de regel. Het verseinde zelf is voldoende aanwijzing om te pauzeren. Vers en zin vallen als regel samen. En de hoofdletter van de nieuwe regel is het die, evenals in prozateksten, het begin van de nieuwe ritmegroep aangeeft. Immers ook bij proza staat dikwels geen punt aan het eind van de ritmegroep. In het zetten van de hoofdletter aan het versbegin is de scriver echter niet konsekwent. Sommige hss. hebben altijd een hoofdletter, ook bij oversprong, zoals tegenwoordig ook gewoonlik gedrukt wordt; eigenlik een gebruik dat geen zin heeft en dat de druk ook niet verfraait; wel doet een hoofdletter aan het begin van elke strofe datGa naar voetnoot1). Enkele hss. hebben kleine letter. De meeste schrijven onregelmatig een hoofdletter, b.v.: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Alleen bij een pauze in de regelGa naar voetnoot2) moet de voorlezer geholpen worden door een teken. Ghi houd u sceren · in doe · gi doetGa naar voetnoot3)
Si vloen sere · si sagen wel
dat die cnape hadde leelic spelGa naar voetnoot4)
Menegen doden dede hi leuen
Blende sien · dit es gescrevenGa naar voetnoot5)
Selen wi gheloeven desen man
Die al tfolc begoclen can
An sine tale an sijn ghebot
Newy · maer anden hoghen godGa naar voetnoot5)
En het Haagsche hs. van Der Naturen Bloeme, dat nagenoeg puntloos is, geeft in deze heftige uitroep de pauze toch aan: O wi · ocharmen hoe waer est hedenGa naar voetnoot6)
In de Ferguut het volgende sprekende geval: Galiene is bij de eerste ontmoeting al zeer getroffen door Ferguut, ze denkt aldoor aan hem, en haar hoofd is al zo op hol dat ze hem in haar | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gedachten ‘amijs’ noemt; maar dan valt ze zichzelf verschrikt in de rede: Amijs · wat seggic sottinne
Ic en sagen noit dan heden hier inne
Bij inversie ontstaat ook een opvallende pauze: Wildi · ghi levet emmermeerGa naar voetnoot1)
Dat haddi · haddi mi gemintGa naar voetnoot2)
Breken wijt nu · wi sijn verlorenGa naar voetnoot3)
Bij de laatste vier voorbeelden is de toonhoogte anders dan bij de vorige. Amijs heeft toonrijzing, bij de andere drie toonzweving. Bij een opsomming kan dikwels een opvallende pauze zijn. Hier in 't biezonder ziet men dan ook leestekens: Sot ghepens soe hadde die man
Gyerich · wreet · fel ende tyran
Die marien sone wilde verslaen
Sonder welken niet ne waer gedaenGa naar voetnoot4)
Doen was hi ghelevert dare
Longino · mevisto · ende castoGa naar voetnoot5)
Oest · Suut · Noort · ende westGa naar voetnoot6)
Maar weinig konsekwentie hierin. Een tweede geval van opvallende pauze komt voor bij enjambement. Hier vooral zien we dan ook leestekens. In enkele hss. gaat men hierin vrij konsekwent te werk, in andere min of meer willekeurig. Het ene heeft meer interpunctie bij oversprong, het andere meer bij opsomming. In Maerlant's Spieghel | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||
HistoriaelGa naar voetnoot1) b.v. komt weinig oversprong voor; bij opsomming heeft het vrij geregeld een leesteken b.v.: Vier · water · licht · ende eerde
Sem : ende Cam · ende Japhet
In het laatste voorbeeld worden dus dubbelpunt en punt door elkaar gebruikt, met dezelfde waarde. De oversprong is vooral opvallend wanneer er slechts éen woord van de regel bij de voorgaande regel hoort, zoals in de volgende voorbeelden: Ic wane sine hadden nemmermeerGa naar voetnoot2)
ghevaen · si hadden verloren
Voer marien stond die bode
Gabriel · hi quam van godeGa naar voetnoot3)
In ene crebbe leit daer gheboren
Een kint · ne waert ghi waert verlorenGa naar voetnoot4)
In de Walewein wordt zonder onderscheid punt of dubbelpunt hiervoor gebruikt:
N.B. achter reden geen leesteken; hier zal men ook vanzelf wel juist lezen. Vgl. bl. 172.
Met toonrijzing, waar wij dus een komma plaatsen, o.a.: Nu willic daer toe minen sin
keren · dat icse alle te voren
sal noemen die god hadde vercorenGa naar voetnoot5)
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Tierst dat die dach grake
w as · wart op die goede man
e nde dede sine cleder an
a lse hi gereet was wildi dwaenGa naar voetnoot1)
N.B. geen teken in de laatste regel; hier is maar een heel korte pauze. In Vanden L. ons H. zijn veel voorbeelden van oversprong met leesteken: O uer al dit lant so maecti maer
D at een kint es en weet waer
G heboren · dat coninc sal sijn
Hi sal mi verraeden saen
Den ioden · die mi selen slaen
Daer die moeder sach haer vrucht
Verslaen · so ne dorste niet geuen enen sucht
Hi bat ende vleude daghelike
Gode onsen heer van hemelrike
Dat hi nemmer inder noet
Ware · dat hi moeste sien sijn doet
Hine moeste sien marien kint
Met sinen oghen ende bekint
Het Groningse en het Haagse hs. van Maerlant's Wapene Martijn hebben beide punt bij enjambement in: Maar ook weer zijn de meeste hss. hierin volstrekt niet konsekwent. Evenals bij het proza komt men voor het ene woord eerder tot de pauze-aanduiding dan voor het andere. De Leidse Der ystorien bloeme b.v. heeft geen punt voor daerna en daer- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||
om, maar wel voor ende, want en doen, in de volgende passages: van het hoofd van Johannes de Doper wordt gezegd: Doent af vloech ten seluen male
louet gode in ebreuscher tale
Dat ghebenedide hoeft
Daer liep ute des gheloeft
Melc daerna dats bekent
bloet daerna quam daer omtrent
licht so groet van bouen dats waer
Dattie ghene die waren daer
Den lichame cume consten gesienGa naar voetnoot1)
Sente Peter was vercoren
Paus daerom setticken voren
Hier · want hem betameGa naar voetnoot2)
ten vierden jare quam sint jan gegaen
Daer weder · ende alsoe saen
vraechde hem om sinen soneGa naar voetnoot3)
Dus dedyt hem openbare
Cont · doen was daer paulus
Someghe daghe binnen aldusGa naar voetnoot4)
Ende het sal v gedenckenesse gheuen
Van mi · doen ghinc si wech met desenGa naar voetnoot5)
Maar de punt staat niet in de volgende passage, waar het overspringende deel zoveel groter is, en bij doe de regel in ongeveer even zwareGa naar voetnoot6) delen uiteenvalt, elk van twee heffingen, waar men dus vanzelf wel de passende caesuur maken zal: Te dien tijde was daer doet
skeysers neue doen dedi gebieden enz.Ga naar voetnoot7)
Doen Herodes hadde doet
Den meerren jacoppe doe geboet
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hi dat men sonder beide
petre in den kerker leidenGa naar voetnoot1)
Evenmin hier de punt na het toonloze hi; de punt alleen na beklemtoond woord. Zo ook geen punt tussen ons en dat: Want die rechte ystorie es
hoe die heiligen des sijt gewes
vor ons leefden in erdrike
ende lieten exemple waerlike
Ons dat wi hem volghen na
Alsoe alsic die waerheit verstaGa naar voetnoot2)
Is er verschil van interpunctie naarmate de oversprong voorkomt tussen rijmende of tussen niet-rijmende regels? In geen een hs. heb ik met zekerheid een stelsel daarin kunnen ontdekken. Misschien dat, als men alle gevallen groepeerde, er meer punten gevonden zouden worden bij rijmscheiding,Ga naar voetnoot3) daar toch hier de oversprong een ernstiger inbreuk op de gewone ritmegroep veroorzaakt dan bij rijmende regels, die immers samen weer een grotere eenheid vormen. Deze eenheid wordt altans over het algemeen zorgvuldig gehandhaafd bij het plaatsen van de grote hoofdletters, vgl. bl. 186. De enige punt bij oversprong in de Floris en Blancefloer (vs. 1017) is bij rijmscheiding. Aan de andere kant komen er misschien meer gevallen van oversprong voor tussen rijmende dan tussen niet rijmende regels; dit zou altans niet vreemd zijn, vooral in verband met hetgeen ik van de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||
grote hoofdletters opgemerkt heb; maar ik durf over dit punt geen oordeel uit te spreken.Ga naar voetnoot1) De punt bij oversprong wordt meermalen ook dan gezet, wanneer hetgeen volgt er ook nog bij hoort, maar de woorden voor de punt in het biezonder bij elkaar genomen moeten worden, b.v.: Dese boeme stoeden alle viere
Om dat graf dat so diere
was · ende so goet dat ic geprisen
Niet en mach na sire wisenGa naar voetnoot2)
Nu es der walewein gheraect
Die vanden bloede was mesmaect
Daerhi mach spoelen sine lede
Die wel zere te menigher stede
waren · van wonden ende van bloedeGa naar voetnoot3)
So bem ic dan al onueruert
vraie rime te bringene vort
Van ere ieesten die ic begert
hebbe · tonbindene in dietsce wortGa naar voetnoot4)
[dat god mij]
vergeue dat ic mi besmet
hebbe · in logenliken sakenGa naar voetnoot5)
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Nu uraecht men of die goedertiere
God maecte die felle diere
Ende die gheuenijnde: vor adaems zondenGa naar voetnoot1)
In de Walewein staat een paar keer een teken dat veel lijkt op het metron, maar met kleiner haaltje, aan het verseind: het dochten scade waert achter bleuen
die jeeste maer daert ende brect
Ic wane ment lettel eren sprect
den dichtre oec verliest hi mede
Bede pine ende arbeideGa naar voetnoot2)
Quaemt hem te voren hi soude weten
Willen wiene hadden besetenGa naar voetnoot3)
Dit kan geen pauzeteken zijn, eerder een soort van afbrekingsteken bij de oversprong. Maar bij andere enjamberende regels staat het niet. Punt wordt ook wel gezet bij een tussenzin die een deel van een regel beslaat; het verseind of versbegin geeft dan vanzelf de pauze aan het eind resp. het begin van de tussenzin aan: Ic maecte den eersten man adame
Ende deerste wijf · yeve was haer nameGa naar voetnoot4)
Ende dese Enoch was so goet
Dattene god: want hi verstoet
Dat hare die werelt verkeerde
heenen voerde ende hine soe eerde enz.Ga naar voetnoot5)
Punt vooral ook, al heeft een hs. anders in een pauze van die lengte dikwels geen teken, wanneer er gevaar zou bestaan van verkeerd lezen, b.v. om in de volgende zin niet foutief in een | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||
adem te lezen: die cropele waren blent oft dove; voor de duidelikheid dus: Die cropele waren · blent oft doue
Ganste hi te hant hadden si gheloueGa naar voetnoot1)
De pauze in de tweede regel is minstens even lang, maar hier bestaat niet die dubbelzinnigheid. Vooral het koppelwoordje so kan licht aanleiding geven tot verkeerd bijeenvoegen; zo is b.v. punt nodig om niet foutief te verbinden mar daernare niet lanc so was in: mar daernare
Niet lanc · so was hem leet dese raetGa naar voetnoot2)
Interessant kan het zijn, de interpunctie van de hss. van éénzelfde tekst te vergelijken. Van Maerlant's Rijmbijbel zijn er drie hss. in Den Haag en een in Amsterdam (Kon. Ak. v.W.). Het Haagse hs. 75 E 20, papier kl. fol. in 2 kol., 15e eeuw, heeft geen leestekens. De andere drie, waarvan altans de twee Haagse uit de 14e eeuw zijn, hebben in het vers weinig leestekens. Over het verschil in interpunctie tussen Den Haag 76 E 16 en 129 A 11 zie bl. 174 noot 4 en 5. Ook het Amsterdamse gebruikt punt en dubbelpunt door elkaar. Het Haagse 76 E 16 dat in drie kolommen geschreven is heeft, doordat de regels zo klein zijn en ook toch wel, dikwels een punt aan het verseind. Het Leidse hs. van Natuurkunde des heelals, in twee kolommen, heeft ook vaak punt aan het verseind; in het Utrechtse zijn geen leestekens, afgezien van de grote letters. De Haagse en de Leidse Dietsche Doctrinael hebben wel veel paragraaftekens, maar geen punten, behalve dat er in het eerstgenoemde vaak een punt aan het eind van een hoofdstuk staat en na de tietels. In een dramatiese tekst komen veel rode punten voor, n.l. in De eerste bliscap van Maria, uitgegeven met de hs. interpunctie door J.F. Willems. W. denkt dat het misschien in 1444 op het landjuweel in Brussel vertoond is en dat dit misschien het oor- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||
spronkelike hs. is; het schrift is volgens hem uit die tijd. [Dit zegt nog niet dat de punten niet van later tijd kunnen zijn]. Volgens W. hebben de punten ‘welligt gediend.... om den tooneelspeler in de kunst van opzeggen te leiden.’ Ook mij lijken dit wel zeer in 't biezonder voordrachttekens, want niet alleen in de bovengenoemde gevallen van opvallende pauze staan er punten, maar veel vaker, in sommige stukken bijna in elke regel. Deze tekst zal op plechtige gedragen toon gezegd zijn; daarom wilde men, ofschoon de verzen kort zijn - het gewone Mnl. vers met vier heffingen - toch nog dikwels een caesuur maken: om deze aan te wijzen staan de punten, soms in het midden, ook wel na de eerste of derde heffing. De verzen waar geen punt in staat zal men of in een ritmegolf moeten voordragen, of de caesuur wijst zich daar vanzelf aan. Gedeelten die niet in plechtige stijl geschreven zijn, maar in gewone spreektaal en gewoon prozaritme, b.v. het gesprek der geburen over de kwaadaardigheid der priesters, hebben weinig punten. Hier bedoelde men niet die gedragen declamatietoon. De voordracht is b.v. wel aangegeven in de plechtige rondelen, regel 1378 en volgende. Enkele regels vallen niet in tweeën uiteen, maar gaan in één gelijkmatiger ritmegolf voort: Lof spécie · édel vruchtbárich ták
Sōnder nōmmer soe ēs u wēerde
Ghí wert gebloéit · vut Jéssen geérde
Also ons Bálam · héeft vorspróken
Ēnde ons īn der scriftūren verclēerde
Wérdi gebloíjt · vut Jéssen geérdeGa naar voetnoot1)
Maar, als overal in de Mnl. interpunctie, is het mij ook in deze tekst dikwels niet duidelik waarom in de ene regel nu geen punt staat, in de andere wel. Al de hier besproken hss. hebben een tweeledige interpunctie, d.w.z. de interpunctie heeft twee middelen: het verseinde en een teken, gewoonlik de punt. Want ook die hss. die punt en dubbelpunt hebben (bv. de Amsterdamse Spiegel Historiael) zijn | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||
toch eigenlik evengoed tweeledig, daar er geen verschil van waarde tussen deze tekens is. Hetzelfde schijnt mij toe het geval te zijn met de poëzievertaling van Boëthius' De Consolatione Philosophiae,Ga naar voetnoot1) die geen punten heeft, maar een of twee schuine streepjes, die echter voorzover ik heb kunnen nagaan geen verschillende functie hebben. Tot slot behandel ik het Kopenhaagse hs.Ga naar voetnoot2) van het Leven van Sinte Lutgart, dat uit het Latijn van Thomas van Cantimpré bewerkt is door de Benedictijner abt Willem van Afflighem. Is het toeval dat juist dit hs. met het zorgvuldige interpunctiestelsel afkomstig is uit de kring der Benedictijners, die zowel op het gebied van muziek als van wetenschap veel gepresteerd hebben? Het stamt nog uit het eind van de 13e eeuw, en is van alle poëziehss. die ik gezien heb, het enige dat een soort van liturgiese interpunctie heeft. ‘Een soort van’, want het metron geeft toch niet altijd zuiver toonrijzing aan, en dus nadert dit stelsel weer enigsins tot het voor-liturgiese, Isidoriaanse sisteem, waar de keuze der tekens afhangt van de waarde van het zinsdeel en de lengte van de pauze. Het is een zuivere drieledige interpunctie: punt voor pauzeGa naar voetnoot3), metron voor pauze met toonrijzing, en puntkomma voor lange pauze, aan het einde van een periodus, in de betekenis van passage; gewoonlik staat deze dus aan het eind van een regel. Ook metron kan wel aan het verseind voor- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||
komen, wanneer er n.l. toonrijzing is.Ga naar voetnoot1) De gewone pauze echter aan het verseind wordt zoals overal elders, ook hier niet door een teken aangegeven (behalve in het acht regels verder genoemde geval). Aan het eind van een hoofdstuk wel weer enkele punt; dit teken heeft dus twee functies; aanduiding van de enkele pauze en afsluiting van een heel gedeelte. - Zelden ook wel eens punt aan het verseind, waar men naar het sisteem van het hs. puntkomma of niets verwachten zou (was hier een andere kopiïst aan het werk?) speciaal aan het slot van een rede, en ook zelden wel eens aan het verseind ter aanduiding van een gewone rust, n.l. wanneer er gevaar bestaat dat men verkeerdelik de volgende regel met het voorgaande zou kunnen verbinden, inplaats van met het volgende; meestal is er in zo'n geval tevens toonrijzing en dan wordt het metron gebruikt, maar wanneer er toondaling is kan het metron niet dienen en staat de punt: Die minne sterket dat geloeve
Bi harre cracht so hort die doeve
Den blenden doet die minne schowen ·
Beide onder heren ende vrowen
So es si middelere goetGa naar voetnoot2)
't Is echter hoogst zeldzaam, en niet uit te maken of deze punten wel door de kopiïst zelf gezet zijn. Daar het metron toonrijzing aangeeft, staat het ook wel na zinnen waar wij vraagteken of uitroepteken zetten. Als vierde teken komt nog het vraagteken voor, maar slechts in enkele stukken van het lange werk en dan nog zeldzaam; zowel in de regel als aan het verseind. Maar ook dikwels punt na een vraag, vgl.: Wat wondre · want hi was beseten
Van harre minnen dine duanc
so dat hi wart ten dogden cranc;
Wat wondre dis want si uernam
Dat hare bede wel bequam
Den hogsten coninc onsen here
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Wat wondre das Want hets gescreven
Die lettre doedt die gheest doet levenGa naar voetnoot1)
Vergelijk met het tweede voorbeeld de toonrijzing van de volgende onderwerpzin zes regels ervoor: Want dat gi biddet over hare
Dos ernstelic moet emmer comen
Te baten hare ende oc te vromenGa naar voetnoot2)
Zoals in andere hss. ook hier wel een punt na oversprong ook dan wanneer de rest van de regel er eigenlik ook nog bijhoort, zoals de tweede punt in het volgende voorbeeld: Dat hise wilde ut alre noet
Verloessen · ende na die doet
Van desen liue · wilde brengen
Dar si met vrouden mochte singen
Din suten sanc enz.Ga naar voetnoot3)
In moderne interpunctie zet men bij een dergelike spreekmaatpauze als hier na live gewoonlik geen leesteken.Ga naar voetnoot4) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bij het bestuderen der interpunctie van dit hs. viel mij onmiddellik op dat de laatste negen regels van fol. 8b en fol. 9a = II r. 229-261 een andere interpunctie vertonen. Het schrift is hier ook anders, dichter in elkaar en iets hoekiger. Niet alleen is de vorm der tekens hier anders (de punt staat op de regel, elders in het midden, en de punt heeft een klein haaltje naar boven aan de rechter kant), maar ook hun gebruik: in deze 33 regels komen niet minder dan acht punten aan het eind van de regel voor,Ga naar voetnoot1) wat elders zo uiterst zeldzaam is. Opmerkelik is dat Van Veerdeghem juist in dit kleine stukje zes emendaties voorstelt; o.a. rijmt hier de oostelike vorm verstuende op conde. Nu is het eigenaardig dat Van Veerdeghem in de Inl. bl. XXI dit stukje niet als van een andere hand zijnde noemt; ja zelfs heeft hij het voor een van zijn drie facs. gekozen, als voorbeeld van de eerste hand die dan de fol. 4-15 zou geschreven hebben. Puntkomma, aan het verseind, komt voor: boek II regel 9, 15, 62, 76, 88, 106, 126, 146, 170, 187 (aan het eind van de proloog regel 196 een punt), 214 (= eerste regel van fol. 8a), daarna het juist besproken stukje; fol. 9 verso en 10a hebben in 't geheel | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||
geen slotleestekens, weer puntkomma op fol. 10b regel 320 en verder 374 (slot van een rede)Ga naar voetnoot1) 444 (slot van een rede), daarna op fol. 14b punt aan het slot van het hoofdstuk, puntkomma weer 519, 538, 576 (slot van een rede) op fol. 16,Ga naar voetnoot2) 616, 636 (slot van een rede), 656 (slot van een rede), 720 [op 18b geen punt aan het slot van het hoofdstuk], 758, 782, 804, 910, daarna op fol. 22b punt aan het slot van het hoofdstuk, puntkomma weer 1010 op fol. 23a; van hier tot op fol. 36a regel 1778 slechts eenmaal de eindpuntkomma n.l. op fol. 29a. Enz.Ga naar voetnoot3) De puntkomma dus ook wel, maar zeer zelden, bij rijmscheiding. Dit periodusteken vindt men vooral voor zinnen als: Mar wildi dat ic u bediede (b.v. II 1877 en 2233) of Nu salic u uertrekken voert (b.v. II 2291). In andere hss. hiervoor wel eens een rubricering. Zo kom ik vanzelf tot het laatste wat nog te bespreken overblijft: de rubricering van poëziehss. Ook hierbij heb ik slechts enkele steekproeven kunnen nemen. Zijn de grote rode of blauwe hoofdletters of miniaturen aanwijzingen voor de voordracht der gedichten? Bij de Reinaertliteratuur is deze vraag meermalen ter sprake gekomen.Ga naar voetnoot4) En het lijkt wel of de mening binnengeslopen is dat ze samenhangen met een verdeling in leesstukken. Hier moeten twee punten onderscheiden worden:
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Wat het eerste punt betreft: Kalff zegt bl. 282 dat grote gedichten in verschillende ‘lessen’ voorgedragen zullen zijn; hij meent in enkele gedichten wel eens plaatsen te kunnen aanwijzen waar zo'n nieuwe ‘lesse’ begon, n.l. waar een zekere recapitulatie is; in de Lorreinen staat op een van die plaatsen een grote geschilderde hoofdletter (Kalff bl. 283 en noot 36 hierbij); de Limborch is verdeeld in een aantal boeken welke ‘door een grote gebloemde letter zijn onderscheiden. Sommige dezer boeken die van 1000-1400 verzen tellen, kunnen zeer wel achtereen zijn voorgedragen.’ Maar in de langere boeken wijst K. in het midden nog een rustplaats aan, en hier schijnt dan geen biezondere letter te staan. In geen van beide genoemde hss. is dus, als we het door K. vermelde goed nagaan, verband tussen ‘lessen’ en biezondere letters. Bij de bespreking van de vermoedelike leesstukken van de Reinaert (2 of 6 volgens K.) noemt K. de rubrieken in het geheel niet.Ga naar voetnoot1) En natuurlik. Grote versierde letters zijn er niet in de twee hss. van Reinaert I en de gewone rubriekletters en -tekens zijn daarvoor veel te talrijk. Bij deze gedichten kreeg men natuurlik niet een zo kleine dosis als bij de leesstukken van de Evangeliën, vgl. bl. 129. M.i. bestaat er in het Comburgse en in het Dijckse hs. geen verband tussen rubricering en voordrachtstukken. De mening van Buitenrust Hettema: Zwolsche Herdr. 19/20 bl. CXL vg. - door Muller: Crit. Comm. bl. 147 bestreden - als zouden de alinea's in de Reinaert heel wat anders betekenen dan de onze, acht ik volkomen uit de lucht gegrepen. De zaak is dat het Comburgse hs. met de rubriekletters en -tekens wel eens wat willekeurig te werk gaat: van de zeven door B.H. genoemde plaatsen heeft het Dijckse hs. alleen bij regel 575 (= 561) er een, en hier is de alinea ook volgens onze opvatting niet misplaatst: het is het begin van een rede. In het algemeen heb ik de indruk gekregen dat het alineagebruik in het Mnl. niet zoveel scheelt van het onze. Ook tegenwoordig heerst daarin bij verschillende schrijvers groot verschil, en zelfs dezelfde schrij- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ver gaat de ene maal gauwer tot de nieuwe regel over dan de andere keer. En ook hangt hierbij veel af van de stijl. De eenvoudige mondelinge verteltrant voegt èn de zinnen meer door voegwoorden aaneen èn de gebeurtenissen door overgangszinswendingen; de kunsttaal, doordacht, stileert de zinnen meer elk op zichzelf en onderscheidt en ordent de delen van een verhaal. Hier is het verstand eerst analyserend en daarna weer componerend te werk gegaan. Een kinderopstel daarentegen, dat meer de mondelinge verteltrant nadert, is voor een volwassene niet makkelik in alinea's te verdelen. Deze alles-aaneenrijgende, niet scherp verdelende vertelmanier hebben veel Mnl. stukken. De schrijvers kenden de gewoonte van stofverdeling door grote letters uit geleerde werken en passen ze nu, meer of minder handig, toe. Een aanknopingspunt menen ze soms te vinden in woorden als Doe of Hierna, waar zonder veel zin wel eens grote letters gezet worden. Men vergelijke hetgeen hierboven bij de bespreking van de gewone hoofdletter bij Doe en So gezegd is. Comb. hs.
738[regelnummer]
Ende sette al jeghen al
Doe hi dat gheruchte hoorde
282[regelnummer]
Recht te desen seluen stonden
Doe Grimbert stont in deze tale
1847[regelnummer]
Recht in dese selue sprake
Doe spranc up Belin de ram
Dyckse hs.
724[regelnummer]
Hi sette al ieghen al
Doe hi dat geruchte horde
270[regelnummer]
Rechte in desen seluen stonden
Dat Grimbaert stont in deser tale
1836[regelnummer]
Recht in deser seluer sprake
Spranc op Bellijn de ram
Evenzo met Doe 1285. Ongetwijfeld een vergissing in het Comb. hs. is 2043 Die gone met grote letter. Men moet wel onderscheid maken tussen de grote hoofdletters die direkt door de kopiïst geschreven of uitgespaard zijn, en de andere rubricering die er later bijgemaakt zijn kan.Ga naar voetnoot1) | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Grote letters zijn er in het Comb. hs. 86Ga naar voetnoot1), waarvan twee bij rijmscheiding: 778 en 2280, waarvan echter de eerste duidelik een vergissing is;Ga naar voetnoot2) in het Dijckse hs. 30, nooit bij rijmscheiding. Waar dus r. 2280 Eens morghins arde vroe
Geviel dat mijn neve die das
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de enige plaats is waar grote letter bij rijmscheiding voorkomt, en nog wel een plaats waar alinea volstrekt niet noodzakelik is - ook Muller's gereconstrueerde tekst heeft er hier geen - meen ik dat men wel kan concluderen dat als sisteem gold in de beide hss. en waarschijnlik in veel andere:Ga naar voetnoot1) alleen grote letter bij een nieuw rijmpaar. Maar dan kan de grote letter ook geen aanwijzing van toonverandering zijn, die dikwels sterker is bij rijmscheiding, n.l. in het geval van verandering van spreker. De grote letters beogen m.i. niet anders dan stofverdeling, al is deze dan dikwels zeer weinig stelselmatig ten uitvoer gebracht. Het Dijckse hs., dat zoveel minder grote letters telt, heeft daarnaast veel meer rode strepen door gewone hoofdletters, soms ook nog met paragraafteken ervoor, n.l. 38, terwijl het Comburgse hs. slechts 14 maal een paragraafteken heeft. In het Dijckse hs. komen deze rooddoorstreepte letters niet regelmatig over de hele tekst voor, maar in enkele gedeelten, vooral daar waar in een lang stuk geen grote letter is, b.v. tussen 1323 en 1861. Blijkbaar vond men later bij het doorlezen de tekst hier te weinig overzichtelik en heeft daar op deze wijze achteraf nog verbetering (?) in gebracht. Slechts twee maal vindt men in het Dijckse hs. een rode streep door een letter bij rijmscheiding, en beide malen bij een eigennaam: 1646 Grimbert 3018 Cuart. In het Comb. hs. staat ook slechts in enkele stukken, vrij willekeurig, een paragraafteken. Deze rubricator schijnt vooral verandering van spreker te hebben willen aanwijzen (9 maal van de 14), maar heeft dit beginsel slechts hier en daar toegepast. In moderne teksten heeft men in dit geval dikwels alinea. Van deze 9 paragraaftekens nu zijn er 5 bij rijmscheiding, wat niet te verwonderen is, want juist bij persoonswisseling komt rijmscheiding veel voor, in de dramatiese literatuur als regel. De andere vijf, nooit | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||
bij rijmscheiding, zijn: 247 Nu 893 Dat weder 1055 Dit teekin 2211 Bi der coninghinnen rade 3393 Doe spranc voert Syrapeel. Alleen bij het laatste geval zouden ook wij een alinea maken. - Het Dijckse hs. heeft van deze plaatsen op 247 en 3393 een grote letter, bij de andere niets. - Deze paragraaftekens zouden wel aanwijzingen van toonverandering kunnen zijn, de 9 veranderingen van spreker en de 5 andere gevallen waar men op hoger toon inzet,Ga naar voetnoot1) b.v. bij de schildering: Dat weder was scone ende heet. Paragraafteken komt in het algemeen voor:
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Afgezien van deze stofverdeling kan ik het boven behandelde aldus samenvatten: in poëziehss. is de ritmiese eenheid het vers; deze wordt aangegeven door de nieuwe regel. De inbreuk op deze regel: de oversprong, wordt in veel hss. aangewezen door een teken, gewoonlik de punt. Maar hierin is al een zeker formalisme ontstaan. - En verder, waar het vers uit twee zinnetjes bestaat, heeft men dikwels een leesteken geschreven, en ook, evenals in proza, bij een opvallende pauze in een opsomming.Ga naar voetnoot1) |
|