Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden
(1926)–Johanna Greidanus– Auteursrecht onbekendIn 't biezonder in de Nederlanden
[pagina 1]
| ||||||||||
Inleiding.Niet alleen voor de praktijk, om de bedoeling van het geschrevene duidelik te maken, is de interpunctie van groot belang, en verdient dus bestudeerd te worden, maar de studie daarvan is ook nuttig om ons inzicht in de taalstruktuur te verhelderen. Dat dit onderwerp in de taalwetenschap zo verwaarloosd is, komt doordat het te weinig in zijn eigenlik wezen begrepen is, te veel zuiver mechanies en doctrinair opgevat. Voor de ouderwetse grammatica, die uitging van de geschreven taal, hoeft dit niet te verwonderen. Daar was het slechts een kwestie van orthografie, waarvoor men alleen enige regels te dikteren had. Diepere zin had het daar niet. Men aanvaardde de leestekens als iets dat er nu eenmaal bij hoort, zonder zich over oorsprong of diepere betekenis ervan te bezinnen. Waar enkele schrijvers van monografieën dit wel getracht hebben te doen, is hun metode weinig doeltreffend en het resultaat onbevredigend. Om te beginnen moet men in het oog houden het onderscheid tussen de inhoud (waarde, functie) en de vorm der leestekens. De tekens zijn slechts schriftelike aanduiding van iets anders, evenals de letters niet meer dan schriftelike aanduiding van de klanken zijn. De moderne grammatica, die uitgaat van de gesproken taal, behandelt de klanken en in aansluiting daaraan de letters. Evenzo moet men bij een behandeling van de interpunctie niet uitgaan van de schrifttekens, maar van dat waarvan ze de aanduiding zijn. Waarvan zijn de interpunctietekens de aanduiding? Wanneer we de praktijk in het Nederlands van onze tijd nagaan, merken we op, in alle variaties van sobere en kwistige interpunctie, dat er twee richtingen in het interpungeren zijn: de ene die tekens plaatst om hoofd- en bijzinnen te scheiden, de andere die leestekens zet ter aanduiding van een pauze. De | ||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||
laatste beoogt dus het gemak van het (hardop of stil) lezen, de eerste heeft ten doel, door de tekens de zinnen voor het oog dadelik zichtbaar te verdelen in hun grammatiese geledingen. Het eerste beginsel leidt tot rhetoriese, oratoriese, ritmies-melodiese of fonetiese interpunctie, het tweede tot syntaktiese, grammatiese of logiese. Voorbeeld: Ik hoop dat je morgen komen kunt (rhet. int.). Ik hoop, dat je morgen komen kunt (synt. int.). Het Frans en Engels gebruikt in zinnen als deze de rhetoriese interpunctie, het Duits de syntaktiese, in het Nederlands worden beide beginselen toegepast. De meeste schrijvers over interpunctie hebben, vager of duideliker, deze tweeslachtigheid gevoeld. Alvorens hier nader op in te gaan noem ik daarom eerst enige werkjes over interpunctie. In Nederland is er weinig van belang over gepubliceerd. Behalve hetgeen in de grammatica's erover geschreven is, zijn mij uit de 19e en 20e eeuw slechts de volgende monografieën bekend:
| ||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||
| ||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||
Ga naar margenoot+Als auteurs van werkjes over interpunctie zien we vooral in de oudere tijd nogal eens optreden boekdrukkers of schoolmeesters (of althans schrijvers van schoolboekjes). Tot de laatste soort horen Corvey en Glöde. Tot de eerste Wilson en Frijlink. Ga naar margenoot+Hun metode was wetgevend, niet beschrijvend. Voor de schoolboekjes spreekt dit vanzelf: de leerlingen worden enige regels van orthografie gegeven. Maar ook van de drukker is het begrijpelik dat hij hierin regelend optreedt. Slordigheid in interpunctie is voor hem lastig. Eenheid in interpunctie is in zijn belang. Ook in de spelling is men in de laatste anderhalve eeuw tot eenheid gekomen, tot een bindend spelsisteem. Deze drukkers behandelen de interpunctie dus ook als deel van de orthografie. Daar het letterschrift ten doel heeft het gedrukte of gesprokene zoo aanschouwelijk (?) mogelijk voor te stellen, lijdt het, onzes inziens, geen twijfel, of de interpunctie behoort mede tot de orthographie, dat is de kunst om het gedrukte of gesprokene zoo juist (correct) mogelijk te schrijven.Ga naar voetnoot2) Frijlink behandelt dan ook verder nog allerlei orthografiese en vooral typografiese kwesties: verkortingsteken, de stip boven de i, cursivering, het aaneenschrijven van woorden enz. Enigsins hiermee te vergelijken is de uitgave door de University of Chicago Press van een Manual of Style (5e druk 1917), dat allerlei typografiese kwesties regelt, en ook de interpunctie. Met enkele uitzonderingen worden deze voorschriften toegepast door de University of Chicago PressGa naar voetnoot3). Maar niet alleen de drukker, ook de lezer kan last ondervinden van een slechte interpunctie. Zo zegt Broes dat hij tot zijn onderzoek gekomen is, doordat hij een Duits boek gelezen heeft, waar- | ||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||
van het lezen bemoeilikt werd door een teveel aan leestekens. Bij beide soorten van auteurs is het dus uitsluitend een praktiese kwestie. Het enige enigsins wetenschappelike werkje is dat van Bieling: hij volgt de historiese metode; maar zijn feitenmateriaal is zò beperkt, dat hij dikwels verkeerde konklusies trekt, en bovendien gaat hij inplaats van deductief toch weer te veel inductief te werk bij het zoeken naar das Princip der deutschen Interpunktion. Glöde's histories materiaal is nog beperkter en berust grotendeels op mededelingen van anderen. Ga naar margenoot+Uitgangspunt was gewoonlik de geschreven taal, dus het teken. Men noemde op welke tekens er bestonden en in welke gevallen die gebruikt werden. Broes heeft al enig idee van een andere, moderne, opvatting. Ofschoon het onderscheid ‘gesproken’ en ‘geschreven taal’ en het begrip ‘woord’ hem nog niet klaar voor de geest staan, gaat hij toch meer uit van de gesproken taal; het schrift is secundair: ‘woorden’ (bedoeld is: geschreven woorden) en ‘interpunctie’ dienen om iemands, door zijn stem medegedeelde, gedachten te doen kennen op afstand van tijd en plaats: de woorden voor hun deel, vertonen (?) de rede van de spreker, de interpunctie, voor haar deel vertoont de rust, langere of kortere, met welke hij zijn spreken afbreekt. Hier wordt dus niet zozeer de nadruk gelegd op het uiterlike, het teken, maar op de inhoud ervan, op de pauze in het spreken, die in schrift wordt aangeduid door het teken. Na Broes vertoont Frijlink, ofschoon hij Broes' artiekel kende, een achteruitgang. Het schrift is voor hem geen aanduiding van de gesproken taal, maar een ding op zichzelf, zoals de heersende opvatting de hele eeuw vòor hem geweest was. In die gedachtewereld hoort thuis de opvatting, die eveneens vòor hem gehuldigd was, dat het voegwoord en ‘de waarde eener comma’ kan hebben, en dat de comma een woord kan vervangenGa naar voetnoot1). Ook Bieling heeft deze twee: inhoud (d.i. waarde, functie) en vorm niet altijd naar behoren onderscheiden. In zijn historiese behandeling gaat hij m.i. te veel uit van het teken: hij deelt mede dat | ||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||
in een bepaalde tijd die en die tekens bestaan en voegt daaraan toe de functies die ze toen verrichtten. Verkeerd voorgesteld is het ook wanneer hij op bl. 40 spreekt over ‘das zuerst Periodus genannte Semicolon.’ Hij had het aldus moeten uitdrukken: de periodus (zinseind) werd [dikwels] door een teken dat dezelfde vorm heeft als het tegenwoordige semicolon (;) aangeduid. 't Is een dergelijke omdraaiing als wanneer men spreekt van: de uitspraak van een letter, inplaats van: de schriftelike aanduiding van een klank. Een bepaalde fout is het gevolg van dit verkeerde uitgangspunt bij Glöde wanneer hij schrijft:Ga naar voetnoot1) Interessant aber ist es zu verfolgen, wie zu verschiedenen zeiten und bei verschiedenen schriftstellern die satzzeichen verwerthet werden. Es gibt eine zeit, wo das kolon allmächtig ist, das semikolon dagegen sich sein gebiet mit vielen schwierigkeiten erobern muss. Heute wieder ist das kolon durch punkt, semikolon und komma sehr zurückgedrängt. Want het oude kolon, al heeft het dan ook dezelfde vorm, is in wezen niet hetzelfde teken als onze tegenwoordige dubbelpunt. Met de hele grammatiese ontwikkeling hangt het samen dat men inplaats van het ene kolon meer tekens, voor verschillende gevallen, gaat gebruiken. Of dat teken nu een punt of een streepje of iets anders is, is een paleografiese of typografiese kwestie, maar heeft uit taalkundig oogpunt geen belang. Maar waarvoor het teken diende, wat zijn waarde was dus, daarom gaat het. Ga naar margenoot+Naarmate men als uitgangspunt de geschreven of de gesproken taal neemt, zal men ook meer geneigd zijn het syntaktiese of het rhetoriese beginsel voor de interpunctie aan te nemen. Bij de meeste auteurs zijn beide min of meer dooreengemengd in de definitie. Frijlink b.v. begint: Door interpunctie verstaan wij het door teekens scheiden van het geschrevene, met het hoofddoel om denkbeelden of begrippen voor den lezer te verduidelijken. Maar even verder, op voorbeeld van Corvey, zegt hij: evenals, tot regt verstand en juiste voordragt van een muziekstuk, de noten alleen niet kunnen volstaan, maar ook andere teekens noodig | ||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||
zijn, om met kracht, gevoel en uitdrukking de gedachten van den componist te kunnen wedergeven, evenzoo hebben wij ook, tot regt verstand en juiste voordragt van het geschrevene, de teekens noodig, die men interpunctie noemt. Het verschil tussen vraag- en uitroepteken enerzijds, die ook de toonhoogte aanduiden, en de andere leestekens anderzijds was ook de meesten wel opgevallen. Wilson noemt de laatste grammatiese, de eerste grammaties-rhetoriese tekens. Als beginsel dan vinden we genoemd hij de verschillende auteurs: duidelikheid (Frijlink), gelijkvormigheid (bij verschillende drukkers), nadruk (emphasis, bij Rourke), rust (Broes), pauze (Bieling), pauze en toonhoogte (Duden), verschillende beginselen tegelijk (Summey). Geen overeenstemming dus. Dit komt doordat men een logiese norm heeft willen aanleggen aan dat wat niet tezelfder tijd in zijn geheel als een logies stelsel gemaakt is, maar wat langzamerhand histories ontstaan is. De meeste schrijvers hebben alleen de interpunctie van hun tijd, de moderne interpunctie dus, behandeld. Ofschoon Bieling wel een beknopte historiese uiteenzetting geeft, is hij in zijn willen vinden van één beginsel voor de interpunctie veel te doctrinair en te teoreties. Verschillende tijdperken hebben iets bijgedragen tot de vorming van ons interpunctiestelsel. Gewoonlik was het de voordracht, die behoefte voelde aan een nieuwe aanduiding van pauze of toonhoogte. Maar dan weer maakte de grammatica zich meester van deze tekens en gebruikte ze als aanduiding van haar syntaktiese onderscheidingen. In een periode waarin de grammatica van de geschreven taal oppermachtig is, zal de interpunctie dus ook meer syntakties worden. De Duitse interpunctie, die toch evenzeer als de Franse en Engelse teruggaat op de middeleeuws-Latijnsche, heeft zich anders, meer syntakties, ontwikkeld dan de beide andere genoemde. De ontwikkeling der interpunctie immers staat in nauw verband met die van de stijl. Het Franse proza dat zich altijd toegelegd heeft op een klare duidelike stijl, heeft minder behoefte aan interpunctietekens dan de zware Duitse zinnen, die meer voor het oog dan voor | ||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||
het oor geschreven schijnen. Hier helpen de interpunctietekens het oog bij de ontleding van de zin. Men moet niet één beginsel aan de interpunctie willen opdringen, maar, zonder vooropgezet principe, de feiten uit de praktijk waarnemen, en hier niet blijven staan bij de hedendaagse praktijk, maar terugzien waaruit deze zich ontwikkeld heeft. Daarnaast dienen dan de oude interpunctieteorieën bestudeerd te worden. De historiese methode dus. De evolutie van de interpunctieteorie levert een interessante bijdrage tot de ontwikkelingsgang van de leer van de zin. Het zou de moeite lonen op deze wijze ook de ontwikkeling van andere onderwerpen uit de grammatica na te gaan. De meer ritmiese interpunctie van de praktijk oudtijds geeft daarnaast een ander inzicht in de taalbouw, meer overeenkomstig de gesproken taal. In de volgende hoofdstukken nu zal de historiese ontwikkeling van de Nederlandse interpunctie beschreven worden, van de praktijk en van de teorie. Met de ontzaglike uitgebreidheid van materiaal kunnen we hieruit, altans wat de praktijk betreft, niet meer dan enkele grepen doen. Grepen uit Middelnederlandse handschriften, uit oude drukken, en enkele mededelingen van de ontwikkelingsgang vanaf de 17e eeuw. Voorstudie is er nagenoeg niet op dit terrein. Voor het Middelnederlands is het enige mij bekende artiekel dat van Stracke (zie bl. 2 en bl. 177). De boekjes van Bieling en Glöde bevatten enkele gegevens over Duitse, Franse en Engelse handschriften. Beschrijvers en uitgevers van handschriften geven dikwels (helaas: niet altijd, en nog erger: niet altijd juist) een beschrijving van de interpunctie van het handschrift; hier is dus materiaal te vinden voor de verzamelaar en vergelijker.Ga naar voetnoot1) Maar met de ontzaglike uitgebreidheid van het materiaal is er geen denken aan | ||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||
een volledige beschrijving van de interpunctie in het Middelnederlands, zo verschillend in de verschillende handschriften, te geven, zelfs al zou men de juridiese stukken buitensluiten en zich tot de letterkundige, in ruime zin, bepalen. Ik had mij tot taak kunnen stellen alleen de Mnl. interpunctie, en dan met meer volledigheid dan nu het geval geweest is, te beschrijven, maar ik heb er de voorkeur aan gegeven enige grepen te doen uit de verschillende tijdperken, en te trachten uit dit materiaal de samenhang en de ontwikkeling op te sporen. Deze metode heeft ongetwijfeld een nadeel: zulk een eerste samenvattende studie, pionierswerk, zal bij latere uitwerking van onderdelen onvermijdelik fouten blijken te bevatten. Maar m.i. is het voordeel toch groter: uit de weinige bestaande detailstudies bleek me soms door gemis aan overzicht van het geheel een gebrek aan inzicht en ook wel een verkeerd begrijpen van sommige termen, die in verschillende tijdvakken verschillende betekenis hebben. Het artiekel van Stracke, hoe uitmuntend overigens, bewijst dit. Stracke behandelt de interpunctie in een handschrift van het leven van Sinte Lutgart. Dit handschrift heeft nu juist een interpunctie die men in andere Mnl. gedichten zelden aantreft, maar elders wel. De betekenis van deze biezondere interpunctie kon door hem dus niet beoordeeld worden, hetgeen trouwens ook niet de bedoeling was van deze, nagenoeg eerste bijdrage tot de kennis der Middelnederlandse interpunctie. Maar met het schetsen van Middel- en Nieuwnederlandse interpunctie kon ik niet volstaan. De bestudering van Mnl. handschriften leidde vanzelf tot de vraag: waar komt hun interpunctie vandaan? Ik vond hier verschillende sistemen, voorzover men bij de grote willekeur ook in spelling, in de middeleeuwen van sistemen spreken kan. Op welke traditie berusten deze? Zo voerde het onderzoek van Mnl. handschriften mij vanzelf naar dat van gelijktijdige en oudere Latijnse. Het tijdperk van Karel de Grote met zijn beroemde schrijfschool in Tours onder Alcuin bleek ook gegevens over interpunctie te verschaffen. En de praktijk toen, voerde mij weer verder terug naar de Latijnse | ||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||
grammatici, wier in hoofdzaak overeenstemmende teorieën weer teruggaan op de Alexandrijnse geleerden. Het bleek zo dat de oorsprong van onze interpunctie, hoezeer ook veranderd, in de teorie der Alexandrijnen te zoeken is. Aan mijn onderzoek van Mnl. interpunctie heb ik dus moeten laten voorafgaan een beschrijving van deze teorie van Grieken en Romeinen. Ik ben mij bewust mij hierbij op een netelig gebied begeven te hebben voor een niet-classica. Want met citeren alleen van wat een handboek over de geschiedenis der klassieke grammatica vermeldt over de interpunctie, kon ik voor mijn onderzoek niet volstaan. Ik moest opsporen en aanwijzen welke dingen van de Grieks-Latijnse teorie zijn blijven bestaan in de latere M.E. en welke veranderingen (door verkeerd begrijpen soms van woorden) er gekomen zijn. Met name noem ik nu reeds de betekenisverandering die de woorden comma en colon ondergaan hebben en die voor mijn onderwerp van zeer veel belang is. Als metode voor de behandeling van de Latijnse periode heb ik er daarom de voorkeur aan gegeven zelf de betreffende gedeelten van die Latijnse grammatici die ook de interpunctie behandelen, op te zoeken en te rangschikken, en die dingen uit de door mij gegeven citaten te bespreken die voor mijn eigenlike doel, de Nederlandse interpunctie, van belang zijn. Ik wil er dus de aandacht op vestigen dat hier geensins bedoeld is een behandeling van Romeinse interpunctie-teorie om en op zich zelf, slechts als voorloper van de latere middeleeuwse en humanistiese teorie en praktijk. Bij de bespreking van de Alexandrijnse teorie heb ik gevolgd de twee handboeken van SchmidtGa naar voetnoot1) en SteinthalGa naar voetnoot2), die hoewel beide reeds vrij oud, voorzover mij bekend nog niet door een nieuwere samenvatting vervangen zijn. Steinthal's hoofdstuk over interpunctie telt slechts 7 bl. In een eigen onderzoek of er meer | ||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||
uitspraken van Griekse schrijvers over interpunctie zijn, kon ik mij niet begeven. Hier blijft een onderwerp van studie voor een classicus over. Ik beroep mij hiervoor op Schmidt en Steinthal; de door hen genoemde berichten heb ik overgenomen en gecontroleerd. Met hun toelichting kan ik het echter niet altijd eens zijn. Wanneer zij spreken over het wezen (‘Begriff’) der interpunctie, hebben zij zich m.i. niet geheel kunnen losmaken van de speciaal Duitse interpunctieopvatting, die men bij een krietiese beschouwing van het klassieke interpunctiestelsel niet maar zo zonder meer als maatstaf nemen mag. Maar anderzijds kon ik mij ook niet bepalen tot een overnemen alleen van de feitelike mededelingen en citaten in deze twee werken, maar moest ik die punten aanwijzen en toelichten die voor mijn eigenlike onderwerp er op aan kwamen, die trekken die ik in de verdere historiese ontwikkeling volgen kon en die hierboven al genoemd zijn: het ritmiese en het syntaktiese element in de interpunctie. Over de praktijk van interpunctie in klassieke handschriften bestaat geen volledige samenvattende studie. Hiervoor is nog ontzaglik veel materiaal te verwerken. Dit moet verdeeld worden naar tijd en schrifttype. Voor het Grieks is een bijdrage geleverd door Flock, die de interpunctie van een aantal Egyptiese papyri onderzocht heeft. Voor het Latijn moeten behalve capitaal- en unciaalschrift nog onderscheiden worden de verschillende soorten van nationaal schrift (Iers, Angelsaksies enz.). Over het Beneventaanse schrift van de 9e tot de 13e eeuw is nog niet lang geleden een boek geschreven door Loew, die een uitvoerige beschrijving van de interpunctieGa naar voetnoot1) geeft, die in dat schrift juist zeer interessant is. De bekende handboeken over paleografie (Thompson, Prou, Reusens) wijden slechts weinig bladzijden aan de interpunctie. Materiaal is nog te vinden in het Album Palaeographicum van De Vries, waar bij de beschrijving van de handschriften ook de | ||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||
interpunctie beschreven wordt. Ook, maar niet geregeld, is dit gebeurd bij de uitgaven van de Palaeographical Society en de New Palaeographical Society. Verder bestaat er nog een artiekel in het 18e-eeuwse Nouveau TraitéGa naar voetnoot1), een aantal korte aantekeningen in Wattenbach's Anleitung en nog hier en daar iets in zijn Schriftwesen im Mittelalter. De door Prou genoemde Franse dissertatie van Henri Omont is niet in druk verschenen. In een bronnenonderzoek van interpunctie in klassieke handschriften kon ik mij niet begeven. Hier kon ik niet meer doen dan gebruik maken van de uitkomsten van anderer onderzoek, hierboven genoemd, die ik slechts ten dele controleren kon. Maar voor mijn onderwerp heeft ook niet de praktijk in de klassieke handschriften in de eerste plaats belang, zoals in hoofdstuk I en II zal blijken. 't Is de Grieks-Romeinse teorie, die, met diep-ingrijpende veranderingen, de grondslag is van onze huidige interpunctie. Slechts zo nu en dan heb ik een enkel gegeven uit de praktijk genoemd om hier reeds te doen zien dat teorie en praktijk niet samenvielen, op welk verschijnsel ik in de latere middeleeuwse interpunctie ook herhaaldelik zal moeten wijzen. Nog minder dan de praktijk van Latijnse handschriften was de wijze van interpungeren in Griekse handschriften op zich zelf van belang voor mijn onderwerp. De kwestie dus of de Griekse interpunctie-praktijk weer teruggaat op een Phoenicies gebruik, kon ik onaangeroerd laten. Maar niet de vraag van de oorzaak, de behoefte die aanleiding gegeven moet hebben tot het ontstaan van interpunctie, en evenmin het probleem hoe dit gemis aan overeenstemming van teorie en praktijk te verklaren is. En als eindvraag restte mij nu nog: waaruit of hoe is dan ontstaan die Alexandrijnse interpunctieteorie, die de stammoeder is van ons tegenwoordige stelsel? Indien een classicus eenmaal meer gegevens over de teorie ge- | ||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||
vonden heeft en ooit het reusachtige materiaal der praktijk, voorzover dat bewaard is gebleven, verzameld en geschift is, zullen misschien later deze vragen met wat meer zekerheid beantwoord kunnen worden. Maar bij elk geschiedverhaal tast men in de oudste tijd in het duister en historici hebben meermalen getracht uit enkele gegevens zich een beeld te vormen van een ontwikkelingsgang, al kwamen ze daarbij dikwels tot een hypothese die door een latere vorser die over meer gegevens beschikte, verworpen werd en vervangen door een andere. Als een dergelike poging geef ik de schets in het begin van het eerste hoofdstuk. |
|