Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden
(1926)–Johanna Greidanus– Auteursrecht onbekendIn 't biezonder in de Nederlanden
[pagina 14]
| |||||||||
Hoofdstuk I.
| |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
wij gewoon, als vanzelf, de woorden te abstraheren uit de klankenreeks, de gehele uitgesproken gedachte. Voor de Grieken zal het lezen van dit doorlopende schrift (scriptura continua) niet zo moeilik zijn geweest als het ons lijkt. Grieken en Romeinen (en Zuidelike volken nòg wel soms) lazen niet met de ogen alleen, maar met de mond. Legentem aut tacitum stelt Horatius tegenover elkaar. Het hardop lezen was zo vanzelfsprekend bij hun, dat Augustinus (Conf. VI 3) als iets biezonders vertelt dat hij en anderen Ambrosius dikwels hadden zien lezen, terwijl zijn ogen langs de regels heen en weer gingen: vox autem et lingua quiescebant. Hij vindt dat zo vreemd, dat hij naar een verklaring ervoor zoekt: Ambrosius deed het zeker om niet geraadpleegd te worden over een moeilike plaats, of om zijn zwakke stem te sparen.Ga naar voetnoot1) - Men las syllabatim, waarbij de consonant (behalve soms σ, ν of ϱ) tot de volgende lettergreep hoorde. Woorden eindigend op consonant komen n.l. in het Grieks niet voor, behalve alleen op σ, ν of ϱ. Alleen daar en bij hiaat kan dus dubbelzinnigheid ontstaan; later heeft men ter vermijding hiervan de ὑποδιαστολή (een schuin streepje), b.v. ἐστιν͵αξιος, niet ἐστι͵ναξιος.Ga naar voetnoot2) De syllabe, meer dan het woord, is de eenheid. Aan afschrijvers dikteerde men syllabatim. Hermas (Vis. II 1), die zonder diktaat overschrijven moest, zegt: ik heb alles letter voor letter afgeschreven, want ik kon de syllaben niet vinden: μετεγϱαψάμην πάντα πϱὸς γϱάμμα οὐχ᾽ ηὕϱισϰον γὰϱ τὰς σνλλαβάς. Het doorlopende schrift is tot diep in de middeleeuwen in gebruik gebleven. Schriftelike overblijfselen uit Griekenlands oudheid hebben we op steen of op papyrus. De inschriften op steen bevatten vooral wetsbepalingen; in de papyri onderscheiden we de letterkundige en de niet-letterkundige. Inscripties, als alle wetstaal, zijn meer conservatief; ook is duidelikheid daar vooral een | |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
vereiste; en voorts moeten ze door velen gelezen worden. Hier scheidt men soms de woorden door een teken; soms is dit een punt, vaker komt voor twee of drie punten boven elkaar, een enkele keer vier punten boven elkaar of in een vierkant.Ga naar voetnoot1) [In Latijnse inscripties één punt.] Deze punten zijn dus geen interpunctietekens; evenmin de punt of puntkomma voor een afkorting (b.v. uterq; voor uterque); of de punt of dubbelpunt voor en na een getal; dit zijn geen leestekens, maar men zou het schrifttekens kunnen noemen of grafiese tekens; ook in Middelnederlandse handschriften bestaat nog de gewoonte een getal tussen punten te plaatsen. Onder interpunctie verstaan we in het Nederlands zinscheiding of zindeling. Ook de punt ter aanduiding van het hexametereinde, waarvan Hinrichs een voorbeeld noemt, is niet bepaald een interpunctieteken, maar metrumaanduiding. In papyri is woordscheiding zeldzamer dan in lapidair schrift. Men bedenke dat men niet alleen toen minder las, maar dat men ook vooral minder onbekende stof las. Kranten en ook letterkundige werken lezen wij meestal maar éénmaal. Voor de meeste antieke lezers bevatten altans de letterkundige papyri een niet onbekende tekst. Nog minder dan de woorden worden in de oudste teksten de zinnen gescheiden. Meestal loopt het schrift door. In enkele teksten begint men soms een nieuwe regel en sluit het vorige af door een kleine horizontale streep eronder, παϱάγϱαφοςGa naar voetnoot2) genaamd. Aldus in een Attiese inscriptie van de vijfde eeuw voor Chr., om de verschillende posten van een rekening te scheidenGa naar voetnoot3). Maar ook wel schrijft men door op dezelfde regel en laat alleen een kleine ruimte open, | |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
terwijl dan de paragraphos gezet wordt onder het begin van de regel waarin de open ruimte is, aldus: Ook open ruimten zonder paragraphos worden gevonden in papyri.Ga naar voetnoot2) De dubbelpunt, die we tot nu toe alleen hebben leren kennen als woordscheidingsteken, komt - eigenaardig - samen met de paragraphos voor in het Phaedofragment van de Petriepapyri. Bovendien wordt daar dikwijls een streepje gebruikt om de wisseling van sprekers aan te wijzenGa naar voetnoot3). Antiope en Phaedo zijn van verschillende hand. De Phaedo is zorgvuldig geschrevenGa naar voetnoot4). Beide worden door Kenyon geplaatst misschien in de helft van de 3e eeuw. Het schrift heeft nog veel overeenkomst met dat van inscripties. Het is jammer dat Kenyon ons niet nauwkeuriger inlicht over het gebruik van die paragraphos en dubbelpunt in het Phaedofragment. Dienden ze voor zinscheiding? Noch in de bovengenoemde Attiese inscriptie, noch in de Antiope is het een eigenlik zinscheidingteken; het verdeelt de inhoud der behandelde stof. De dubbelpunt occasionally closes a sentenceGa naar voetnoot5) in de 4e- (of 3e-) eeuwse Weense papyrus, bevattende de vloek van Artemisia, blijkbaar niet het werk van een beroepschrijver, maar van een vrouw van weinig ontwikkeling; het ongeoefende schrift lijkt veel op het epigrafiese.Ga naar voetnoot6) Daar ik niet in de gelegenheid geweest ben de papyrus zelf te bestuderen, maar mijn gegevens ontlenen moest aan Kenyon en Thompson, blijft nog te onder- | |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
zoeken over of ook hier misschien de dubbelpunt stofverdeling beoogt. Volgens FlockGa naar voetnoot1) komt in de papyri van Hibeh, uit de 3e eeuw voor Chr., veel interpunctie voor. Ik ontleen hiervoor aan Flock: Wisseling van personen in het drama wordt aangegeven:
Een papyrus van Hippias over de muziek (Hibeh 13) scheidt volgens Flock de zinnen door een paragraphos, zinsdelen die door οὔτε - οὔτε of door ϰαὶ - οὔτε of door μὲν - δὲ verbonden worden door een dubbelpunt. Voorlopig bepalen we ons tot deze gegevens die niet jonger zijn dan de 3e eeuw, dus uit de tijd van Aristoteles, ervoor of kort erna. Verreweg de meeste papyri hebben dan dus geen verdeling. Als er een verdeling is, gebeurt dit meestal door open ruimte en paragraphos. Wanneer we nu de hier genoemde voorbeelden nagaan, zien we dat de paragraphos niet zozeer teken van zinscheiding is, maar veeleer van stofverdeling (rollen in het drama, posten van de rekening). Ons begrip zin kende men niet. De taalkunde is in Griekenland, als andere studies, ontkiemd uit de veelomvattende φιλοσοφία. Plato beschouwt de gedachte (διάνοια, λόγος de uitgesproken gedachte) en de dingen of begrippen (ὀνόματα). Taalstudie is dit nog niet te noemen. Taal is verklanking van voorstellingen. Plato behandelt hier de voorstellingen zelf. De eigenlike taalstudie in Griekenland is begonnen met klankstudie. Het begin der Griekse grammatica is klankleer (Plato, Aristoteles' Poetica cap. 20 en 21, | |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
Stoïci). Γϱαμματιϰή (τέχνη) is oorspronkelik: de leer van de spraakklanken en hun tekens (γϱάμματα)Ga naar voetnoot1). Men gaat vormverschillen opmerken: πτῶσις (verandering in de vorm van werkwoord of naamwoord), de woorden worden in groepen (ten slotte acht) verdeeld, waarbij een kriterium van onderscheid is of ze πτωτοί of ἀπτωτοί zijn. In de stoa (Chrysippus) is het eerst de opvatting opgekomen, dat de taal niet analoog was met het denken, maar anomaal, d.w.z. dat das Wort nach seinem Inhalt und seinen Verhältnissen dem Begriff und dessen dialektischen Verhältnissen nicht genau entspricht.Ga naar voetnoot2) Op den duur krijgt anomalie ongeveer de betekenis van ‘onregelmatigheid’. De Alexandrijnse geleerden (Aristarchus) poneren hiertegenover de analogie van de taal. De eeuwenlange strijd met de anomalisten heeft de analogisten gedwongen tot het bijeenzoeken van woorden die gelijk verbogen of vervoegd worden en tot het maken van schema's van verbuiging en vervoeging. Zo heeft deze strijd veel bijgedragen tot de ontwikkeling van de vormleer. De syntaxis bleef lang hierbij achter. De begrippen werden behandeld in de scholen der filosofen. Terwijl de Alexandrijnse taalgeleerden hun reeks van schema's uitbreidden om te trachten de vele anomalieën onder te brengen in het sisteem der analogie, hielden Stoïcijnen zich meer bezig met de inhoud der taal, de voorstellingen. Omstreeks Christus' geboorte is de strijd tussen anomalie en analogie uitgebloed. Apollonius Dyscolus, de Alexandrijnse geleerde die tijdens Antoninus Pius 2e eeuw na Chr. in Rome vertoefd heeft, schreef het eerst een werkje πεϱὶ συντάξεως. Syntaxis is bij hem nog slechts de verbinding van de woorden in een zin; van de verhouding van de elementen van de zin (subjekt, objekt enz.) spreekt hij niet, alleen de woordverandering (nom., accus.) kent hij.Ga naar voetnoot3) Een equi- | |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
valent van ons ‘zin’ is er niet; διάνοια (gedachte) of λόγος (uitgesproken gedachte, zegging, rede) wordt ervoor gebruikt. Men heeft voor- en nazin, πϱότασις en ἀπόδοσις, maar nog niet onze definitie van hoofd- en bijzin; men onderscheidt (materieel dus, niet formeel) de zin als uitdrukking van de volledige gegedachte διάνοια ἀπηϱτισμένη, πεπληϱωμένη, πεπεϱασμένη, τετελεσμένη, van de onvolledige gedachte. Veel vroeger had zich de rhetorica ontwikkeld. Vanouds heeft het Griekse kunstproza zich toegelegd op een mooi ritme. Het Grieks zal van nature sterk ritmies geweest zijn, als te verwachten is bij een kunstgevoelig en muziekaal volk. De Griekse taal met zijn verschil van lange en korte syllaben, zijn vrijheid van woordschikking en zijn hoeveelheid koppelwoordjes bevorderde de ontwikkeling van het kunstproza in deze richting. Thrasymachus, 2e helft 5e eeuw voor Chr., was reeds beroemd om zijn ritmiese proza.Ga naar voetnoot1) Bepaalde ritmen waren zeer gezocht, vooral aan het eind van een διάνοια. Over ritmen werd veel geschreven. De ritmiese eenheid heet ϰόμμα (lett. slag, het geslagene, bij ϰόπτω). Tegelijk bracht men graag bepaalde redefiguren aan, b.v. van tegenstelling of van een gelijk einde (Artist. Rhet. III 9), die dus ook een klankeffekt beoogden. De zegging (λέξις, wijze van zeggen) kan zijn aaneengeschakeld, d.i. doorgaand (εἱϱομένη, aaneengeregen) of zich wendend, afgerond (ϰατεστϱαμμένη); de eerste is de oudere manier, de tweede is de stijl ἐν πεϱιόδοις. ‘Periodos noem ik een zegging, die op zichzelf begin en eind heeft en een overzichtelike grootte; hij doet aangenaam aan en is gemakkelik van buiten te leren. Aangenaam is hij, doordat hij niet onbegrensd is en doordat de hoorder van het begin af het gevoel heeft een houvast te hebben, doordat er altijd iets duidelik begrensd is voor hem; want het feit dat er niets is om van te voren te vermoeden en te beëindigen, is onaangenaam. Makkelik van buiten te leren is hij, doordat hij makkelik in het geheugen | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
blijft, en dit komt doordat er maatGa naar voetnoot1) is in de zegging in perioden, wat van alles het makkelikst in het geheugen blijft; daardoor immers onthoudt ieder ook beter wat metries dan wat zo maar gezegd wordt, want dat heeft een maat waardoor het geteld wordt.’ Λέγω δὲ πεϱίοδον λέξιν ἔχουσαν ἄϱχην ϰαὶ τελευτὴν αὐτὴν ϰαϑ᾽ αὑτὴν ϰαὶ μέγεϑος εὑσύνοπτον. Ἡδεῖα δὲ ἡ τοιαύτη ϰαὶ εὐμαϑής· ἡδεῖα μὲν διὰ τὸ ἐναντίως ἔχειν τῷ ἀπεϱάτῳ ϰαὶ ὅτι αἰεί τι ἔχειν οἴεται ὁ ἀϰϱοατὴς, τῷ αἰεὶ πεπεϱάνϑαι τι αὑτῷ· τὸ δὲ μηδὲν πϱονοεῖν εἶναι μηδὲ ἀνύειν ἀηδές. Ευμαϑὴς δὲ ὅτι εὐμνημόνευτος· τοῦτο δὲ ὅτι ἀϱιϑμὸν ἔχει ἡ ἐν πεϱιόδοις λέξις, ὅ πάντων εὐμνημονευτότατον· διὸ ϰαὶ τῶν μέτϱων πάντες μνημονεύουσι μᾶλλον τῶν χύδην· ἀϱιϑμὸν γὰϱ ἔχει ᾧ μετϱεῖται.Ga naar voetnoot2) De periodos kan enkelvoudig zijn of meerdelig. De meerdelige (πεϱίοδος ἐν ϰώλοις, - ϰῶλον = lid) bestaat uit een opsomming of uit een tegenstelling. Een voorbeeld van opsommende kola is: πολλάϰις ἐϑαύμασα τῶν τὰς πανηγύϱεις συναγόντων | ϰαὶ τοὺς γυμνιϰοὺς ἀγῶνας ϰαταστησάντων; drie voorbeelden van tegengestelde kola: 1o. ὥστε ϰαὶ τοῖς χϱημάτων δεομένοις | ϰαὶ τοῖς ἀπολαῦσαι βουλομένοις; 2o. εὐϑὺς μὲν τῶν ἀϱιστείων ἠξιώϑησαν | οὐ πολὺ δὲ ὕστεϱον τὴν ἀϱχὴν τῆς ϑαλάττης ἔλαβον; 3o. ϰαὶ φύσει πολίτας ὄντας | νόμῳ τῆς πόλεως στέϱεσϑαι.Ga naar voetnoot2) De periode is dus een afgeronde ritmiese zegging, of presieser: een door het ritme afgeronde zegging.Ga naar voetnoot3) De verdeling ervan in kola lijkt in deze voorbeelden wel te berusten op een logiese grond. Kola zijn hier constructies, rededelen; in andere voorbeelden worden duideliker ook kola als ritmiese groepen (meestal iets groter dan de kommata) genoemd. Volgens het | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
natuurlike taalritme valt dan ook ritmegroep en logiese eenheid samen, de z.g.n. spreekmaten. Kolon en komma zijn dus beide ritmegolven. Hun betekenis en onderlinge verhouding varieert nogal eens; soms zijn ze identiek; op den duur worden ze in één sisteem ondergebracht, waarbij dan de kommata onderdelen zijn geworden van de kola. Demetrius (± 300 voor Chr.) zegt:Ga naar voetnoot1) De Latijnse namen, zijn incisio (of caesum) en membrum: illa quae nescio cur, cum Graeci ϰόμματα et ϰῶλα nominent nos non recte incisa et membra dicamus (Cic. Orator 211 en 223). De incisio is bij Cicero iets korter dan het membrum: twee incisiones elk van twee voeten zijn: o Marce Druse | patrem appello, daarna komen twee membra, elk van drie voeten: tu dicere solebas | sacram esse rem publicam (Orator 213). o callidos homines | o rem excogitatam | o ingenia metuenda membratim adhuc, deinde caesim diximus, rursus membratim testes dare volumus, extrema sequitur comprehensio (= periodus), sed ex duobus membris, qua non potest esse brevior: quem quaeso nostrum fefellit ita vos esse facturos? (Orator 225). Quintilianus (1e eeuw na Chr.)Ga naar voetnoot2) zegt: incisum quantum mea fert opinio erit sensus non expleto numero conclusus, plerisque pars membri; tale est enim quo Cicero utitur: Domus tibi deerat | at habebas | pecunia superabat | at egebas | enz. | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
(± 300?) is comma een zinsdeel van twee of meer woorden die op zichzelf nog geen betekenis hebben, colon een zinsdeel van meer woorden dat op zichzelf wel betekenis oplevert. Het werk van Lachares (5e eeuw) πεϱὶ ϰώλου ϰαὶ ϰόμματος ϰαὶ πεϱιόδου is verloren gegaan. Sergius maakt onderscheid voor poëzie en proza: in proza zijn komma en colon hetzelfde, in poëzie is colon: twee hele voeten, terwijl comma daar is: twee of drie voeten plus een syllaba quae partem terminat orationis (b.v. arma virumque cano); daar is het comma dus langer dan het colon. Bij Cassiodorus (± 500) heten, wat later bij Isidorus comma en colon heet, beide comma. Als slot geef ik de definitie van Isidorus van Sevilla (± 600), die de antieke wetenschap heeft gecodificeerd en wiens werk de gehele middeleeuwen door grote invloed heeft gehad. Evenals Sergius is: apud poetas ubi in versu post duos pedes syllaba remanet, comma est, quia ibi post scansionem praecisio verbi facta est. Ubi vero post duos pedes de parte orationis nihil superest, colon est. Totus autem versus periodus estGa naar voetnoot1). Maar apud oratores is het comma een niet volledig zinsdeeltje waar men toch moet pauzeren: ubi (enim) initio pronuntiationis necdum plena pars sensui est et tamen respirare oportet, fit comma, id est particula sensus; het colon is een groter zinsdeel, dat op zichzelf al wel zin oplevert, maar waar toch nog iets bij moet om de zin volledig te maken: ubi autem in sequentibus iam sententia sensum praestat, sed adhuc aliquid superest de sententiae plenitudine, fit cola; en als we, doorsprekende, een volledig slot aan de zin maken, ontstaat de periodus: ubi vero iam per gradus pronuntiando plenam sententiae clausulam facimus, fit periodusGa naar voetnoot2). Dit hele hoofdstuk is echter wat verward en mogelik geïnterpoleerd (op bl. 51 wordt het uitvoeriger besproken). In het 2e boek echter ‘De rhetorica et dialectica’ wijdt hij een heel caputGa naar voetnoot3) er aan: De colo, commate, et periodis. Componitur autem instruiturque omnis oratio verbis, comma et colo et periodo. Comma particula est sententiae. Colon membrum. Periodos ambitus vel circuitus. Fit autem ex coniunctione verborum comma, ex commate colon, ex colo periodos. Comma est iuncturae finitio, utputa (Cic. Mil. I): ‘Etsi vereor iudices’ ecce unum comma; sequitur et aliud comma: ‘ne turpe sit pro fortissimo viro dicere’ et factum est colon, id est membrum, quod intellectum sensui praestat; sed adhuc pendet oratio, sicque deinde ex pluribus membris fit periodos, id est extrema sententiae clausula: ‘ita veterem iudiciorum morem requirunt.’ Periodos autem longior esse non debet quam ut uno spiritu proferatur. | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
Het eind van de ontwikkelingsgang is dus dat comma en colon beide syntaktiese onderscheidingen geworden zijn en dat niet slechts het colon gegroeid is van een enkele constructie tot een volledige bij- of hoofdzin (n.l. een hoofdzin waarop nog een bijzin volgen moet om de gedachte volledig te maken), maar ook zelfs het komma een heel bijzinnetje geworden is in het voorbeeld. Van de ritmiese oorsprong van het komma is in de definitie van Isidorus niets meer over. Keren wij terug tot de antieke betekenis van komma en kolon = ritmiese eenheden. Ritme helpt het geheugen inderdaad zeer. Ook is een ritmiese beweging bij arbeid die lange tijd volgehouden moet worden, minder vermoeiend. Op die grond bouwt BücherGa naar voetnoot1) zijn hypothese dat poëzie ontstaan is enerzijds uit primitieve (krijgs-) dansliederen, anderzijds uit arbeidsliederen. Nog leven er, mondeling overgeleverd, in vele streken liedjes die bij weven, dorsen, maaien, wassen, karnen enz. gezongen worden, waarvan de woorden dikwels weinig zin hebben, maar die door hun ritme de arbeid vergemakkeliken. Als voorbeeld van een arbeidslied citeer ik het dorsliedje van René de Clercq, dat weliswaar geen oud volksliedje is, maar een opzettelik gemaakt gedichtje: Vlégels op | en vlúgge
Klóp
Krómt uw nek | en rúgge
Klóp
Niéts voor 't huis | en ál voor 't hof
Vlégelt | dol en dóf.
Ook de antieke komma kan wel uit één woord bestaan, zegt Cicero, b.v.: diximus. Bij zulk een ritmies proza nu voegt men als vanzelf bij elkaar wat ritmies, en tegelijk logies, bij elkaar hoort. Want ritme is tegelijk psychies en physiek. Het natuurlike ritme druist niet in tegen de logiese verdeling, het is de drager van de gevoels- of gedachte-inhoud. | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
Zuidelike volken spreken in veel sneller tempo dan wij. Ook wij hebben, wanneer we in opgewonden gemoedstoestand spreken, niet zulke lange pauzes tussen de delen van de zin. Een zin die uit kleine ritmiese groepen opgebouwd is, heeft geen lange pauze middenin. De korte pauzes wezen zich vanzelf door het ritme aan, een aanduiding in het schrift was niet nodig. Alleen de langere pauze, als de διάνοια ἀπηϱτισμένη was, werd (door sommigen) aangeduid. Maar nodig was dit niet, immers: ritmestroom en gedachte-inhoud (gevoelsinhoud) moeten samenvallen. Δεῖ δὲ τὴν πεϱίοδον ϰαὶ τῃ διανοῖᾳ τελειῶσϑαιGa naar voetnoot1). Het ritme moet aangeven waar de διάνοια ophoudt. Het einde moet duidelik blijken, niet door de open ruimte die de schrijver openlaat noch door de paragraphosGa naar voetnoot2), maar door het ritme. Δεῖ..... δήλην εἶναι τὴν τελεντὴν μὴ διὰ τὸν γϱαφέα μηδὲ διὰ τὴν παϱαγϱαφὴνGa naar voetnoot3) ἀλλὰ διὰ τὸν ϱ̔νϑμόνGa naar voetnoot4). Uit deze plaats is enerzijds te konkludeeren (zoals de papyri dan ook bewijzen), dat er ten tijde van Aristoteles een middel was om het einde der διάνοια in schrift aan te geven, en anderzijds, dat een goede stijl, met een goed ritme, dit middel niet nodig had. De betrekkelike zeldzaamheid van interpunctie in de papyri is zo dus te verklaren. Een goed stilist (voor ons geldt dit ook nog wel, ofschoon in mindere mate) behoeft geen interpunctie. ‘Men moet,’ zegt Aristoteles elders, een proza schrijven dat goed leesbaar en begrijpelik is, wat eigenlik op hetzelfde neerkomt. Dit is niet het geval bij veel verbindingen, en ook niet bij een proza dat niet makkelik te onderscheiden is, zoals dat van Heraklitus. Want het proza van Heraklitus is lastig te onderscheiden, doordat het niet altijd duidelik is waarbij iets hoort, bij het volgende of bij het voorgaande, zoals in het begin van zijn werk. Daar zegt hij n.l.: Τουλογουτουδεοντοςαειαξυνετοιανϑϱωσοιγιγνονται. Nu is het immers onduidelik bij welk van de twee | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
ἀεί gevoegd moet worden. [Ὅλως δὲ] δεῖ εὐανάγνωστον εἶναι τὸ γεγϱαμμένον ϰαὶ εὔφϱαστον · ἔστι δε τὸ αὐτό. Ὅπεϱ οἱ πολλοὶ σύνδεσμοι οὐϰ ἔχουσιν, οὐδ᾽ ἃ μὴ ϱ̔ᾴδιον διαστίξαι ὥσπεϱ τὰ Ἡϱαϰλείτου . τὰ γὰϱ Ἡϱαϰλείτου διαστίξαι ἔϱγον διὰ τὸ ἄδηλον εἶναι ποτέϱῳ πϱοσϰεῖται, τῷ ὕστεϱον ἤ τῷ πϱότεϱον, οἷον ἐν τῇ ἀϱχῇ αὐτοῦ συγγϱάμματος. φησὶ γὰϱ · τοῦ λόγου τοῦ δέοντος ἀεὶ ἀξύνετοι ἄνϑϱωποι γίγνονται. Ἄδηλον γὰϱ τὸ ἀεὶ πϱὸς ὁποτέϱῳ διαστίξαιGa naar voetnoot1). Διαστίξαι heb ik hier vertaald als ‘onderscheiden,’ ‘voegen bij.’ Deze plaats is door verschillendenGa naar voetnoot2) als argument aangevoerd voor het bestaan van interpunctie ten tijde van Aristoteles. Dit lijkt mij onjuist. In later tijd is διαστίζω weliswaar het gebruikelike woord voor interpunctie, toch meen ik dat het hier bij Aristoteles nog niet die betekenis heeft. De gewone betekenis van διαστίζω is ‘onderscheiden.’ Waarom zou het dat hier niet betekenen? Het past uitstekend in het verband. Aristoteles heeft het er immers over, dat de stijl zodanig moet zijn dat men het geschrevene direkt goed moet kunnen lezen, dwz. vanzelf, al lezende, kunnen onderscheiden wat bij elkaar hoort, (Men denke weer aan het hardop lezen; de klankvoorstelling, niet de visuele voorstelling, is de voornaamste.) Men moet er zich op toeleggen een dergelike duidelike stijl te schrijven. Daar gaat het om. Wanneer we het als interpunctie opvatten, hoe zouden we het ons dan moeten voorstellen? ‘Men moet een goed leesbare stijl schrijven, niet een stijl die moeilik te interpungeren is.’ Door wie te interpungeren? Soms door leerlingen in de school, aan wie moeilike teksten als interpunctie-oefening voorgelegd werden? Dit lijkt toch een ietwat eigenaardige waarschuwing. Zorg er voor dat uw stijl makkelik (door anderen) te interpungeren is! Nee: zorg ervoor dat uw stijl makkelik te lezen, dwz. makkelik (bij het hardop lezen) te onderscheiden is. - Ten tweede: gesteld dat het interpunctie betekende, wat voor interpunctie zou dit dan eigenlik zijn? We hebben ten tijde | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
van Aristoteles alleen leren kennen de open ruimte (of alinea) en de paragraphos. Deze dienden om aan te geven dat er iets nieuws begon, maar werden niet middenin de διάνοια gebruikt. Ook volgens onze syntaktiese interpunctie zet men in een dergelijk geval als het gegeven voorbeeld uit Heraclitus, geen leesteken. - En verder, àls er ten tijde van Aristoteles een meer uitgebreide interpunctie bestaan had, zou hij deze allicht wel bepaalder genoemd hebben, b.v. bij de voordracht, of ter verduideliking van zijn bespreking van πεϱίοδος. - Inderdaad spreekt hij slechts op één plaats (hierboven genoemd) over een schriftelike aanduiding alleen van het ritme-eind (dat tegelijk gedachte-eind is). Deze aanduiding van ritme- of διάνοια-eind zal lange tijd de enige geweest zijn. In de kring der Alexandrijnse geleerden is pas een verder interpunctiestelsel uitgewerkt. Het is niet vreemd dat hier juist, waar enerzijds de γϱαμματιϰοί oude, soms moeilik te begrijpen of slecht overgeleverde, teksten uitgaven en verklaarden, en anderzijds de taalkunde beoefend werd, een leestekenstelsel tot ontwikkeling kon komen. De geschreven taal werd hier immers vooral bestudeerd. Ook prosodiese tekens (spiritus, accenten) en kritiese tekens (in verschillende vormen, b.v. bij gelijkluidende plaatsen of bij een onduidelike regel) zijn door hen uitgevonden. Bij het maken van kanttekeningen en verwijzingen waren dergelike kritiese tekens onmisbaar en werden dan ook toegepast in hun uitgaven van oudere schrijvers. Het interpunctiestelsel vinden we voorloopig alleen in de teorie. Als uitvinder van dit interpunctiesisteem is lange tijd op het voetspoor van Salmasius,Ga naar voetnoot1) een 17e-eeuws theoloog en handschriftenkenner, genoemd Aristophanes van Byzantium, die ± 200 voor Chr. in Alexandrië werkzaam was, de bekende uitgever van Homerus en andere teksten. Volgens Salmasius zou | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
hij ook een werkje geschreven hebben over de scheiding der woorden πεϱὶ λέξεων διαστολῆς. Dat hem de eer van de uitvinding toegekend wordt, berust op een verward stuk, getieteld πεϱὶ τῆς τῶν τόνων εὑϱέσεως ϰαὶ τῶν σχημάτων αὐτῶν ϰαὶ πεϱὶ χϱόνων ϰαὶ πνευμάτων. Het staat op naam van Arcadius en komt zgn. als 20e hoofdstuk voorGa naar voetnoot1) in een van de vijf hss. van een uittreksel uit de Καϑολίϰη πϱοσῳδία van Heriodianus (2e e. na Chr.), en ook, gedeeltelik, in enkele hss. achter de Ars grammatica van Dionysius Thrax, een Alexandrijns geleerde tussen 170 en 90 voor Chr. Van een plotseling ‘uitvinden’ kan immers geen sprake zijn. Er bestond al lang een onderscheiding van de stof die aangeduid werd door een open ruimte, al of niet met paragraphos. De oudste bekende grammatica in Europa is de ArsGa naar voetnoot2) van Dionysius Thrax, die we o.a. overhebben in een 9e-eeuws (München) en 11e-eeuws (Leiden) hs. en uit 5e-eeuwse bewerkingen in Armeens en Syries. Τέχνη γϱαμματιϰή is de tietel, voor Latijnse spraakkunsten vertaald als Ars grammatica. Τέχνη is niet zozeer wetenschap maar methodiekGa naar voetnoot3). Τὰ γϱάμματα leren betekent: lezen en schrijven leren: τέχνη τοῦ γϱάφειν τε ϰαὶ ἀναγινώσϰειν; dit is de lagere grammatica. De hogere grammatica dan heeft als onderwerp de leer van de klanken en hun tekens (τὰ γϱάμματα), de rededelen enz. Bij de antieken was welsprekendheid een belangrijke voorwaarde om carrière te maken. Hierop in de eerste plaats was het onderwijs gericht. De grammatica nu diende hiervoor. Dionysius begint met een definitie van grammatica en noemt vervolgens de zes delen ervan op. Het eerste is de voordracht ἀνάγνωσις. Men moet voordragen met het juiste gebaar, het juiste accent en de juiste verdeling: Ἀναγνωστέον δὲ ϰαϑ᾽ ὑπόϰϱισιν, ϰατὰ πϱοσῳδίαν, ϰατὰ διαστολήν. Daarop volgt een bespreking van deze drie naar volgorde. De eerste twee doen hier niet ter zake, | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
maar: ἐϰ δὲ τῆς διαστολῆς τὸν πεϱιεχόμενον νοῦν ὁϱῶμεν. Κατὰ διαστολήν is ϰατα στιγμήν zegt de scholiastGa naar voetnoot1) en dit woord nu wordt door Dionysius verderop ook gebruikt. Στιγμή hoort bij στίζω steken, prikken, scheiden, onderscheiden. ‘Er zijn drie onderscheidingen: de eind-, de midden-, en de onder-onderscheiding. De eindonderscheiding is een teken voor de voltooide gedachte, de midden- een teken dat voor de adem erbij genomen wordt, en de onder-onderscheiding een teken van de gedachte die nog niet voltooid is maar nog iets behoeft (om volledig te zijn). Waarin verschilt de onderscheiding van de onder-onderscheiding? In tijd: bij de onderscheiding n.l. is de pauze lang, en bij de onder-onderscheiding zeer kort.’ Πεϱὶ στιγμῆς . Στιγμαί εἰσι τϱεῖς · τελεία, μέση, ὑποστιγμή . ϰαὶ ἡ μὲν τελεία στιγμή ἐστι διανοίας ἀπηϱτισμένης σημεῖον, μέση δὲ σημεῖον πνεύματος ἕνεϰεν παϱαλαμβανόμενον, ὑποστιγμὴ δὲ διανοίας μηδέπω ἀπηϱτισμένης ἀλλ᾽ ἔτι ἐνδεούσης σημεῖον. Τίνι διαφέϱει στιγμὴ ὑποστιγμῆς; Χϱόνῳ . ἐν μὲν γὰϱ τῇ στιγμῇ πολὺ τὸ διάστημα, ἐν δὲ τῇ ὑποστιγμῇ παντελῶς ὀλίγονGa naar voetnoot2). Dit sisteem, zoals het hier geformuleerd is, gaat niet van één gedachte uit: de τελεία en de ὑποστιγμή zijn tekens ter onderscheiding resp. van zinnen of zinsdelen, de μέση is een waarschuwing om adem te halen (zoals men in moderne zangmuziek hiervoor ook wel een teken plaatst). UhligGa naar voetnoot3) beschouwt de eerste tien woorden (dus tot en met τελία) en de passage over de μέση als later bijgevoegd. Een scholiast van Dionysius reeds merkt op dat de μέση toch geen eigenlik interpunctieteken is. Immers de een heeft een langere adem dan de ander, en een teken dat dus niet door ieder op dezelfde plaats gezet zal worden, mist het kenmerk van een στιγμή. Καὶ τοῦτο οὔϰ ἐστι στιγμῆς, τὸ ϰαϑ᾽ ἕνα ἄνϑϱωπον ἀμείβεσϑαι τὸν τόπον, ἀλλὰ τὸ ἔχειν τίνα | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
ὡϱισμένην ϑέσινGa naar voetnoot1). Zo zien we dan ook dat in de verschillende grammatica's vooral de begripsbepaling van de μέση sterk varieert. Noch over de waarde ervan, noch over de betekenis van de naam heerst eenstemmigheid. - Dionysius noemt in de tweede alinea het verschil tussen στιγμή en ὑποστιγμή (zij verschillen in tijdsduur: χϱόνῳ), maar over de μέση die toch juist een nadere verklaring behoeft, zwijgt hij verder. Ook dit maakt het waarschijnlik dat de passage over de μέση geïnterpoleerd is; of het moest zijn dat deze tweede alinea misschien niet tot de oudste redactie behoorde, immers de vraag- en antwoordvorm is in het algemeen meer in later tijd gebruikelik.Ga naar voetnoot2) Quintilianus noemt wel de ὑποστιγμή maar niet de μέση, ofschoon zijn eigen leermeester Memmius Palaemon de Τέχνη van Dionysius vertaald zou hebben en Quintilianus het werk natuurlik wel gekend heeft. En eindelik moet er nog op gewezen worden dat verschillende grammatici later de ὑποστιγμή na de στιγμή behandelen, en daarna pas de μέση. Inderdaad is dit ook logieser, daar immers de twee eersten van hetzelfde beginsel uitgaan. Het is alweer de naam die aanleiding kan gegeven hebben tot deze volgorde en tevens tot de betekenisontwikkeling die we bij Isidorus zien. Hier is n.l. de μέση opgenomen in het sisteem van de twee andere tekens, wordt tussen deze beide in behandeld en heeft een middelwaarde gekregen tussen deze twee. Met weglating van de door Uhlig gewraakte passage over de μέση wordt de tekst dus: Πεϱὶ στιγμῆς. Στιγμή ἐστι διανοίας ἀπηϱτισμένης σημεῖον, ὑποστιγμὴ (δὲ) διανοίας μηδέπω ἀπηϱτισμένης ἀλλ᾽ ἔτι ἐνδεούσης σημεῖον. Τίνι διαφέϱει στιγμὴ ὑποστιγμῆς; Χϱόνῳ · ἐν μὲν γὰϱ τῇ στιγμῇ πολὺ τὸ διάστημα, ἐν δὲ τῇ ὑποστιγμῇ παντελῶς ὀλίγον. Dionysius laat er zich niet over uit op welke wijze de stigmen in het schrift aangegeven werden. De oudste praktijk, voorzover we daarover oordelen kunnen, had slechts één onderscheiding of | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
verdeling (στιγμή) n.l. daar waar iets uit is. Dit was de open ruimte (met paragraafteken). - Hier is dus later aan toegevoegd de z.g.n. kleine onderscheiding of onderverdeling: ὑποστιγυή. Ὑπό hoeft hier n.l. niet ‘onder’ in plaatselike zin te zijn, maar kan ook, evenals ‘onder’ bij ons, betekenen: klein, minder. De in Dionysius' Ars overgeleverde definitie van ὑποστιγμή is ook zeer vaag, als 't ware erbij gesleept in aansluiting aan σημεῖον διανοίας ἀπηϱτισμένης: διανοίας μηδέπω ἀπηϱτισμένης ἀλλ᾽ ἔτι ἐνδεούσης σημεῖον. Apollonius Dyscolus noemt slechts een stigme. Oorspronkelik dus de eene onderscheiding. Toen er later twee of drie waren, werd de hoofdonderscheiding nader genoemd τελεία στιγμή. Latere grammatici vermelden dat de στιγμή in het schrift wordt aangeduid door een puntGa naar voetnoot1) bovenaan de regel, de ὑποστιγμή door een punt onderaan, op de lijn, en de μέση στιγμή door een punt ter hoogte van het midden van de letters. Is men misschien juist de ὑποστιγμή door een benedenpunt gaan weergeven, doordat men in ὑπό later de plaatselike betekenis ‘onder’ legde? Toen men nu eenmaal de boven- en benedenpunt had, nam men als derde erbij de punt in het midden. Deze is dan, naar zijn plaats, de middenpunt genoemd. Nu is deze naam misschien weer niet zonder invloed geweest op de definitie die Donatus ervan geeft. Deze zegt n.l. dat hij middenin de zin voorkomt. Werden misschien ook de woorden στιγμή en ὑποστιγμή eerst door elkaar gebruikt, in dezelfde betekenis, net als διαστολή en ὑποδιαστολή? De laatste wordt volgens de scholiastGa naar voetnoot2) zo genoemd omdat hij gezet werd ὑπὸ τὴν διαστολήν, bij de onderscheiding. Wanneer men nu verschillende namen heeft (èn verschillende schrijfwijzen) voor één ding, kan dit licht ertoe geleid hebben, dat de teorie er twee dingen van gemaakt heeft, n.l. twee onderscheidingen van verschillende waarde. Maar de teorie der στιγμαί werd in Alexandrië nog verder uit- | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
gewerkt. Een sisteem dat vier onderscheidingen maakt is ons nog overgeleverd door een scholiastGa naar voetnoot1): de τελεία voor het eind van de periodus, de ἀτελῆς voor het eind van de πεϱιϰοπή, de ὑποστιγμή μεϑ᾽ υποϰϱίσεως na een voorzin en de ἀνυπόϰϱιτος στιγμή na een uitroep of aanroeping μετὰ τὰς ἐν ἤϑει ἢ πάϑει ϰλητιϰάς. Biezonder ‘verdienstelik’ op dit gebied heeft zich gemaakt Nicanor, 1e helft 2e eeuw na Chr. Hij had niet minder dan acht soorten van onderscheidingen en werd daarom met een niet onaardige woordspeling bijgenaamd ὁ στιγματίας (= gebrandmerkte). Hij schreef πεϱὶ στιγμῆς τῆς ϰαϑόλου en πεϱὶ στιγμῆς τῆς παϱ᾽ ὉμήϱῳGa naar voetnoot2). De berichten zijn niet geheel gelijkluidend bij BachmannGa naar voetnoot3) en bij BekkerGa naar voetnoot4). De Romeinen hebben rhetorica en grammatica van de Grieken overgenomen. Bij de Romeinse grammatici nu heet διαστίζω distinguere, (τελεία) στιγμή is distinctio (finalis), ὑποστιγμή subdistinctio, μέση στιγμή media distinctio; de leestekens tezamen heten positurae of ook wel distinctiones, eigenlik verkeerd (n.l. species pro genere) zegt ons Servii commentarius in artem Donati. Maar distinguere, distinctio wordt ook wel gebruikt voor het plaatsen van kritiese tekens (asterisk, obelos enz.), die sinds de Alexandrijnen gebruikt werden b.v. ter onderscheiding van strophe en antistrophe in liederen. Ook bij de Romeinen zeggen de eerste berichten ons niet, of en hoe deze distinctiones in het schrift werden aangeduid. Het zijn onderscheidingen die men in de voordracht maken moet, pauzeringen dus. Deze pauzeringen zijn door het ritme aangewezen. Het is het kenmerk van een slecht redenaar ‘dat hij zijn woorden begrenst door ademgebrek, niet volgens de regels van de kunst’ id quod dicit spiritu non arte determinat.Ga naar voetnoot5) ‘De ouden..... hebben gewild dat er in onze | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
redevoeringen slotritmen zouden zijn, die duidelik afgescheiden zijn door pauzering, niet tengevolge van onze vermoeidheid noch door tekens van de schrijvers,Ga naar voetnoot1) maar alleen door woorden en zinnen aangewezen.’ Veteres illi..... interspirationes enim, non defatigationis nostrae neque librariorum notis sed verborum et sententiarum modo, interpunctas clausulas in orationibus esse voluerunt.Ga naar voetnoot2) Aristoteles en Theophrastus (zegt Cicero elders) hebben al geleerd dat de redevoering niet ononderbroken als een stroom moet doorgaan, ‘de redevoering, die niet door ademgebrek van de voordrager noch door de paragraphus van de schrijver, maar door het ritme gedwongen moet ophouden’ oratio quae non aut spiritu pronuntiantis aut interductu librarii sed numero coacta debet insistere.Ga naar voetnoot3) Want al had iemand een onuitputtelike adem, dan zou hij toch evenmin altijd maar zonder pauze doorspreken moeten: si cui sit infinitus spiritus datus, tamen eum perpetuare verba nolimus.Ga naar voetnoot4) ‘Ruw en onbeschaafd is dat zonder pauzeringen maar eeuwig-doorgaande geredeneer’: rudis et impolita putanda est illa sine intervallis loquacitas perennis et profluens.Ga naar voetnoot5) Sommige mensen houden van zulk een woordenvloed, maar ‘anderen scheppen behagen in duidelik afgescheiden tussenruimten, onderbrekingen en ademhalingspauzes’: distincta alios et interpuncta intervalla, morae respirationesque delectant.Ga naar voetnoot6) In het laatste voorbeeld zijn distincta en interpuncta ongeveer | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
synoniem. Beide zijn gebruikt van tussenruimten, pauzeringen, in het spreken. Inter-pungo is een equivalent van δια-στίζω tussensteken, onderscheiden. Stijl en voordracht zijn bij de Romeinen niet zo te scheiden als bij ons, in de eerste plaats natuurlik niet bij redevoeringen, die men immers zelf voordroeg; en in de keizertijd was het in het algemeen gewoonte dat men een nieuw werk voor een publiek van genodigden voorlas. Seneca spreekt in zijn 40e brief over voordracht en stijl. Hij keurt af de manier van spreken van de redenaar Q. Haterius, die maar steeds zonder pauzering doorsprak. Numquam dubitavit, numquam intermisit, semel incipiebat, semel desinebat. Quaedam tamen et nationibus puto magis aut minus convenire: in Graecis hanc licentiam tuleris; nos (= wij Romeinen) etiam cum scribimus interpungere adsuevimus. Cicero quoque noster a quo Romana eloquentia exiluit gradarius fuit (= sprak met onderbrekingen). Romanus sermo magis se circumspicit et aestimat praebetque aestimandum. Gercke leidt uit deze plaats af dat Seneca interpungeerde en in elk geval geïnterpungeerde Ciceroteksten gezien had.Ga naar voetnoot1) Het laatste lijkt me niet noodzakelik. Het lijkt mij dat Seneca het hier over Cicero's voordracht heeft, niet over zijn schrijfwijze; immers roemt hij tegelijk Cicero als de vader van de Romeinse welsprekendheid. Nu hebben we een 4e-eeuws bericht (van Hieronymus), dat er teksten van Cicero en Demosthenes waren, waar de cola en commata telkens op een nieuwe regel geschreven waren. Of deze echter al in Seneca's tijd bestonden, is zeer de vraag; in Cicero's tijd waren ze er volgens BirtGa naar voetnoot2) klaarblijkelik nog niet. Wat hiervan zij, uit het hier geciteerde lijkt me in elk geval niet te halen dat Seneca jedenfalls interpungierte | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
Cicerotexte vor Augen gehabt [hat]. Nu de zin: Nos etiam cum scribimus interpungere adsuevimus. Het is niet heel duidelik of Gercke nos opvat als alleen van Seneca gezegd of van de Romeinen. Het laatste lijkt mij de aangewezen opvatting, in tegenstelling met in Graecis. ‘Wij plegen, zelfs wanneer we schrijven, te onderscheiden.’ Uit dit etiam cum scribimus blijkt, dat interpungere dus ook van de voordracht gezegd kon worden (vgl. Cicero's distincta et interpuncta intervalla, eveneens van de voordracht). Voor ons woord ‘interpungeren’ is het gewone woord in de Latijnse grammatica's (die weliswaar drie eeuwen na Seneca geschreven zijn) distinguere. Interpungere wordt gebruikt voor het plaatsen van punten ter onderscheiding van de woorden of letters (bij afkortingen). P R quotiens praetorem significare vultis, nolite interpungere, ne fiat Populus RomanusGa naar voetnoot1). Is ook bij Seneca niet anders dan woordscheiding bedoeld? Op welke wijze deze interpunctie plaats had, door punten of andersins, komen we uit dit citaat niet te weten. Uit Cicero hebben we reeds de interductus leren kennen, echter op een plaats waar hij Aristoteles volgt, waaraan men dus voor Romeins gebruik geen absolute waarde hechten kan. De interductus zal ook wel niet na elke zin geplaatst zijn. En verder heeft Cicero het nog over de notis librariorum. Zou Seneca deze menen of bedoelt hij misschien toch het per cola et commata schrijven? Bij zijn eigen stijl zou dit wel gepast hebben, daar hij veel in korte zinnetjes schreef, wat in het algemeen in zijn tijd veel gebeurde, de minuti sensiculi waar Quintilianus (VIII 5, 14) niet mee op heeft. Echter is uit het bericht van Hieronymus, die zich min of meer verontschuldigt dat hij proza gaat schrijven per cola et commata, en zich ter rechtvaardiging beroept op Demostenes en Cicero, toch stellig op te maken dat het geen algemeen gebruikelike schrijfwijze was, anders had hij zich niet hoeven te verdedigen en niet alleen deze twee voorbeelden genoemd. Of bedoelt Seneca het Alexandrijnse puntensisteem? Hij was | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
aanhanger van de Stoa. De Stoïcijnen echter waren op taalkundig gebied eer de tegenstanders van de Alexandrijnen. - Hoe we Seneca's uitlating opvatten moeten is me niet recht duidelik. Woordscheiding lijkt mij het waarschijnlikst. In de rhetorenscholen, die elke beschaafde Romein bezocht moest hebben, werd veel zorg besteed aan een goede voordracht, waarbij ook vooral op de ademhaling gelet werd. Quintilianus, een rhetor uit de 2e helft van de 1e eeuw na Chr., die een groot werk geschreven heeft: De institutione oratoria, zegt in het hoofdstuk na de orthografie: Superest lectio, in qua puer ut sciat ubi suspendere spiritum debeat, quo loco versum distinguere, ubi claudatur sensus, unde incipiat, quando attollenda vel summittenda sit vox, quid quoque flexu, quid lentius, celerius, concitatius, lenius dicendum, demonstrari nisi in opere ipso non potest. Hieruit blijkt dunkt mij dat als regel noch de ademhaling noch zins-eind en -begin (evenmin als tegenwoordig nog de caesuur in het vers: het versum distinguere) noch modulatie van de stem of tempo (evenmin als tegenwoordig), in het schrift aangegeven werd, want als het zinseind wel aangegeven werd, zou het voor de schoolknaap geen moeilikheden opleveren. Het 3e hoofdstuk van het 11e boek is geheel aan de voordracht (pronuntiatio) gewijd. De dilucida pronuntiatio eist niet alleen dat men de woorden duidelik uitspreekt en geen klank inslikt, maar ook ut sit oratio distincta, id est qui dicit et incipiat ubi oportet et desinat. Observandum etiam quo loco sustinendus et quasi suspendus sermo sit, quod Graeci ὑποδιαστολήν vel ὑποστιγμήν vocant, quo deponendus. Suspenditur ‘Arma virumque cano’ quia illud ad sequentia pertinet, ut sit ‘virum Troiae qui primus ab oris’ et hic iterum. Nam etiamsi aliud est unde venit quam quo venit, non distinguendum tamen, quia utrumque eodem modo verbo continetur ‘venit’. Tertio ‘Italiam’, quia interiectio est ‘fato profugus’ et continuum sermonem qui faciebat ‘Italiam Lavinaque’ dividit. Ob eandemque causam quarto ‘profugus’ deinde ‘Lavinaque venit litora’, ubi iam erit distinctio, quia inde alius incipit sensus. Sed in ipsis etiam distinctionibus tempus alias brevius alias longius dabimus; interest enim sermonem finiant an sensum. Itaque illam distinctionem ‘litora’ protinus altero spiritus initio insequar; cum illuc venero ‘atque | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
altae moenia Romae’, deponam et morabor et novum rursus exordium faciam. Sunt aliquando et sine respiratione quaedam morae etiam in periodis; ut enim illa ‘in coetu vero populi Romani negotium publicum gerens magister equitum etc.’. Multa membra (= ϰῶλα) habet, sensus enim sunt alii atque alii, sed unam circumductionem, ita paulum morandum in his intervallis; non interrumpendus est contextus, sed e contrario spiritum interim recipere sine intellectu morae necesse est, quo loco quasi surripiendus est; alioqui si inscite recipiatur, non minus afferat obscuritatis quam vitiosa distinctioGa naar voetnoot1). Quintilianus spreekt hier over twee dingen: 1o het even inhouden van de stem (suspendere, ὑποστιγμή), 2o het ophouden (deponere, distinctio). In het eerste deel, tot aan ‘sed in ipsis’ bespreekt hij dit inhouden van de stem of adem (adem in de betekenis van uit geademde lucht die de stem voortbrengt); een ondeelbaar ogenblik wordt de adem ingehouden, het geluid onderbroken dus; dit gebeurt in overeenstemming met het logies verband, volgens constructies, zoodat de zin gesplitst wordt in wat wij spreekmaten noemen. In het voorbeeld geschiedt dit op de volgende plaatsen: Arma virumque cano | Troiae qui primus ab oris Italiam | fato profugus | Lavinaque venit litora. Bij litora is een distinctio. Deze komt n.l. bij het einde van de zin. Nu kunnen deze distinctiones korter of langer zijn naarmate ze een sensus (d.w.z. een enkele zin) of een sermo (een gehele passage) besluiten. ‘Derhalve zal ik die distinctio na litora direkt laten volgen door een tweede adembegin, totdat ik daar gekomen ben “atque altae moenia Romae”; hier zal ik uitademen en pauzeren en wederom een heel nieuw begin maken.’ (Het deponere d.w.z. laten gaan, uitblazen, van de adem sluit vanzelf in een nieuw ademhalen, respirare). ‘Soms zijn er ook zelfs wel pauzen zonder ademhaling, n.l. in perioden, want zoals die bekende periodus “in coetu enz.” veel leden (ϰῶλα) heeft, - 't zijn immers verschillende zinnetjes, - maar één samenhang, zò moet er slechts kort gepauzeerd worden bij deze tussenruimten; de samenhang moet n.l. niet worden verbroken | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
maar integendeel moet er tussendoor adem gehaald worden zonder acht te slaan op de pauzering, op welke plaats hij dan als 't ware heimelik gepakt moet worden; anders als er onhandig adem gehaald wordt, veroorzaakt het niet minder verwarring dan een verkeerde distinctio.’ In dit ‘interim recipere’ hebben we de μέση, welke naam Quintilianus echter niet bekend schijnt te zijn, anders had hij hem allicht wel evenals de ὑποστιγμή genoemd. Hij bespreekt het alleen als aanhang na de distinctio, maar het is heel iets anders; Quintilianus noemt het zelfs in tegenstelling met de (vitiosa) distinctio. Hier zien we mooi hoe en waardoor de μέση ontstaan is. Later pas wordt het een derde distinctio.Ga naar voetnoot1) Uit het voorbeeld lijkt het wel of het suspendere na de commata of cola geschiedt. Of en hoe ὑποστιγμή, distinctio en die onmerkbare ademhaling in het schrift worden aangeduid, zegt Quintilianus niet. Maar het lijkt mij, evenals uit de vorige door mij besproken plaats van Quintilianus, vanzelfsprekend dat ze niet geschreven werden, want anders zou er geen moeilikheid zijn; als er een teken stond zou men toch immers geen vitiosa distinctio maken! En uit het begin van het citaat blijkt dit nog duideliker: quo loco sustinendus, quo (loco) deponendus zou geen zin hebben als de plaats door een teken aangewezen was. - Trouwens ook wij zetten bij dit sustinere, d.i. na de spreekmaten, geen leesteken. - Wat de onmerkbare ademhaling betreft, deze zal afhangen van de ademcapaciteit van elke persoon; ‘interim’ = ergens tussenin, duidt erop dat het willekeurig is waar dit gebeurt, als het maar onmerkbaar gaat. Misschien zijn Quintilianus' woorden een aanwijzing dat in het ‘nos interpungere adsuevimus’ van Seneca, Quintilianus' oudere tijdgenoot, het interpungere opgevat moet worden als woordscheiding, vgl. bl. 34 vg. Wel kunnen er interductus of notae librariorum bijgevoegd worden, maar een gewoonte | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
(adsuevimus) van zins- en commatascheiding zal er niet geweest zijn. Bij een sterk ritmiese stijl wijzen de pauzen zich vanzelf aan. En juist aan het slotritme, clausula, moest men de meeste zorg besteden, hierom weer, omdat dit, vòòr de pauze, het meest opviel. Dit markante slotritme nu wijst aan waar men moet distinguere. - Voor niet-letterkundige taal is de zaak natuurlik anders. Het is eigenaardig dat, terwijl de praktijk zich om interpunctie weinig bekommerde en in elk geval de toepassing van dit Dionysiaanse sisteem van drie tekens ons pas uit betrekkelik late tijd bekend is, de wetenschap deze traditie getrouw bleef overleveren. De praktijk kende vanouds afsluiting van een gedeelte door paragraphos of alinea, de rhetorenschool aan de andere kant maakte een wetenschappelike studie van de onderscheiding en steminhouding bij de voordracht. Niet op het eerste, maar op het laatste is de teorie van de stigmen opgebouwd. Immers paragraphus en alinea worden in dit sisteem niet genoemd. Klaarblijkelik steunt het dus niet op deze schriftpraktijk (de paragraphus begrensde ook meer een gedeelte der stof zoals we gezien hebben), maar op de voordracht. Eerst kende men dus alleen de onderscheidingen in de voordracht. Later heeft men hiervoor ook een schriftelike aanduiding bedacht van boven-, midden- en benedenpunt, die men ten behoeve van de leerling wel eens gezet zal hebben bij de tekst die voor de voordracht bestudeerd werd, en zo krijgen we dan de beschrijving van de drie tekens voor de verschillende gevallen. Oorspronkelik nam de μέση een eigenaardige plaats in dit sisteem in. Deze stigme kon in elk geval niet in het schrift aangeduid worden, omdat de plaats ervan willekeurig was en afhing van iemands ademvolumen. Pas wanneer de μέση van betekenis veranderd is, kunnen we ons een vaste schriftelike aanduiding ervan denken. Maar een leraar kon in zijn eigen teksteksemplaar en in die van zijn leerlingen ten behoeve van het onderwijs tekens plaatsen en laten plaatsen en zet dan de μέση op de plaats die hij geschikt oordeelt, evenals een hedendaags muziek- | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
leraar aanwijzingen in de muziektekst van zijn leerlingen kan bijschrijven. [Ook de aanwijzingen in druk: p, f, cresc., enz. stammen niet van de oude komponisten, maar van de latere uitgever.] In schooleksemplaren zal dit bij de Alexandrijnen in de tijd van Aristophanes al wel gebeurd zijn. Immers de anecdote over Sophocles' dood geeft hiervoor een aanwijzing. Satyrus (± 200 voor Chr.) heeft vele βίοι geschreven, o.a. een van Sophocles, dat echter verloren gegaan is. De laat-Alexandrijnse of misschien Byzantijnse biograaf van Sophocles vermeldt ons zijn doodsoorzaak volgens die levensbeschrijving door Satyrus. ‘Satyrus zegt dat [Sophocles] bij het voorlezen van de Antigone dichtbij het eind gekomen, in een lange zin die geen μέση of ὑποστιγμή bij de pauze had, zijn stem te veel heeft uitgezet en met de stem ook de geest gegeven heeft’: Σάτυϱος δέ φησι τὴν Ἀντιγόνην ἀναγιγνώσϰοντα ϰαὶ ἐμπεσόντα πεϱὶ τὰ τέλη νοήματι μαϰϱῷ ϰαὶ μέσην ἢ ὑποστιγμὴν πϱὸς ἀνάπαυσιν μὴ ἔχοντι ἄγαν ἀποτείναντα τὴν φωνὴν σὺν τῆ φωνῆ ϰαὶ τὴν ψυχὴν ἀφεῖναι. Hier zou Sophocles dus voorgelezen hebben uit een tekst waar geen voldoende tekens in geschreven waren. De voorstelling dat de dichter in zijn eigen werk niet naar eigen oordeel zou hebben durven pauzeren en ademen is grappig van schoolmeesterachtigheid. Natuurlik is dit een anekdote waaraan we niet meer waarde hechten kunnen dan aan Satyrus' andere wonderlike doodsverhalen (stikken in een druivepit b.v.), waarvoor hij een bepaalde liefhebberij schijnt gehad te hebben, en is het in het minst geen aanwijzing voor het bestaan van de tekens ten tijde van Sophocles, maar wel voor de tijd van Satyrus, ± 200 voor Chr., indien we tenminste onze berichtgever geloven mogen. Deze tekens, altans στιγμή en ὑποστιγμή, waren dus ritme-aanwijzingen. Volgens Quintilianus valt de korte pauze die de Grieken ὑποστιγμή noemen, na het comma, de ritmiese eenheid.Ga naar voetnoot1) De scholiën op Gregorius van Nazianza hebben dikwels opmer- | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
kingen over interpunctie.Ga naar voetnoot1) Gregorius leefde echter pas in de 4e eeuw, de scholiën zijn dus van nog later datum en hebben voor een studie van het Grieks hun waarde, maar voor ons doel kunnen we ons verder beperken tot het Latijn, als voorloper van de Nederlandse teorie. Daar de Latijnse leer weer steunt op de Griekse van Dionysius, moest deze eerst behandeld worden, het Byzantijnse tijdperk echter valt buiten het bestek van deze studie. Hypostigme bij Quintilianus dus na het comma. Maar de begrippen comma en colon hebben een evolutie doorgemaakt. We hebben gezien dat het eerst niet anders dan ritmiese eenheden waren, òf gelijk van waarde, òf alleen met dit verschil dat het colon wat groter is dan het comma. (Bij Cicero comma van twee voeten, colon van drie voeten). Dit ontwikkelt zich tot een sisteem waarbij comma onderdeel van colon wordt (Longinus ± 300). Met dit drieledige sisteem van periodus, colon, comma, loopt evenwijdig, stellig niet zonder wederkerige invloed, het drieledige interpunctiesisteem. Voor de μέτη is nu ook een plaatsje te vinden. Evenals de definities van comma en colon varieren, is dit het geval met die van ὑποστιγμή en μέση. Soms lijkt de ὑποστιγμή of subdistinctio het teken voor na het comma en de media dat voor na het colon, soms omgekeerd. Vandaar de presies tegengestelde beschrijvingen van het klassieke interpunctiesisteem die ReusensGa naar voetnoot2) en ThompsonGa naar voetnoot3) geven; de eerste baseert zich op Isidorus, de tweede op Donatus. Cassiodorus is de eerste die de tekens in verband met de begrippen comma en colon noemt. - Bij Isidorus (7e eeuw) is de ontwikkeling tot zijn eind gekomen: naast de zinsverdeling: periodus - colon - comma staan in dezelfde hiërarchiese volgorde de tekens ter afscheiding van die delen n.l. distinctio, media distinctio, subdistinctio, en daar periodus, colon en comma in zijn definitie syntaktiese onderscheidingen geworden zijnGa naar voetnoot4), zijn de | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
leestekens bij hem dus hoofdzakelik volgens syntakties beginsel behandeld. - Later worden de namen comma en colon op de tekens die erna komen overgedragen en dus geïdentificeerd met subdistinctio en media distinctio (zie bl. 54). Maar de oorsprong van de stigmenteorie was rhetories. In Dionysius' Ἀναγνωστέον δὲ ϰατὰ διαστολήν zijn nog sporen daarvan te vinden. Los van de teorie stond de praktijk, die een soort van syntaktiese interpunctie kende, n.l. een aanwijzing van het διάνοια-eind. Dat syntakties en rhetories beginsel echter niet bepaald te scheiden zijn, is al opgemerkt. Deze interpunctie die zijn oorsprong heeft in de praktijk, niet in de school, moeten we dus wel onderscheiden van de schoolinterpunctie der drie stigmen. Gegevens uit de praktijk hebben we nog slechts genoemd tot in de 3e e. voor Chr. (bl. 26). Flock heeft nog enig materiaal verzameld voor de volgende tijden ook. Het is te wensen dat meer onderzoekers zich hierop gaan toeleggen. Uit het door Flock verzamelde materiaal en de gegevens die ChatelainGa naar voetnoot1), Zangemeister en WattenbachGa naar voetnoot2) en de uitgaven van de Palaeographical Society mij verstrekt hebben, blijkt dat het driestigmensisteem in de eerste eeuwen na Dionysius nog niet gebruikt werd. Het oudste mij bekende Latijnse voorbeeld is op zijn vroegst uit de 4e e. na Chr. Als er interpunctie voorkomt is dit, behalve soms dubbelpunt of schuin streepje, in de teksten van het dageliks leven meestal open ruimte (alinea) en paragraphus, òf, in letterkundige werken, ook wel de punt, die hetzij boven, middenin of beneden geplaatst werdGa naar voetnoot3), | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
maar niet het sisteem waar de drie punten de verschillende waarde vertegenwoordigen. Flock zegt dat Homerushandschriften veel de middenpunt hebben en meent dat dit hieraan te wijten is, dat in een naar versregels geschreven tekst er meer plaats open was voor een middenpunt (aan het eind van de regel n.l.) dan in een prozatekst. Bij proza, in scriptura continua, konden de punten beter boven- of onderaan gezet worden, vooral als ze er later pas tussen geschreven werden, zoals dikwels het geval zal geweest zijn. Intussen had de schoolteorie zijn weg gevonden in de Latijnse grammatica. In de keizertijd had de Alexandrijnse taalkundige school in Rome grote invloed gekregen. Dionysius' Τέχνη kan | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
men de moeder van de westerse grammatica noemen. Niet alleen is het boekje zelf in de Griekse scholen tot in de 12e eeuw gebruikt, maar ook is het het voorbeeld geweest voor andere Griekse en Latijnse grammatica's, ja zelfs voor de Armeense en Syriese.Ga naar voetnoot1) Uit de 4e eeuw hebben we verschillende Latijnse spraakkunsten over. Deze sluiten zich wat de interpunctie betreft nauw aan bij Dionysius. De grammatica heeft zijn terrein nog niet vast afgebakend tegenover de rhetorica. Ook hier wordt soms in aansluiting aan de pronuntiatio de interpunctie behandeld (Diomedes), bij de meesten echter - bij Marius Victorinus en bij Cassiodorus is het hoofdstuk ook getieteld De orthographia - na littera, syllaba, enz.; dus na de letter (de tekens voor de klanken) de positurae (de tekens voor de pauzes). Maar dan tegelijk ook als onderscheiding van zinnen of zinsdelen, evenals bij Dionysius. Eigenlik zouden ze dan dus thuis horen bij een behandeling van de syntaxis, die echter in de 4e-eeuwse Latijnse grammatica's niet te vinden is, terwijl Priscianus, 5e eeuw, die wel een syntaxis erbij heeft, nu weer juist niet de interpunctie behandelt. In de definitie van comma en colon is het ritmiese beginsel, voorzover het dan ooit in de formulering tot uiting gekomen | |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
was, verdrongen door het syntaktiese. Bij de distinctiones hetzelfde. Dionysius' definitie reeds, ofschoon de stigmenteorie m.i. zijn oorsprong heeft in de voordracht - bij Dionysius zelf ook wordt het immers behandeld bij de ἀνάγνωσις ϰατὰ διαστολήν - is logies-syntakties: aanduiding van het διάνοια-eind. Veel Latijnse grammatici nemen deze logies-syntaktiese formulering over. Bij andere is van het rhetoriese beginsel (pauze) nog iets te vinden. Maar deze beide beginselen - bij de bespreking van comma en colon is er ook al op gewezen - zijn niet in strijd met elkaar, maar lopen parallel: het natuurlike zinsritme, met zijn pauzes, druist niet in tegen het psychologies-logiese verband; ritme en pauze zijn de physieke uitingswijze van het psychiese. Sommige Latijnse grammatici vragen zich af wat het doel van de leestekens is, en dan is hun konklusie: ze dienen om adem te halen. Dit geldt dus nu niet alleen voor de media, maar voor alle drie de tekens. (Positurae) inter legendum dant copiam spiritus reficiendi, ne continuatione deficiat (Diomedes). Distinctio (in de zin van positura hier) est silentii nota, quae in legendo dat copiam spiritus recipiendi, ne continuatione deficiat (Dositheos). Sophocles' tragiese dood schiet ons hier weer te binnen bij dit: ne deficiat! Maar inderdaad komen de beschouwingen van Diomedes en Dositheos toch op hetzelfde neer als die van Dionysius. Het zuiverst wordt Dionysius gevolgd door Donatus, die dus voor distinctio en subdistinctio alleen het syntaktiese beginsel geeft en de media speciaal als ademhalingsteken noemt; de laatste moet - dit is een biezonderheid die Dionysius niet heeft - in het midden van de zin geplaatst worden. Donatus heeft later in de middeleeuwen grote invloed gehad,Ga naar voetnoot1) dus is vooral zijn beschouwing van belang. | |||||||||
De posituris.Ga naar voetnoot2)Tres sunt omnino positurae vel distinctiones, quas Graeci ϑέσεις vocant, distinctio, subdistinctio, media distinctio. distinctio est ubi finitur | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
plena sententia: huius punctum ad summam litteram ponimus. subdistinctio est, ubi non multum superest de sententia, quod tamen necessario separatum mox inferendum sit: huius punctum ad imam litteram ponimus. media distinctio est, ubi fere tantum de sententia superest, quantum iam diximus, cum tamen respirandum sit: huius punctum ad mediam litteram ponimus. in lectione tota sententia periodus dicitur, cuius partes sunt cola et commata [id est membra et caesa]. ServiiGa naar voetnoot1) commentarius in artem Donati heeft ongeveer dezelfde tekst, SergiiGa naar voetnoot2) de littera de syllaba de pedibus de accentibus de distinctione commentarius heeft onder de distinctione o.a. subdistinctio est punctum adpositum ad imam partem semiplenae orationis. media distinctio est punctum adpositum mediae sententiae suspensae propter respirationem. Op naam van Dositheos (4e eeuw) staat een dubbele Grieks-Latijnse grammaticaGa naar voetnoot3). Evenals bij Donatus komt bij hem de subdistinctio tegen het eind van de zin: sub ipsum finem. In zoverre staat hij weer dichter bij Dionysius dan Donatus, dat bij hem de media niet bepaald in het midden van de zin hoeft te komen. Dositheos' Latijnse fomuleringGa naar voetnoot4) is: | |||||||||
De distinctione.Distinctio est silentii nota, quae in legendo dat copiam spiritus recipiendi, ne continuatione deficiat. hae tres sunt, quarum diversitas tribus punctis diverso loco positis indicatur. ubi plenus est sensus, punctum ad caput litterae ponimus, et est liberum cessare prolixius . ubi sensu nondum pleno respirari oportet, ad mediam litteram dabimus punctum. ubi sub ipsum finem implendi sensus ita suspendimus, ut statim id quod sequitur subicere debeamus, imam litteram puncto notamus. Diomedes'Ga naar voetnoot5) definitie komt in hoofdzaak op hetzelfde neer; | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
zijn tekst is echter veel uitvoeriger. Na de dictione en de pronuntiatione heeft hij het hoofdstuk: | |||||||||
De discretioneDiscretio est confusarum significationum perplana significatio, quae ostenditur modis quinque. continuatione separatione distinctione subdistinctione vel mora. | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
guere autem oportet ante similitudines, quas Graeci παϱαβολάς vocant, et ante redditas ἀνταποδόσεις, et si quando a persona ad personam transitus fuerit factus, et ante aut coniunctionem, si quidem non ex abundanti ponitur, et ante casum vocativum, et ante sed, et ante quoniam, et ante tunc cessante reddita, sed superioribus praepositis, et post interrogativam, ut | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
confundetur ratio conpositionis in generali nomine ligni atque machinae equi. item Ook bij Donatus' tijdgenoot Marius VictorinusGa naar voetnoot1), een beroemd rhetor in Rome, is slechts een van de drie een moratekenGa naar voetnoot2). Hij geeft hiervoor echter niet de punt in het midden, maar een teken dat bij de Alexandrijnen tot de kritiese tekens hoorde, n.l. een wig, de διπλῆ aversa. Maar toch kan men ook niet zeggen dat het syntaktiese zijn uitgangspunt is. Hij behandelt het n.l. grafies; hoe, d.i. in wat voor vorm het teken geschreven moet worden (n.l. een ander soort punt dan die welke ter onderscheiding van de woorden geplaatst wordt), en in aansluiting daarbij, in welke gevallen. Quando distinguitis, cum erit perfecta oratio et sensus concludetur, inter novissimam verbi litteram et primam insequentis in superiore partes versus punctum ponite aliud, quam quod librarius inter duo verba posuit. quotiens autem ante distinctum mora fuerit necessaria, similiter inter duas litteras διπλῆν aversam, id est sicilicum, ponite . si vero fuerit hyperbaton et longior sensus, at vos in ima parte versus inter duas similiter, ut supra, litterasGa naar voetnoot3) clarum punctum ponite, et si prius quam distinctum concluditur, mora iterum fuerit necessaria, διπλῆν aversam, id est sicilicum, similiter in ima parte versus poniteGa naar voetnoot4). Dat zijn uitgangspunt de orthografie is (het hoofdstuk heet | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
trouwens ook De orthographia), blijkt ook hieruit dat hij nu onmiddellik doorgaat met de punten tussen de woorden: P R quotiens praetorem significare vultis, nolite interpungereGa naar voetnoot1), ne fiat populus Romanus, enz. Opmerkelik is voorts nog dat hij de namen distinctio, subdistinctio en media niet noemt: hij bespreekt dus niet de syntaktiese of ritmiese onderscheidingen, maar hij bespreekt de punten, de tekens. Cassiodorus (± 500) die Donatus trouwens noemt, sluit zich dicht bij diens syntaktiese opvatting aanGa naar voetnoot2). Maar ook de media is voor hem geen ademhalingsteken, maar is opgenomen in het syntaktiese stelsel. Terwijl het heet dat de subdistinctio geplaatst wordt ubi in commate sermo suspensus adhuc reddendus esse cognoscitur, zegt hij verderop: mediam vero adfigendam constat in commate, cum nullus sermo deest sed gradatim tendit ad plenam. Bij Isidorus van Sevilla nu (± 600) die zich dicht bij Cassiodorus aansluit, maar duideliker formuleert, zien we het eindpunt van de ontwikkeling. Het syntaktiese element heeft het (natuurlik! in de grammatica) gewonnen en geldt nu voor alle drie de tekens. In het stelsel van Donatus heeft nu ook de media haar plaats gekregen, die ze allicht te danken heeft aan haar naam. Misschien heeft daartoe ook bijgedragen een formulering als van Diomedes: legitimae distinctionis subdistinctionisque medium obtinens locum, hetgeen men zou kunnen interpreteren als: een middelwaarde tussen distinctio en subdistinctio, maar wat ook nog alleen bedoeld kan zijn met het oog op de plaats midden tussen de boven- en benedenpunt in; in het verband bij Diomedes lijkt mij dit laatste wel de bedoeling. De werken van Isidorus, waarin hij de hele wetenschap van zijn tijd heeft samengevat - hij is wel de middeleeuwse encyclopedist genoemd - hebben grote invloed geoefend in de volgende eeuwenGa naar voetnoot3). Zijn interpunctiesisteem, dat we in zijn kern | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
tot de Alexandrijnen hebben kunnen terugbrengen, kunnen we als de grondslag beschouwen nog van ons tegenwoordige stelsel. Een nadere beschouwing ervan en krietiek erop is dus niet overbodig: Ubi enim initio pronuntiationis necdum plena pars sensus est et tamen oportet respirare, fit comma, id est particula sensus, punctusque ad imam litteram ponitur, et vocatur subdistinctio ab eo quod punctum subtus, id est ad imam litteram, accipit. Ubi autem in sequentibus iam sententia sensum praestat, sed adhuc aliquid superest de sententiae plenitudine, fit cola, mediamque litteram puncto notamus, et mediam distinctionem vocamus, quia punctum ad mediam litteram ponimus. Ubi vero iam per gradus pronuntiando plenam sententiae clausulam facimus, fit periodus, punctumque ad caput litterae ponimus, et vocatur distinctio, id est disiunctio, quia integram separat sententiam. Ten eerste geeft Isidorus dus een definitie van comma: een zinsdeel dat nog niet vol is (d.w.z. een stukje van de zin dat op zichzelf nog geen ‘zin’ oplevert), waarna men moet ademen (of pauzeren); een zinsdeel dat op zichzelf al zin oplevertGa naar voetnoot1), is het colon (Isidorus gebruikt hier de vorm cola); de hele sententia heet periodus. Ten tweede: bij Isidorus komt de subdistinctio initio pronuntiationis, terwijl hij bij Donatus en Dositheos juist tegen het eind valt. Wat bij de ouderen subdistinctio heet, is dus bij Isidorus (en ook reeds bij Cassiodorus) media. Van latere grammatici volgen sommige de ene, andere de andere opvatting. Ten derde verwart Isidorus, als verschillende anderen, ‘ademen’ en ‘pauzeren’. ‘Een nog niet vol zinsdeel waar men toch moet ademen’; bedoeld zal zijn: pauzeren. - Dat de pauze n.l. in oorsprong psychies is, hebben de ouden zich niet klaar gerealiseerd, behalve misschien de grammaticus bij Keil VI 273 die verklaart: mora est requies animi.Ga naar voetnoot2) Als grond voor de pauze, | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
wanneer men die niet in het psychiese zoekt, komt men er vanzelf toe aan te nemen de behoefte aan ademhaling. Ook Diomedes, Audax, Maximus Victorinus en Dositheos deden dit, toen ze beweerden dat alle positurae dienden om adem te halen; 't is niet waar dat men na elk zinsdeel ademt. Toch merkt Quintilianus dan al op dat er ook morae sine respiratione zijn. Ook Cicero noemt afzonderlik morae respirationesque. Daarentegen wordt ook wel de media eenvoudig mora genoemd, n.l. bij Diomedes, bij Marius Victorinus en in het excerpt (uit Charisius?) bij Keil VI 23. Evenwel wijzen verschillende schrijvers er op dat de pauze bij de media zo kort mogelik moet zijn (enig oponthoud ontstaat er allicht bij de ademhaling): spiritum interim recipere.... quo loco quasi surripiendus est (Quint.), en Diomedes zelf spreekt over een brevissima respiratione. Ten vierde: ook Isidorus heeft nog geen begrip van de onderscheiding van de samengestelde zin in hoofd- en bijzinnen, van neven- en onderschikking. Waar ik dus spreek van syntaktiese onderscheiding moet men dat, evenals bij Donatus enz., opvatten in de zin waarin men bij de schrijvers uit die tijd daarvan spreken kan: leden of geledingen (membra) van een zin. Maar nu zien we dat als kriterium voor die onderscheiding in geledingen toch weer genomen wordt de pauze. En niet ten onrechte. Ook de pauze - het klinkt paradoxaal - is taalelement. - Zoals men weet, heeft zich later in het Nederlands ontwikkeld een zinsonderscheiding die met dit rhetoriese element volstrekt geen rekening hield, maar zich alleen baseerde op de vorm: het kriterium voor een lid van de samengestelde zin is dan: heeft het een eigen gezegde + onderwerp? Ook de onderscheiding hoofd- en bijzin werd alleen op de vorm gebaseerd: is de woordschikking zodanig, dat onderwerp en persoonsvorm direkt op elkaar volgen, of dat ze door andere zinsdelen (voorwerp, bepaling) gescheiden worden? Zo kreeg men wel een vaste en gemakkelike konstruktie van het grammaties gebouw - formeellogies in elkaar gezet - maar door het veronachtzamen van andere taalelementen zag men fijnere schakeringen van het psychiese leven dat in de taal tot uiting komt, over het hoofd. Zo | |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
kon er konflikt ontstaan tussen logiese en psychologiese ontleding. Wat men, formeel-logies, de bijzin noemt, kan dikwels psychologies de hoofdzin zijn. Door het alleen letten op de vorm is de inhoud (logies zowel als psychologies) tezeer op de achtergrond geraakt. De pauze nu is een belangrijk psychologies taalelement. Ten vijfde: het schijnt op het eerste gezicht vreemd dat bij de subdistinctio het respirare genoemd wordt, daarentegen bij de media, die toch juist oorspronkelik ademhalingssteken was, niet. Men merke echter op dat ook bij de distinctio niet gesproken wordt over pauze (bij verschillende andere grammatici ook niet, zie de citaten boven): dit sprak immers vanzelf. En de grammaticus bemoeit zich immers niet met de pauze, die tot het gebied van de rhetor behoort, d.w.z. sinds de grammatica zich meer en meer heeft losgemaakt van de rhetorica en haar eigen terrein veroverd: een verzamelen en groeperen van de taalverschijnselen, en wel op logiese, nog niet op psychologiese, grondslag. - Maar bij de comma kan Isidorus de pauze (of dan ten onrechte het respirare) nog niet missen in zijn definitie, en hier behelpt hij zich dus nog maar met deze term uit de rhetorica. Zijn definitie van de interpunctie is dus in wezen zuiver syntakties, het rhetoriese element is slechts secundair in de formulering ingedrongen, uit nood. We zien dus hoe langs verschillende trappen en met allerlei aarzelingen en heen en weer draaien het verkeerd begrijpen van de oude μέση ten slotte geleid heeft tot het aannemen van een eigenaardige onderscheiding in de zin. Zo heeft de interpunctie - de tekens, en nog wel gedeeltelik verkeerd begrepen tekens - grote invloed gehad op de ontwikkeling der syntaxis, op de onderscheiding en definiëring van de geledingen van de zin. Dit kon natuurlik alleen gebeuren bij de oude taalwetenschappelike metode, die de geschreven taal bestudeerde en uitging van het teken, niet van de klank. - En, wat niet te verwonderen is, deze onderscheiding is niet heel gelukkig te noemen. De begripsbepaling van comma en vooral van colon blijft enigsins vaag, zodat het natuurlik gevolg is dat bij het gebruiken van dit | |||||||||
[pagina 54]
| |||||||||
drieledige interpunctiesisteem van Isidorus zich dikwels twijfelgevallen voordoen en we niet alleen bij de verschillende handschriften verschil in de toepassing zien, maar ook in het schrift van eenzelfde hand niet steeds konsekwentie. Voor de onderscheiding van comma (het zinsdeel dat niet op zichzelf staan kan) en colon (het zinsdeel dat wel op zichzelf kan staan), bestaat eigenlik geen dringende reden. Het is een teoretiese onderscheiding, die niet door de natuur der taal noodzakelik gemaakt is en dus.... in de praktijk dikwels genegeerd wordt. Verschillende handschriften n.l. passen eenvoudig de tweeledige interpunctie toe (een teken voor het eind van de zin, en een teken voorìn de zin), en zijn dus, onwetend, teruggekeerd tot het oude sisteem van στιγμή en ὑποστιγμή, dat het natuurlike is en voor een niet ingewikkelde zinsbouw volkomen voldoetGa naar voetnoot1). Tegenwoordig hebben komma en colon niet meer de betekenis van een zinsdeel, maar van het leesteken na dat zinsdeel. ReusensGa naar voetnoot2), BielingGa naar voetnoot3) e.a. zeggen dat bij Isidorus voor het eerst comma en colon in deze nieuwe betekenis voorkomen. Dans ses Origines I, 19 S. Isidore de Séville, qui florissait au commencement du VIIe siècle († en 639), parle aussi de ce système de ponctuation et nous sait connaître les noms de comma, periodus et colon, donnés respectivement à ce signe: ‘Ubi enim initio “pronuntiationis, écrit-il, necdum plena pars sensus est” (volgt het hele stuk tot aan: separat sententiam). Dit lijkt mij onjuist. Er staat immers duidelik: Ubi enim initio pronuntiationis necdum plena pars sensus est, et tamen respirare oportet, fit comma, id est particula sensus, punctusque enz..... ontstaat er een comma, d.i. een deeltje van een zin, en wordt er een punt bij het benedeneind van de letter geplaatst, en wordt het (deze onderscheiding n.l.) genoemd subdistinctio, daarvandàan dat het (deze onderscheiding nl.) een punt onderaan, d.i. bij het benedeneind van de letter, krijgt.’ Beter had Reusens zich voor deze bewering kunnen beroepen op hetgeen Isidorus juist voor de hier genoemde zin zegt, nl. in het begin van caput XX boek I: | |||||||||
[pagina 55]
| |||||||||
De posituris. Positura est figura ad distinguendos sensus per cola et commata et periodos (hier nog in de bet. van zinsdelen), quae dum ordine suo adponitur, sensum nobis lectionis ostendit. Dictae autem positurae vel quia punctis positis adnotantur, vel quia ibi vox pro intervallo distinctionis deponitur. Has Graeci ϑέσεις vocant, Latini posituras. Prima positura subdistinctio dicitur; eadem et comma. Media distinctio sequens est; ipsa et cola. Ultima distinctio quae totam sententiam cludit, ipsa est periodus; cuius ut diximus, partes sunt cola et comma; quarum diversitas punctis diverso loco positis demonstratur. Ubi enim initio pronuntiationis enz. Hebben we hier misschien met jongere kanttekeningen te doen, die later in de tekst geraakt zijn? Zodat de oorspronkelike lezing was: Prima positura subdistinctio dicitur, sequensGa naar voetnoot1) media distinctio, ultima distinctio quae totam sententiam cludit, quarum diversitas punctis diverso loco positis demonstratur. Ubi enim initio pronuntiationis enz. En kunnen we dan dus de rest (ipsa et cola, enz.) beschouwen als een kanttekening van een lezer, die door een volgende afschrijver in de tekst geplaatst is? Ten eerste is de gedachtegang dan heel wat duideliker dan nu. Ten tweede is het opmerkelik dat juist hier de foute vorm cola twee maal voorkomt, voorts ook nog even verder in hetzelfde cap. XX 4, terwijl Isidorus elders (nog in hetzelfde caput XX 6 en in L. 2 cap. XVIII) de vorm colon gebruikt. Ten derde: met een tekst als hier voorgesteld stemt overeen de beschrijving die Isidorus in L. 2 cap. XVIII geeft. De colo, commate, et periodis, geheel in de betekenis van zinsdeel en zin. Ten vierde is het eigenaardig, wanneer we periodus, cola en comma als leestekens opvatten, dat de beide laatste delen van de eerste genoemd worden: periodus cuius partes sunt cola et comma. Ten vijfde: nog in de 9e eeuw noemt Hildemar de positurae: signa per quae possit lector cola et commata atque periodos nosse. En nog veel later, bij Pierre Hélie en Alexander de Villa Dei (12e eeuw) worden niet de namen comma, colon en periodus gebruikt voor de leestekens. Echter al wel bij Papias (11e eeuw) | |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
vinden we ze: Cola, vel potius colum, punctum ad mediam litteram appositum, eandem apud Veteres vim habebat, quam habet apud nos duo puncta vel virgula cum puncto.Ga naar voetnoot1) Hiertegenover staat dat de interpolatie in elk geval al zeer oud is, daar de hss. uit de 8e en 9e eeuw ze al hebben. Wanneer echter wel de hele tekst aan Isidorus zelf toegeschreven moet worden, dan kunnen we niet meer zeggen, dan dat bij hem de betekenis van comma, colon en periodus wankelt tussen de klassieke en de moderneGa naar voetnoot2). | |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
Overigens moet men wel in het oog houden dat het colon in de zin van leesteken nog niet dezelfde functie heeft als het moderne colon (= dubbelpunt) en evenmin equivalent is aan ons semicolon (= puntkomma). [Ons kommateken was als zodanig zeldzaam in de M.E.] De drie onderscheidingen zijn nl. langzamerhand door een groter aantal vervangen. Het in dit hoofdstuk behandelde vat ik aldus samen: Pauze en zinseind vallen samen; ritmiese en syntaktiese interpunctie vallen dus bij een eenvoudig stelsel dat slechts één onderscheiding heeft, samen. In oude hss. komt al een zodanige onderscheiding voor(eenledige interpunctie). De oudst bekende teorie (2e eeuw voor Chr.) noemt drie onderscheidingen, maar is slechts in schijn drieledig, in wezen een tweeledige interpunctie: nl. hoofd- en onderverdeling. Deze teorie is syntakties geformuleerd en stamt uit de kring van tekstuitgevers. Maar hiernaast noemt de rhetorica met dezelfde namen de pauzes in de voordracht. Syntakties en ritmies beginsel blijven dus samengaan. Het stelsel wordt uitgebreid tot een zuiver drieledig en aangepast aan de onderscheiding comma - colon - periodus, welke ook intussen van ritmiese groepen syntaktiese geledingen geworden zijn (4e eeuw). In de praktijk, die lang zijn eigen weg was blijven gaan, begint daarna ook dit geleerde stelsel door te dringen, maar daarnaast blijft een eenvoudiger interpunctie bestaan. |
|