Jacques Perk's Mathilde-cyclus in den oorspronkelijken vorm hersteld
(1915)–A.C.J.A. Greebe– Auteursrecht onbekend
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Werkelijkheid en verbeelding. de beteekenis der plaatsnamen door Perk onder sommige sonnetten van Hs. C. Geplaatst.1. Beteekenis van het onderzoek.Niet uit ijdele nieuwsgierigheid stel ik de vraag of de plaatsnamen, hier en daar door Perk onder de sonnetten geplaatst, wijzen op plaatsen, waar hij de gedichten maakte, dan wel op plaatsen, waar hij ervoer of doorleefde, hetgeen in het sonnet werd uitgedrukt; of wel nu eens het eene, dan weer het andere, soms beide deed. Het antwoord toch mag van belang genoemd worden voor hem, die wil leeren kennen de verhouding tusschen ‘Erlebnis und Dichtung’ in Perk's werk en de herkomst zijner phantasieën, of beter gezegd voorstellings-inhouden. Nam hij bij voorkeur slechts datgene, wat hij zelf op actieve wijze of wat hij met anderen min of meer passief beleefd had, als stof voor zijne gedichten? Of ook de fixeering door woord, pen, kleur of steen van hetgeen anderen beleefd hadden? Ik werp de vragen op, zonder het vraagstuk in zijn geheelen omvang aan te duiden, om slechts even te weerleggen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het vermoeden, dat ik in philologische spitsvondigheden zwelg. Met een gerust geweten leg ik daarom het volgende lijstje voor den belangstellenden lezer, om een overzicht te geven van de sonnetten, die Perk localiseerde, en de namen der plaatsen, die hij noemde.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze plaatsen laten zich naar de naburige rivieren in drie groepen verdeelen: die, welke in of bij het Lesse-, het Ourthe- of het Sûredal liggen. Ik ga den inhoud even na en vind, dat in de 9 sonnetten, die in en om Diekirch gelocaliseerd worden, gesproken wordt van een landschap met abeelen, een riviertje, weiden met leeuweriken, boomgaarden met rijpe vruchten, vlinders (sonn. 36), duizend pronkende bloemen (37), het verrijzen van de maan boven de bergen (38), een bosch met bramen, een murmelende bron, eekhoorns en zingende vogels (39, Gilsdorf), een uitzicht van den top van een berg over bergen, die wijken, breed van rug en kop, een welvarend dal, waaruit gelach en steengeklop opklinkt, waar ossen stampen voor hun zware vracht, de bijen naar de korven gonzen en een haan kraait (40 Herrenberg): een mistigen, met dicht struikgewas begroeiden berg (41 de Scheitert), een warmen dag, een snellen vliet, korenvelden en abeelen (42), een hollen bergweg, struiken met bolle bessen, rozen en kamperfoelie, klimopbegroeide rotsen, adders (43, de Haardt). In de twee gedichten, die gelocaliseerd zijn aan de L'Hom- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
me (47) en de Lesse (44), d.w.z. te Rocfort en te Furfooz (Petite Suisse), wordt gesproken van een helderen, stillen sterrennacht, waarin de nachtegaal ‘zijn teeder lied’ zong (47) en een moeitevolle beklimming van een rots, die steil in de peillooze diepte van een afgrond daalde, op een oogenblik, dat na den regen de zon doorbrak. De nadering van den mensch zou duizenden raven hebben opgejaagd (44). In de dertien met Laroche of Fraiture of Vallée de la Bronze onderschreven sonnetten, wordt vooral beschreven zijn omgang met Mathilde, waarover mij weinig en niet zeer betrouwbare gegevens ten dienste staan, terwijl een gesprek over godsdienst in elke omgeving gehouden kan worden. Doch in Zij sluimert (sonn. 13), met ‘'t Bosch van Laroche’ onderschreven, vermeldt Jacques Perk een bosch met ‘zilverloovers der abeelen’; in De Schietbeek (sonn. 23) wordt beschreven het doorwaden van een riviertje; in sonn. 27 een vlotte bergstroom; in Vaarwel (sonn. 31) spreekt hij van een lindeboom, waarin Mathilde's naam gesneden was, en in sonn. 33 (Scheiding) van hun vertrek per postwagen langs een dalenden weg, terwijl de ‘hut’, waarin Mathilde verdwenen was, kleiner en kleiner werd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Reis naar Diekirch in 1878.Ter behandeling van de vragen, die ik boven stelde, moet de lezer beschikken over een kennis van Perk's leven, in 't bijzonder Perk's reizen in 1878 en 1879, waarvan, naar ik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen, een samenvattend verhaal nimmer is gegeven. Ik breng ze daarom hier in herinnering, puttend uit J. Perk's eigen beschrijving van de reis naar Diekirch en de schetsen van zijn vader, die aanvankelijk, voor zoover ze betrekking hebben op Luxemburg, in Eigen Haard en voorzoover ze de Belgische Ardennen behandelen, in Het Leeskabinet verschenen zijnGa naar voetnoot1), en bedenkend de bezwarenGa naar voetnoot2) aan een dergelijk streven verbonden. Een overzicht van Perk's reis naar Diekirch in 1878 ga vooraf.Ga naar voetnoot3) Den 10den Juli, een zonnigen dag, vertrok de familie, ouders en kinderen, over Utrecht naar Luik en Jacques, een wit petje op, met hen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij had een deeltje Lamartine als reislectuur meegenomen en las den chant d'amour: Que ton sommeil est doux, o vierge! o, ma colombe!
Comme d'un cours égal ton sein monte et retombe
Avec un long soupir
En Ah! quand la mort viendra d'un autre amour suivie
Eteindre en souriant de notre double vie
L'un et l'autre flambeau
die hij zich later zou herinneren bij het schrijven van sonn. 61, Het sluimrend meisje in 't graan. 's Avonds te Luik aangekomen, werd daar overnacht in het hôtel de l'Univers bij het station des Guillemins. ‘Jacques kwam in zijn eéntje, dwars in een tweeslaapsledikant, in No. 8 met een effen zeegroen behangsel;.... Jacques' witte pet, die hem, luidens zijn vader, zoo jongensachtig stond werd ernstig door hem aangekeken en toegesproken, waarna ze verdween in een reistaschje’, en daarop verdween hij onder ‘een zwerm lakens of liever linnens’. ‘Niets dan nacht en regen lag op de sierlijke fabriekstad uitgebreid.... Slechts te Seraing stegen de vlammen blakerend uit de hooge schoorsteenen. De Ourthe, waar ze zich met de Maas vereenigt, knorde op hare vriendin, omdat die natter was dan gewoonlijk.... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze ketste het verwijt en zoo kwam het dat beider golfjes toornig tegen elkander klotsten. Onder de schoone en stevige bruggen, die de eene helft der stad twintig maal met de andere vereenigden, hobbelden de roeibootjes op eentoonige wijze aan hunne kettingen en waar de fijne vinnige regen gelegenheid vond, deed hij alle vocht gespikkeld schijnen.
In den morgenstond helderde evenwel de hemel wat op. Wel scheen de zon niet, maar de nattigheid bedaarde en heerlijke frischheid geurde in de nette straten Jacques lag alleen.... op zijn tweepersoonsbed met de lange, witte gordijnen teruggeslagen, die van onder afgezien geen einde schenen te nemen, en recht door het hooge plafond in de bovenverdieping verdwenen.’ ‘(hij) wreef zich de oogen uit, staarde rond zich, knipoogde en zat wezenloos in zijn bed rond zich te pieroogen.
Vreemd toch, die gekke muren. Waar is 't raam?.... Bergen, boomen, kasteelen, sapperloot wat een hoogte!.... Hij 't bed uit. Kijken, kijken.... Daar had je 't lieve leven aan den gang: 'k Groet u bergen, die de boorden
van de blonde Maze omzoomt
- - - - - - - - - - - -
Bergen! die een hemel schoorden
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op uw heerlijk hoog geboomt!Ga naar voetnoot1)
- - - - - - - - - - - -
En daarop moest Luik bekeken! De St. Jacques en de St. Paul, en onder een stortbui was men in Chaud-fontaine in het Vesdredal. Denzelfden avond, den 11 Juli, reisde de familie over Spa en Ettelbrück naar Diekirch. En onderweg zagen ze uit ‘of de lieve stroompjes in de diepten vloten of kabbelden, of ze schuifelden over 't grint of bruischten en schuimden van woede in hun' kamp met de keien, in hun rukken aan de rotsen of beuken op de blokken, die stremming boden en om welken ze heen draaiden, kolkten en wervelden, woelden en kookten en te bersten vielen als wilden ze hen in de hoogte schroeven, als zouden ze er meer afkrijgen dan de brokjes, wier ontstentenis de rotsen een geslepen aanzien gaven. Ze bleven staaroogen, wanneer hun een bergachtig verschiet, vol korenvelden in 't oog stak of wanneer ze schrikten van de rotsen de gevaarten, die over den spoorweg hingen als handen boven muggen, die dood moesten worden geslagen; wanneer ze zich bouwvallen verbeeldden te zien waar de natuur slechts stapels kiezel had neêrgekwakt. Ze bleven staaroogen op de nieuwe kasteeltjes in 't groen, die daar zoo witjes stonden te lachen; op de boomen in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lucht en in de diepte; op de bewolkte horizont in de lucht of op de regendropjes aan de boomtakken die tegen de wagens zwiepten, maar ze staaroogden niet meer toen ze met hun heele enveloppe in een hol verdwenen, in een loopgraaf, een mollegat, dat ze tunnel hoorden noemen en voor welks duister uitzicht ze zouden zijn verbleekt waren er geen lampjes aangestoken die spaarzaam licht gaven doch de duisternis zichtbaar maakten.Ga naar voetnoot1)
“- Zie je daar op zij; zie jelui ze wel?” krijschte Jacques in den nacht, die in eens een koude schrik op zijn lijf voelde regenen en plotseling deed alsof hij gek werd. Hij ging staan dansen en schreeuwde in spoorwegmatenGa naar voetnoot2) zijn liedje uit van de aardgeesten: Zwevende gestalten!
Dansende om den trein,
Zou'en deze vrouwen
te vertrouwen zijn!!
Jongens! houdt je handen
vast voor je gezicht
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
want de blanke tanden
branden als een licht!
Zie niet naar hare oogen;
Want ze schieten vlam
O, ge waart bedrogen
Zoo ge bij ze kwam!
Menig' opgezogen
Werd door haren lonk
Want ze vlogen hoog en
togen met den bonk! (? Gr.)
Zwevende gestalten!
dansende om den trein
Zou'en deze vrouwen
te vertrouwen zijn?!’Ga naar voetnoot1)
- - - - - - - - -
‘Nooit nog had de familie zulk een geweldigen indruk bekomen van 't grootsche der menschelijke voortvarendheid en de heerlijke kracht van zijn vernuft, die de natuur onderwerpt, kastijdt en beheerscht, die zich een weg baant en schoon schip maakt te midden van duizend kostbare hindernissen....
Meer is mij van Jacques Perk's eigenlijke reisbeschrijving niet bekend. En wij zullen ons moeten behelpen met de schetsen van den vader, zooals ze in Eigen Haard van 1878 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en 1879 en in Schetsen uit Luxemburg (1ste dr. 1880, 2de dr. 1884 gewijzigd naar een meer stelselmatig plan en dus voor ons doel van minder belang) afgedrukt zijn. Toch is het woord behelpen misschien minder juist. Want gelijk ik (aant. sonn. 1) opmerkte, heeft de zoon deze schetsen geparodieerd, dus gekend en wellicht heeft het werk van den vader invloed op hem gehad. Daarenboven vergezelde de zoon zijn vader op deze reis, en diens persoonlijke indruk, dien wij hier leeren kennen, kan nauwelijks spoorloos aan den zoon zijn voorbijgegaan, daar waarschijnlijk de vader mede uitgekozen heeft, hetgeen door de familie bezocht en bekeken is. En het is wellicht geen toeval, dat in werkelijkheid vele ruïnen bezocht werden, de vergankelijkheid van het aardsche bespiegeld werd, en men zich de bouwvallen trachtte voor te stellen, zooals ze eenmaal warenGa naar voetnoot1), in dit boekje en in ‘In de Belgische Ardennen’ en aan den anderen kant in de ‘Dichtung’ van den zoon zoovele malen gewaagd wordt van bouwvallen, en sonnetten voorkomen als De Burcht in Puin (sonn. 59): De purpren scheemring houdt den Burcht omvangen
- - - - - - - - - - - - - - - - - -
En waar voor eeuwen ridderzangen klonken
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Verblijf te Diekirch.Maar laten wij land en volk van Diekirch bekijken, zooals het was in den zomer van 1878. In Perk's tijd een 3200 inwoners groot, aan den noordelijken oever van de Sûre, aan den voet van den ruim 600 meter hoogen Herrenberg gelegen, werd het in den zomer druk bezocht door vreemdelingen. Het hôtel van den heer Heck, aan een der hoofdstraten, was het gezochte pension, waar ook de familie Perk haar intrek nam. Met de voorzijde naar het noorden gekeerd, lag en het terras en de moestuin op het zuiden en vandaar zag men over de rivier de Sûre, zuidelijk naar den hoogen Gilsdorfer Ban en den Haart, links de rivier af naar het aardige dorpje Gilsdorf. Wie noordelijk blikte, zag omhoog den Herrenberg. Ook Jacques Perk trof daar een talrijk gezelschap, dat zich 's avonds met muziek en conversatie, overdag met wandeltochten, rijtoeren, picnics en forellenvangst vermaakte. Daar was de heer T.C. van der Kulk, redacteur van Het Vaderland en De Tijdspiegel, een gewezen predikant, dien Perk in den zomer van 1881 zal herinneren aan hun samenzijn, wanneer hij hem Iris ter plaatsing in De Tijdspiegel zendt. Daar was ook een Pommeraan, een voortreffelijk musicus, die zich aan de litteratuur wijdde, hard werkte en s' avonds piano speelde. Daar was de heer Ubaghs, een inwoner van Diekirch en ingenieur-administrateur der Belgische maat- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappij, die de steengroeven ontgon, en zijn vrouw, een goede altzangeres, die, begeleid door den Pommeraan, de gasten aangenaam bezig hield, wanneer zij bij het mooie weer en den vollen maneschijn op het terras samengroepten.Ga naar voetnoot1) En na zoo'n avond van gezelligheid trok Jacques den volgenden morgen het dorp uit, oostwaarts langs den nog weinig belommerden weg tusschen de korenvelden omhoog de bosschen in, waarin nog geen paden waren aangelegd en de struiken den voetganger weerden, een stok in de hand tegen de vele adders, die telkens sissend den kop omhoog hieven uit de dorre bladeren.Ga naar voetnoot2) En op den top gekomen van den Herrenberg, neergevallen in het mos, den stok naast zich, moet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij menigmaal zuidwaarts zijn blik hebben laten gaan over de akkers, waar de ossen de karren optrokken tegen de helling, de rivier, Diekirch, het op een kleinen afstand gelegen dorpje Gilsdorf, met zijn witte huizen, kerkje en populieren en hoogerop den Ban van Gilsdorf en een gedeelte van den Haart, met de glooiende korenvelden, naar de geteelde graansoort verschillend in tint, met de bruine diepten, waar de steenbedding bloot was gelegd en de groeven ontgonnen werden. En na de vroolijke drukte van het hôtel moet een week gevoel van rust hem beslopen hebben, eenzaam als hij daar zat in de koele stilte van het bosch, terwijl uit de vallei het gezoem van het werkzame leven, het zingen en hameren der steenhouwers omhoog klonk. En afgedwaald naar de zijnen, aangelokt door hetgeen hij van verre gezien had, toog hij er na het middagmaal op uit, wederom een stok tegen de adders in de hand, naar het zuiden, de Sûre over, langs den langzaam rijzenden breeden straatweg zigzagswijze naar den top van den Haart, waar uit het volle groen in de diepte de rook van een meelfabriek en een brandewijnstokerij opsteeg en het gekletter van de machineraderen klonken. Neerwaarts gedaald om wederom te stijgen over bergrug na bergrug langs dichte bosschen, wild begroeide rotsen, akkers en kreupelhout, door het dorpje Medernach heen, zal hij gekomen zijn aan het dal van de Erens blanche en La Rochette gezien hebben aan den voet van een berg, op welks top zich de bouwvallen van een middeleeuwsch slot verheffen. Daar heerschte de vreugde, daar was het kermis! De fanfarekorpsen deden omme- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gangen door het dorp en de mallemolen tolde met de vreugde-dronkenenGa naar voetnoot1). Langzaam aan leerde hij de streek kennen. En overal waar hij de bergruggen overschreed, ontwaarde hij de bouwvallen der kasteelen, hoog op de rotsen, langs welker glooiing de bosschen donkerden, en lager in de vallei de lichtere kleuren der graanvelden en der groene weiden. Of hij noordelijk trok langs de oevers van de Blees naar Brandenburg, - op een kegelvormigen berg, aan alle kanten door rotsen omgeven, verhief zich de ruine. Of hij oostwaarts ging langs de Sûre naar Bettendorf - de bouwvallen van het kasteel, waar eenmaal Oranjes woonden, rezen op. In het Noorden te Stolzenburg en Falkenstein, meer westelijk te Burscheidt, noordelijker tusschen de stations Kautenbach en Wilwerwiltz, aan de Oer niet ver van Hosingen, zuidelijk bij Beaufort of nog zuidelijker - overal lagen de ruïnes. En van al zijn tochten door boomgaarden en weiden, door korenvelden en bosschen, heeft hem, wellicht niet het minst, getroffen het Müllerthal, in het midden waarvan door een bemost, donker rotsblok de rivier in haar loop gestuit wordt, die het met schuim overzwalpt en door de scheuren en spleten in dikke stralen naar beneden stort in tallooze waterval- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len, die in een bekken zich verzamelen om schuimend over de granietklompen verder te stroomen. En ik kan mij voorstellen, hoe Jacques de forellen naoogde, waar zij over de rotsen wegschoten in het schuimende water. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Het dal van de Lesse en L'Homme.In 1879 ging de familie Perk weêr op reis en ook thans vergezelde Jacques hen. Nu zou Diekirch niet het hoofddoel zijn. Achtereenvolgens zouden de dalen van Lesse en L'Homme, van Ourthe en Bronze doorgetrokken worden, voor Diekirch als einddoel bereikt was. Thans zou het weer niet zoo gunstig zijn. Van Dinant naar het hôtel van Bricart vertrokken, dat een minuut of vijf buiten het dorp Anseremme ligt, waar Lesse en Maas samenstroomen, regende het. En den volgenden morgen plaste het water neer, en de gezwollen rivier stortte donderend en bruisend over de stroombreking, niet ver van het hôtel. ‘Gelukkig bedaarde in den achtermiddag het weder eenigszins. En al was de weg zeer modderig en vuil, wij besloten toch wat frissche berglucht te gaan inademen...Ga naar voetnoot1).’ Het doel van de wandeling zou het dorp Falmignoul zijn, dat, zuide- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delijk van Anseremme op een anderhalf uur afstand gelegen, langs den straatweg te bereiken was, die evenwijdig met de Maas liep. Langs den in den rotswand uitgehouwen weg stegen zij naar de bergvlakte, terwijl er nu en dan een regenbuitje viel. Aan de linkerzijde laag hout en korenvelden, rechts de rivier, in een steeds dieper wordende kloof, en aan de overzijde de bosschen en het kasteel van Freyr, het dorp van dien naam, later het kasteel en het dorp van Waulsort. Soms was de wild begroeide rotswand zóó steil, dat de rivier zich aan den blik onttrok, of week de weg op den bergrug eenigszins links af, zoodat niets van den anderen oever te bespeuren was en slechts het klotsen van de Maas gehoord werd tegen den voet der loodrechte granietklompen. Het was er eenzaam. Een enkele met boomen geladen en door ossen voortgetrokken kar, - een paar koeien door een meisje bewaakt. Eindelijk bereikten zij het dorp, waar in een café gerust werd. Een 85-jarige grijsaard, de vader der waardin, een nog kras en stevig man, wiens geheugen niets van zijn frischheid verloren had, vertelde, dat hij de legers van Napoleon en van de bondgenooten, die elkander in de velden van Waterloo zouden ontmoeten, had zien voorbij trekken. En ook den maarschalk Grouchy op diens terugtocht. Toen den volgenden dag de zon weer doorbrak, trok men in de zelfde richting, doch langs den anderen oever. Een bootje bracht hen naar den overkant, zij trokken den tunnel voorbij in de rots van Anseremme, waar de kraaien krassend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den top omvlogen, langs het kasteel van Freyr, door het dorpje Waulsort en kwamen te Hastière aan, in de buurt waarvan, op den schoonen weg naar Anthée, J. Perk het eerst twee der holen zag, waar resten uit voor-historische tijden gevonden zijn. Hoewel - gelijk straks blijken zal - J. Perk ook uit deze reisherinneringen putte bij het schrijven van zijn sonnetten, toch is voor de wording van enkele gedichten meer van belang zijn tocht door het dal van de Lesse en naar de grotten van Furfooz. Een journalist uit Brussel, die de omgeving grondig kende en, naar ik vermoed, door zijn gesprekken over de praehistorische vondsten, mede de oorzaak was, dat Jacques zijn bespiegelingen over den oirmensch in den bundel opnam, gelijk de heer Ubaghs de steengroeven in den Gilsdorfer Ban een plaats in Jacques' verzen bezorgde, begeleidde hen. Daar de rivier wegens de vele regens te sterk gezwollen en te onstuimig was om haar op de anders gemakkelijk te doorwaden plekken over te steken, koos men te voet den straatweg van Dinant naar Furfooz en daalde na eenigen tijd in het hart der vallei neer. Den indruk, die deze op hem maakte, en een eigenaardig avontuur, daar beleefd, beschrijft M.A. Perk als volgt: ‘De natuur schijnt op sommige punten der vallei nog geheel maagdelijk.... De plantengroei is er weelderig. Aschgrauwe rotsen, waartegen de wilde wijngaard, de kamperfoelie, de convulvulus, wilde rozen en andere slingerplanten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opklimmen, verheffen haar spits hemelwaarts. Dicht kreupelhout wast aan haar voet, afgewisseld door hoog opgaand geboomte. Aan den anderen oever... strekken zich frissche weiden, waar hooi verbouwd wordt, uit. In een bootje staken wij de rivier over en voeren langs de rotsen, die aan het kasteel tot voetstuk strekken. Voor een der vensters vertoonden zich twee dames.... Was het om ons te plagen of om ons een groet te brengen, dat wij in het water, vlak bij ons schuitje een paar donkerroode rozen zagen vallen....’ Doch ook deze poging om aan den anderen oever een doorwaadbare plaats te vinden, mislukte en hetzelfde bootje bracht hen terug, waarop zij naar Anseremme weerkeerden. Toch zouden zij de grotten van Furfooz, waaraan Jacques zoo'n levendige herinnering bewaarde, zien. Bij den Rocher à Bayard, dicht bij Dinant sloegen zij den weg naar Neufchâteau in, die langzaam rijzend, midden door het bosch van Froidveau, waar de wilde rozen en kamperfoelie geurden, steeg tot de bergvlakte. ‘.... langzamerhand begon de lucht te betrekken... Onheilspellende wolken onderschepten de zonnestralen.... De wind stak op... Dikke regendroppelen vielen neder... Daar verraste ons een hoos, die losbrak juist op het oogenblik dat wij den berg zouden beginnen af te dalen. ... Een hageljacht striemde ons gelaat. Wij wilden den koetsier een oogenblik doen stilhouden om de achterkap van den wagen op te zetten. Maar ons geroep drong niet ... tot zijn ooren door. De hagelsteenen kletterden ook hem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het aangezicht en prikkelden de paarden ten felste... Deze gingen door en renden in vliegenden galop naar beneden.
Dit duurde misschien een minuut of tien.... Eindelijk bedaarde het weder; de hoos trok voorbij, maar de regen bleef aanhouden. Wij schepten op nieuw adem, nu de koetsier ook zijn paarden meester werd, die in geregelden draf voortliepen, toen wij het aan den voet van den berg gelegen dorp Furfooz bereikten. - In een zindelijk kroegje stapten wij af.
“Inmiddels was de regen geheel opgehouden”, en ondernamen zij den tocht onder geleide van den Brusselschen journalist, “die ze (sc. de grotten) herhaaldelijk bezocht.” Het vrij armoedige dorp liepen wij in zijn geheele lengte door, en sloegen toen een tamelijk breeden, langzaam rijzenden weg in’; die hen voerde naar den top van een honderd voet hoogen berg, dien zij afdaalden om hem later weer te beklimmen, waar de grotten, op een hoogte van ongeveer veertig meters boven den waterspiegel, zich in den rotswand bevinden. ‘Gemeenlijk begeeft men zich derwaarts van den top, langs een steil, schroefvormig in het hakhout aangelegd pad, dat op sommige punten over een diepen, gapenden afgrond hangt, zoodat het dengene, die aan duizelingen onderhevig is, ontraden wordt dien tocht te aanvaarden.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar na de regens was de afdaling langs dit pad onmogelijk. Het bleek te glibberig te zijn. De berg werd omgetrokken en langs een zacht glooiende helling afgedaald, aan den voet waarvan een kruis meldde, hoe de weduwe Collard, 44 jaar oud, door een stortend rotsblok daar verpletterd was. De smalle weg, tusschen den met kreupelhout begroeiden oever der rivier en de bijna loodrechte rotsen, verbreedde zich, liep uit op een stuk hooiland en weldra waren zij weder aan den oever. Doch hier was geen gebaand pad meer. Aan den voet der steil oploopende, met struiken en laag geboomte beplante rotsen, lagen half in het water stapels takkenbossen en de stammen der boomen, die de houthakkers kort geleden hadden geveld. Ieder greep een stevigen stok en tusschen heesters en struiken ging de tocht omhoog. Aan den rand van een bijna honderd meters diepen afgrond, soms op handen en voeten, soms zich vastklemmende aan het mos, waarmede de rotsen aan de rechterhand begroeid waren, dan weer grijpend naar de ranken der slingerplanten, of zich vastklampend aan de overhangende takken of elkander toereikende den steunenden stok, ging het naar boven over den geheel doorweekten, glibberigen grond. Na een tocht van twee uren was de eerste grot, die der Nutons of dwergen, bereikt, in de buurt waarvan zich ook de Grotte du frontal (= van het voorhoofdsbeen) bevond, waarin Dr. Dupont menschelijke beenderen, met die van praehistorische dieren vermengd, ontdekte. De verdere tochten, waarbij de Maasoevers ten noorden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Dinant en vele ruïnen, o.a. die van Montaigle, bezocht werden, verzwijg ik, om slechts een bezoek aan het klooster van Maredsous te vermelden. Niet zoozeer om het bezoek zelf, dan wel om de eigenaardige beschouwingen, die ds. M.A. Perk daaraan toevoegt en die waarschijnlijk zijn toen in het huiselijk leven gangbare meening over kloosters en monniken weergeven. Dat hieruit mijn instemming met deze bespiegelingen niet volgt, behoeft nauwelijks toegevoegd.Ga naar voetnoot1) Ook blijven dwalingen onverbeterd. Hetgeen hij in het klooster zag, vertelt ds. M.A. Perk dan op de volgende wijze op pag. 98 van Het Leeskabinet 1880.1. ‘De monniken, die wij in de corridors ontmoetten, trokken allen hun kap neder, als zij ons voorbijgingen en maakten een buiging, die ik met een beleefden groet beantwoordde, .... Onder hen waren er, wier physionomie in mijn oog iets terugstootends had. - In de kapel zag ik een jeugdigen monnik, met doodsbleek gelaat, waarop de zielesmart te lezen was, met ter aarde gebogen hoofd, geknield liggen. Zware zuchten ontsnapten zijn borst. Ik durfde niet vragen wat hem schortte. Allerlei gissingen kwamen bij mij op. Met innigen weemoed zag ik hem aan. Dat jonge leven scheen wel vroeg geknakt! - Ik kan den treurigen indruk niet ontveinzen, dien ik van mijn bezoek aan Maredsous ontving. Wat al krachten, die zooveel zegen zouden kunnen verspreiden in de maatschappij, gaan daar niet verloren! Een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfzuchtig streven om den hemel te verdienen, doet de talenten in de aarde begraven, die ten bate van den naaste hadden behooren aangewend te worden. Maar ook van welk stil lijden, als dat van den jeugdigen monnik in de kapel, zullen die muren getuigen wezen! Wie weet, hoevelen daarachter opgesloten, met zeker heimwee uit hun nauw tralievenster den smachtenden blik zullen vestigen over de bergvlakte en het dal aan den voet van den berg, naar de dorpen, die zich daarin vertoonen, en vurig, soms met wanhoop, de wrevel en vertwijfeling in het hart, de geloften betreuren, die hen onherroepelijk binden en kluisteren!’ Kort daarop werden de koffers gepakt, de Malles-poste bestegen en voort ging het naar Rochefort, waar zij na een rit van vier uur tegen het vallen van den avond aankwamen en in het hôtel 'l Etoile bij Mme Veuve Wilnotte en hare beide dochters, hun intrek namen. De grotten van Han waren het doel van den tocht, maar aan een uitnoodiging van den heer Collignon, den eigenaar der grotten van Rochefort, gevolg gevend, vonden zij tegen tien uur 's avonds door het nacht-donkere park heen de ingangen der grotten, elk een kaars in de hand. Bij den ‘trou de Lorette’ betraden zij langs een kronkelenden trap de grotten en doorliepen in een anderhalf uur de verschillende met magnesium verlichte zalen, waarin de druipsteen de vormen van torens, kronen, pyramiden, spreekgestoelten, orgels, draperieën, vazen, bloemen, vruchten, palmboomen en bevroren watervallen heeft aangenomen. En in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Salle du Sabbat, waar de hooge kegels oprezen naar de neerdruipende pegels, peilden zij de diepten der gewelven bij het opstijgen der gekleurde lichtballons en hoorden zij het doffe donderen van de L'Homme, zeshonderd voeten diep onder aan den berg. Na middernacht thuisgekomen, vond hen de volgende dag reeds vroeg gereed om tegen 10 uur in een brik naar de grotten van Han te rijden, die zes kilometer van Rochefort verwijderd zijn. Het weer was mooi en in een groot half uur stapten zij in het hôtelletje af, waar de gidsen der grotten hen zouden afhalen. Maar ook hier verstoorde de zware regenval, die reeds zoo menigen tocht had verhinderd of belemmerd, het plan. De sterk gezwollen Lesse was buiten haar oevers getreden en het water versperde hier en daar den doorgang. Bij den ‘trou de Belvaux,’ waar de Lesse onder het overhangende gewelf schuimend en bruisend den berg instroomt, keerden zij op hunne schreden terug, gingen den ‘trou d'Enfaule’, den voormaligen uitgang, voorbij en daalden langs een donkeren en bochtigen trap in den ‘trou du Salpêtre’ neer, op het glibberige pad gesteund door de mannen en vrouwen, die als gidsen dienden, en met walmende petroleum-Ga naar voetnoot1) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lampen, naftafakkels, magnesiumlicht en Bengaalsch vuur den weg en de diepten der afgronden en gewelven verlichtten. ‘Ter plaatse, waar de buiten hare oevers getreden wateren der Lesse ons den verderen doorgang betwistten, moesten wij terug langs denzelfden weg. Wij verlieten de grot bij den uitgang, om langs een steil pad den berg te bestijgen en dien aan den anderen kant af te dalen. Op den top overviel ons een hoos.... Onder een groep dichtgebladerde boomen schuilden wij en wachtten wij het overdrijven van de geduchte bui af. Wij klommen naar beneden.... en bevonden ons spoedig aan den uitgang der grot. Hier gingen wij scheep en voeren haar in tot het punt, waar men anders de boot bestijgt om haar te verlaten en dat la Salle du Debarcadère genoemd wordt. Aldaar aangekomen, stapten wij aan land en doorkruisten in tegenovergestelde richting de gewelven, zoover als ons dit door den waterstand geoorloofd was.’ Toen keerden zij terug naar de boot en voeren de grotten uit, om ook bij de wending van den stroom het daglicht langzaam te zien verhelderen langs de rotswanden. Ik heb deze beschrijving van den tocht trots hare onvolledigheid opgenomen, omdat een Nederlandsch letterkundige van dezen tijd de grotsonnetten heeft trachten te verklaren met zijn herinneringen aan een bezoek aan de grotten, toen de rustig stroomende Lesse niet noodzaakte langs twee verschillende zijden de grotten binnen te gaan, en een gedeelte onbezichtigd te laten. Toch heeft Jacques Perk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer gezien, dan boven geschetst is.Ga naar voetnoot1) In de Salle du Précipice heeft hij wellicht ook, van een soort van balcon overleunende, de diepte trachten te peilen van den afgrond, waarin de gids een brandende toorts geslingerd had; in de Salle d'Armes moet hij de Lesse haar wateren hebben hooren voortstuwen vanaf de brug, die de rivier overspant. En in de Salle du Dôme moet hij, verwonderd over den onmetelijken troon van Pluto, opgeschrikt zijn, toen een gids een vlammende toorts greep en van rots tot rots sprong tot aan den top, terwijl de grot door een rooden vlammenbrand verlicht werd, het hol zijn zwaren voetslag echoode, en zwermen vleermuizen piepend rondfladderden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Laroche en omgeving.Om half vier ving de terugreis aan, om half zes vertrokken zij per trein naar Melreux, en om ongeveer zes uur reden zij per rijtuig van Melreux in zuid-oostelijke richting naar Laroche, dat zij, bij het vale licht van den regenachtigen avond, te ongeveer half acht binnenreden. Laroche wordt aan beide zij den door de Ourthe omstroomd, die daar een scherpen naar het zuiden gekeerden hoek vormt V. Van de beide oevers, den westelijken en den oostelijken, rijst de bodem tot den heuvelrug, waarop de ruïne van het oude kasteel ligt en hoogerop strekt zich daarachter uit het bosch van Laroche. Langs den heuvel naar het noorden loopen verschillende wegen naar Marcourt, vanwaar een steile boschweg naar de kluizenarij van den H. Thibaut voert, naar Samrée, Baraque de Fraiture en Vielsalm, dat aan den spoorweg Luik - Luxemburg ligt. Zuidelijk de Ourthe over ligt het dal van de Bronze, dat de touristen plegen te bezoeken, gelijk oostwaarts de samenvloeiing van de beide Ourthes dicht bij den berg de Hérou. De familie Perk had bij de drie frères Meunier,Ga naar voetnoot1) waarvan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de een maire was, in het Hôtel du Nord, dat, aan de overzijde van de rivier, niet in het eigenlijke stadje ligt, kamers besteld, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch de ouders logeerden in de stad zelve, juist aan den overkant van de rivier, die door een brug overspannen is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het wat primitieve hôtel, waar de kamers laag en onfrisch waren en de eetzaal slechts te bereiken was door de keukengelagkamer, werd gaarne door de zomergasten bezocht en in het volgende jaar nam Jacques met Willem Kloos daar weer zijn intrek. Een der vaste logeergasten, de geoloog Xavier de ReulGa naar voetnoot1), met zijn nichtje en pupil Mathilde ThomasGa naar voetnoot2), hield toen daar ook verblijf en gelijk de heer Ubaghs in Diekirch en de Brusselsche journalist te Anseremme, werd hij hun een gewaardeerd gids, terwijl Jacques zich tot Mathilde Thomas zeer aangetrokken gevoelde. Toch zou er weinig van tochtjes komen. Het weer bleef regenachtig en buiig en de Ourthe, door den zwaren regenval gezwollen, overstroomde de weiden en aardappelvelden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sloeg de daar opgeslagen takkenbossen uiteen, en gestegen tot aan den tuin van het Café Royal, waar de gebroeders Meunier voor de familie Perk eenige kamers in orde hadden laten brengen, sleurde zij geheele hooibergen en boomstammen, doode varkens en schapen en zelfs runderen in onstuimige vaart mee. Toch bezocht men de vallei der BronzeGa naar voetnoot1) en kousen en schoenen werden uitgetrokken om het stroompje over te steken, waar de weg zich aan de overzijde voortzette, en noordelijk, den weg naar Marcourt op, de kluizenarij van den Heiligen Thibaut, een wit huisje van één verdieping, door lindeboomen beschut, met een kapel en een calvarie, die gewijd is aan den heiligen Theobaldus, van wien de heer M.A. Perk wist, dat hij ten gevolge van zelfkastijdingen stierf.Ga naar voetnoot2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook naar den berg de Hérou en naar den Confluence des deux Ourthes werd over Hubermont en Ortho een uitstapje gemaakt. Dicht bij den hoogen Hérou werd gepicnict, en oud en jong trokken kousen en schoenen uit om onder de steenen op den bodem van de rivier de kreeften te vangen en bij de Cresse Marguérite, dicht bij de plaats, waar de beide Ourthes samenstroomen, mag de legende in herinnering gebracht zijn van een jonkvrouw, die zich uit wanhoop over een onbeantwoorde liefde neerstortte van de loodrecht neerhangende rots. Nadat nog eenige tochtjes gemaakt waren en Jacques menigmaal, tusschen de ruïnen van het kasteel van Laroche gezeten, wellicht soms in gezelschap van Mathilde Thomas, neergeblikt had over het dorp, de vallei en de rivier of het maanlicht had zien glippen door de vensterbogen, brak de dag van het vertrek aan. De heer de Reul en zijn nichtje zouden hen uitgeleide doen. Met een malles-poste reden zij noordelijk de bosschen door naar Samrée, steeds langzaam stijgende en van daar naar Baraque la Fraiture, een rit van zeventien kilometers. Daar werd afscheid genomen en terwijl de malles-poste den weg afdaalde naar Vielsalm en de voerman de remmen aandraaide, oogden hen de Brusselsche vrienden na, die eerst later naar Laroche konden terugkeeren. Van Vielsalm vertrok de familie Perk naar Diekirch, dat ik reeds schetste, waarom ik naar deze beschrijving hier verwijzen kan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Beteekenis der plaatsnamen.Het is thans niet moeilijk, de herinnering aan hetgeen Jacques beleefde, terug te vinden in vele zijner sonnetten. In sonnet 23 De Schietbeek kan de onderschrij ving Vallée de la Bronze, in 27 De Bergstroom, die van Laroche, in 33 Scheiding - Fraiture, in 36 Vrij, 37 Die blonde bloemen, 38 De maan verrijst - Diekirch, in 39 Het Bosch - Gilsdorf, in 40 Op den Top - Diekirch der herrenberg, in 41 Mist - De Scheitert, in 42 Een Luwtje - Diekirch, in 43 Een adder - Diekirch de Haardt, in 44 De afgrond - Furfooz (Petite Suisse), in 47 Nacht - Rocfort, in al deze gevallen kunnen de plaatsaanwijzingen aan den voet der sonnetten wijzen op de plaatsen, waar Jacques Perk waargenomen heeft, hetgeen hij beschreef. Maar niet is daarmee gezegd, dat hij daarom met deze namen niet aanduidde, waar hij de sonnetten maakte. Alleen van sonnet 2 is een gissing niet te gewaagd, dat hier Amsterdam aanduidt de plaats der vervaardiging. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Localiseering van andere sonnetten.Doch ook in vele andere is de werkelijkheid terug te vinden. In sonnet 50 Des Grijzaards antwoord herkennen wij den 85-jarigen vader der waardin uit Falmignoul, die de troepen naar Waterloo had zien optrekken; in 64 De voorzaat, een herinnering aan de grotten van Furfooz; in 65 eene aan het kruis en het lot van veuve Collard; in 67 en 77 wel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
licht eene aan het klooster van Maredsous; in 82 mogelijk eene aan de stroomversperring te Anseremme en in 88 wellicht ook eene aan de rozen, die neervielen bij het bootje, toen de familie Perk een mislukten tocht ondernam naar Furfooz. In sonnet 15 schijnt Perkte doelen op den bouwval van Laroche, in 54 wellicht (!) op de legende der zelfmoordenares, die zich bij de Confluence des deux Ourthes neerstortte van de steile rots, in 67 en 77 op den kluizenaar van Thibaut (en op de Benedictijnen van Maredsous), in 71 zeker op de overstrooming van de Ourthe. Niet onmogelijk is het verder, dat hij in sonnet 52 en 70 herinneringen gebruikte aan het Müllerthal en de kermis te La Rochette. Niet uit te maken is, welke der grotsonnetten herinneren aan de grotten van Rochefort, welke aan de grotten van Han. Ik zou nog willen opmerken, dat tot sonnet 44 de cyclus het werkelijk verloop van het samenzijn en de scheiding volgt: eerst Laroche en omgeving, daarna Baraque la Fraiture, vervolgens Diekirch. |
|