Jacques Perk's Mathilde-cyclus in den oorspronkelijken vorm hersteld
(1915)–A.C.J.A. Greebe– Auteursrecht onbekend
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. De grondgedachte van Perk's cyclus.1. Motiveering van het wantrouwen in de uitgave van Kloos.Van een andere zijde naderde ik het probleem. Ik had mij zoowel bij de onvolledige drie eerste drukken als bij de zoogen. volledige latere de volgende vragen gesteld: Las Kloos de hss. zorgvuldig, collationeerde hij de proef met het origineel, waarschuwde hij den lezer, waar een onduidelijkheid in het ms. een vergissing waarschijnlijk maakte? Liet hij geen verzen zwijgend weg, voegde hij zonder een enkele toelichting geen gedicht bij? Eerbiedigde hij de schikking van den dichter, ook waar hij deze afkeurde of door een betere meende te kunnen vervangen? Scheidde hij de redacties scherp, koos hij slechts op goede gronden, nam hij nimmer eene lezing uit de verworpen versies, een conjectuur of een variant van eigen vinding op zonder waarschuwing? En liet hij ongewijzigd de interpunctie, de accentuatie en de spelling van den dichter? En deze vragen dorst ik niet beantwoorden in gunstigen zin, hoewel slechts na een vergelijking van den gedrukten tekst met alle handschriften van Perk's ‘Mathilde’ een beslissing mogelijk was, omdat zoovele kleine aanduidingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het tegendeel in sceptische stonden bewijskrachtig schijnen. Zoovele aanduidingen! Tusschen den eersten en vierden druk bestaat een verschil in spelling en verstitels. Zoo heeft sonn. 5 in den eersten druk vijf komma's minder dan in den vierden druk, worden ‘leven, ziel of God’ (sonn. LIX, Spectator 1880, p. 331) der eerste editie tot ‘Leven, Ziel of God’ (sonn. LXXXVI) der vierde editie; ‘kozend’ (sonn. XII, 1) van de eerste tot koozend (sonn. XVIII) der vierde uitgave; ‘loeg’ in ‘De schim van P.C. Hooft’ tot ‘loech’ in den vierden druk; ‘gestaag’ Iris1 tot gestaêg Iris4; ‘Blanke Handen’ tot ‘Een Handkus’ (sonn. XVI); mijn aangezicht haar liefde (sonn. XIII) tot haar aangezicht mijn liefde (sonn. XXI). En ik betwijfel het niet het minst, omdat ook in verzen, die Perk in Augustus 1881 en wel van 22 op 25 Aug.Ga naar voetnoot1) dus twee maanden vóór zijn overlijden (1 November) in drukproef corrigeerde, stippels en punten gezet zijn. Het sonnet Hemelvaart (LIV of LXXXI) heeft (Spectator 1881, p. 315.), andere interpunctiewijzigingen daargelaten, negen komma's minder dan de tekst der vierde uitgave. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarenboven was mij van twee door Kloos gepubliceerde Perk-sonnetten de door hem gebruikte en gereproduceerde tekst bekend, en de vergelijking tusschen druk en reproductie was niet geschikt om in Kloos als nauwgezet uitgever vertrouwen te krijgen. Het waren de sonnetten IV (Gelijk in 't holle weefselnet van mazen) en XVII (Ge biedt me uw forsche hand ten steun bij 't strijden) uit De Nieuwe Gids van 1894 I, pagg. 6 en 9. Ik noteerde o.a.
Waar nu bij vs. 11 van sonn. V der eerste editie aangeteekend stond: ‘de herhaling van ‘voel’ is niet fraai, maar de ‘zaak was niet met een lichte verandering te herstellen,’ en vrij onomwonden uitgesproken werd de bereidwilligheid om Perk's tekst op te poetsen; waar nu bovendien bekend was, dat wijzigingen, die Mr. C. Vosmaer voorgesteld had, door Kloos overgenomen waren en ‘Leeft in mijn peinzende her- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
innering’, in sonnet XXII of XXXIV de plaatsvervanger was geworden van Perk's vers ‘Bewaart daaraan een zoete herinnering’Ga naar voetnoot1), was de vrees gemotiveerd, dat Perk's text niet nauwkeurig weergegeven was. Moest deze twijfel ook gelden de opeenvolging der sonnetten? Zou Kloos ook deze hebben gewijzigd? Een aanduiding daarvan was, dat de schikking der sonnetten na de eerste drie drukken gewijzigd werd. Genummerd naar de vierde uitgave vinden wij in den eersten druk:
waaruit blijkt, dat sonnet 20 en 86 in den vierden druk veranderd zijn van plaats. In andere sonnetten schrijdt de handeling terug of volgt hetgeen moest voorafgaan. Wij merkten reeds bij de behandeling van Dr. J. v.d. Valk's gissing op, dat dit het geval is bij sonnet VIII en IX (pag. 44). Weer andere zijn in den samenhang onbegrijpelijk. Uchtendgroet, in werkelijkheid het eerste sonnet na de proloog (V. Kl. XXXIII) en Avondgroet, het op een na laatste van het eenige boek ‘Liefdeleven’ (V. Kl. LXXXV), missen, zooals mej. Dr. J. A Nijland opmerkte, alle beteekenis voor het verband, zooals zij door Kloos geplaatst zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook voelde zich de zwerver, volgens nadrukkelijke mededeeling in den cyclus zelf, natuur en menschen verbonden, nadat hij het hoogtepunt zijner ontwikkeling bereikt had. Daarmee stemt evenwel geenszins overeen, dat hij in sonnet Hemelvaart de wereld wegstoot in hoonende minachting, als een leeuwerikslied omhoog wiekt, en in de reine aether zich verliest, om.... men lette wel.... om met saamgevouwen zielewieken neer te strijken op den gesmaden grond, over de heide te turen en met goelijk oog naar den scheper te blikken, die de kudde huiswaarts drijft. Ook schijnt het mij toe, dat er een element in den bundel is gebracht, dat er niet in hoort, tengevolge waarvan de ontwikkeling van den jongeling tot den kunstenaar, die zich liefdevol tot de natuur en de menschen verhoudt, zonder eenig verband naast een andere komt te staan, die leidt tot een wegstooting van het aardsche en een aanbidding van de vergode schoonheid. Indien Hemelvaart en Δεινὴ Θεός gissenderwijs even uit den bundel gelicht worden, zien we den jongeling de liefde tot de natuur en de menschen in zich opnemen en toonen. Dan zijn ook verzen, waarin de scheper, de oude boer op zijn drempel en de oirmensch beschreven worden, geheel op hun plaats; en tevens de tallooze memento mori's (Storm, Het Grafkruis, De Adelaar), daar de gedachte aan den mogelijk onverwachten dood en de broosheid van het leven den mensch herinnert aan zijn aardsche plichten, waartoe vooral behoort de plicht om lief te hebben. Ook is geenszins onbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grijpelijk de noodzakelijkheid eener scheiding van Mathilde, die niet alleen zijn liefde tot zich trekken mocht en hem niet mocht doen opgaan in liefdedienst van haar. En in dit verband krijgt ook Het oog van 't woud zijn ware beteekenis: Daar schittert ginds een ster van rossig goud,
als een robijn in maagdenlokken flonkert:
de kleine stulp gelijkt het oog van 't woud...
In 't geen Begin noch Einde omsloten houdt
wordt Liefde gij, door niets ter aard verdonkerd:
Zie hoe die zee van duister 't stulpje ontvouwt!Ga naar voetnoot1)
Indien daarentegen Hemelvaart en Δεινὴ Θεός in den bundel teruggeplaatst worden, vinden we een ontwikkeling tot liefde voor natuur en menschen naast een wegstooten van aarde en menschen en een verheerlijking van de goddelijke schoonheid. Legt de lezer nu op het laatste het meeste gewicht, dan begrijpt hij nauwelijks de scheiding van Mathilde en zeker niet het weerzien, onder de in sonn. 95 der V. Kl.4 uitgave gegeven omstandigheden.Ga naar voetnoot2). En allerminst zal hij kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inzien, dat er eenig verband is tusschen de sonnetten, die den onverwachten dood of de eenvoudigen van geest schilderen, met deze schoonheidsaanbidding en het verwerpen van het aardsche met zijn zielevoosheid. Terwijl hij bij de herinnering aan hetgeen ik in hoofdstuk II schreef, wellicht zal willen toegeven, dat mej. Nijland's poging om dit verband te leggen mislukt is. Dat ook Kloos eigenlijk niet goed weg wist met al deze moeilijkheden, laat zich gissen en is vermoed uit de gebrekkigheid zijner verklaring van het derde en vierde boek zijner uitgave. En ik stem hiermee in. Doch ik zou reeds hier willen zeggen, wat ik, om dit werk niet buiten verhouding te vergrooten, thans niet kan uitwerken, dat de geaardheid van Kloos hem niet scheen toe te laten Perk's werk als intellectualistische poëzie op te vatten en hij stemmingen en één stroom van gevoel zag, waar veeleer gedachten en reflecties te vinden waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Nieuwe gegevens ter verklaring van den cyclus noodig.Eenmaal vastgesteld, dat de editie van Kloos niet eerbiedigde den tekst der sonnetten en waarschijnlijk niet de schikking, moest ik uitzien naar een middel om in dezen doolhof den draad te vinden. Ook ik moest mij stellen de vraag: welke waren de grondgedachten? Plato wilde ik laten rusten. Moest ik de sonnetten logisch indeelen groepsgewijs, naar den gang | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der handeling? Eerst de sonnetten van het samenzijn, daarna die der scheiding, daarna van het terugverlangen en het weerzien en vervolgens de zwerftocht? Of wel moesten de sonnetten van het terugverlangen geplaatst worden tusschen den zwerftocht in? En moest de liefde stijgen of dalen, beginnen met de sonnetten, waarin een menschelijke verhouding geschilderd werd tusschen den zwerver en ‘Matilde’ en eindigen met de adoratie-verzen of omgekeerd? En waar moesten de fabels een plaats vinden? Waren het moralisaties van ‘Matilde’ of overpeinzingen van den zwerver? Waartoe moesten zoovele sonnetten wijzen op de broosheid des levens en de onzekere ure des doods? Daarenboven, wat beteekenden verzen als ‘Doch voel het: wie tevreden is, is goed, -’?
Waren dit stoplappen of behelsden zij een deel van Perk's wereldbeschouwing? Gelijk velen van hen, die met mij in onze jeugd Perk's verzen van buiten kenden en opzeiden, was ik overtuigd van de onbeduidendheid van Perk's gemoraliseer. In het sonnet Nacht (= V. Kl.4 LXXXVI): 't Is zomer-nacht. De glinsterende stoeten
Der starren wijken róndom, eindloos-diep: -
genoten wij tot vs. 12. Maar den dertienden en veertienden regel achtten wij een stoplap, die het gedicht bedierven, omdat zij, na de verheffing van het vorige, daalden tot het dorste proza. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook ik. Ik weet niet, wat ik denken moet,
Doch voel het: wie tevreden is, is goed.
Wij lazen dienovereenkomstig de beide laatste verzen mijmerend, als terloops gezegd, en zeer verbaasd zouden wij geweest zijn, zoo iemand zegevierend met de volle kracht der overtuiging dezen slotregel had doen schallen: Doch voel het: wie tevreden is, is goed.
en daarbij had gevoegd, dat dit aphorisme een der fundamenten van Perk's jeugdige levens- en wereldbeschouwing was. Dit vooroordeel werkte na in ons vernietigend oordeel over het philosophisch werk, dat mej. Betsy Perk uit de schrijftafella van haar neef aan 't licht bracht en dat wij weigerden aandachtig te lezen. Doch langzaam deed de herhaling van woorden als vrede, tevredenheid en rust denken aan mogelijke waarde der philosophie en een mogelijk verband tusschen de verstrooide bespiegelingen en de grondgedachte van den cyclus; en een steeds klaarder besef, dat de dichter zijn werk maakt met herinneringen, - herinnerde gedachten en herinnerde voorstellingen, brachten mij er toe eens te snuffelen in Perk's schriftelijke nalatenschap, voorzoover die mij door Jacques' vader was toevertrouwd. En werkelijk mocht ik het een en ander vinden, dat voor mij van beteekenis was. Ik vond daarin o.a. het drama Herman en Martha, schetsen als Een rekje Duivëeieren, een groote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bundel poezië: Kamperfoelies en Hegge-winden en zestien blaadjes, waarop Perk's hand beschouwingen geschreven had over liefde, geluk, vrede, het doel van 't leven, den aard van den kunstenaar, bescheidenheid, enz. Doch deze blaadjes vormden geen samenhangend geheel en een gedeelte was verloren. Het geluk echter diende mij en ik mocht bemerken, dat in mej. Betsy Perk's werk bijna geheel afgedrukt was, wat mij reeds als fragment van belang scheen. Wellicht zou hier de sleutel te vinden zijn tot de aphorismen, in den bundel verspreid. Wellicht ook was hier de levens- en wereldbeschouwing ontvouwd, die des dichters blik hadden bepaald op hetgeen hij ervoer en het stramien hadden helpen weven van den cyclus, in zooverre zij bij het kiezen der motieven en de schikking der sonnetten van invloed was geweest. Daarmee zou dan een middel gevonden zijn om uit den chaos der Kloos-editie een kosmos te scheppen en wellicht een harmonisch geheel. Doch had ik werkelijk het recht, hetgeen in de jaren 1876, '77 en '78 door Perk geschreven was, ter verklaring van den zoogenaamden Mathilde-cyclus te gebruiken? Een systematisch onderzoek van de hss. zou het mij leeren. Daarin zou ik leeren kennen een door Perk zelf geschreven tekst, beschouwingen, door Perk's eigen hand gefixeerd. En uit deze zou ik wellicht kunnen samenstellen het schema eener levensbeschouwing, die te vergelijken zou zijn met hetgeen de overige geschriften gaven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De hss. van den cyclus en een vluchtige vergelijking van Mr. C. Vosmaer's hs. met den gedrukten tekst. De onbetrouwbaarheid der Kloos-uitgave gestaafd.Doch waar waren de hss. en hoeveel waren er geweest? Reeds hier gewerden mij tegenstrijdige berichten. Een familielid van Jacques Perk verzekerde mij, dat er drie hss. waren, die waarschijnlijk alle drie gebrocheerd waren of geweest waren. Na het verschijnen van den eersten druk zou het eene aan Mr. C. Vosmaer, het andere aan Willem Kloos geschonken en het derde door den vader van den dichter behouden zijn. Vóór het verschijnen, in De Nieuwe Gids van 1894, der later in den vierden druk ingevoegde sonnetten, zou de heer M.A. Perk zijn handschrift aan Willem Kloos hebben afgestaan. Met deze mondeling meegedeelde herinnering was in strijd de inventaris van Perk's nalatenschap, door den heer M.A. Perk waarschijnlijk in November 1881 opgemaakt en als bijlage afgedrukt. Daar toch staat geschreven:
In strijd hiermee aan te nemen drie gebrocheerde hss., schijnt onvoorzichtig. Doch ook de bewering, dat er eenmaal twee gebrocheerde hss. zijn geweest, vindt hierin geen steun. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Iris hs., dat ik bij Willem Kloos gezien heb en door mij beschreven is in het Tijdschrift voor Nederl. Taal en LetterkundeGa naar voetnoot1), is een los blaadje. En men pleegt niet te spreken van één stuk om aan te duiden een ingenaaid handschrift en losse bladen. Daar nu bij onderzoek bleek, dat in de nalatenschap van Mr. C. Vosmaer zich bevond een werkelijk gebrocheerd hs., en de bezitting van Willem Kloos zich beperkte tot een wel is waar vrij groot aantal, doch losse bladen, die voorzoover mij getoond, geen sporen vertoonden eenmaal ingenaaid te zijn geweest, scheen het aanbevelenswaardig te vermoeden, dat met de ‘2 stukken’ van den inventaris bedoeld is, één gebrocheerd hs. en een groote hoeveelheid losse blaadjes, waarop andere lezingen of kopieën en allerlei andere verzen, waaronder de Brand, Iris. Hiermee zou dan geheel in overeenstemming zijn, hetgeen Mr. C. Vosmaer in een ongedateerd schrijven tijdens het bewerken der editie aan Ds. M.A. Perk meldde: ‘Kloos was ook noch (een eigenaardigheid van V.'s spelling. Gr.) niet bezig - maar toen ik de Mathilde las - die in 3 vormen aanwezig is - met tal van varianten.’ Want zoo er drie ingenaaide hss. zijn, geeft men een inventarisator der handschriften toch geen kennis van de omstandigheid, dat er drie redacties zijn. Doch men doet dit wel, wanneer de losse bladen blijken te splitsen te zijn in twee min of meer zelfstandige groepen. Ook is het woord ‘vor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men’ wel zeer eigenaardig gekozen, wanneer men doelt op drie boekjes. De eenige moeilijkheid blijft dan, hetgeen Vosmaer in de Voorrede XXIII van den eersten druk meedeelde (J. Perk, Gedichten. Sneek 1882): ‘Kloos de meest gewenschte interpretator der Mathildezangen, wier beste redactie hij uit de drie aanwezige bundels (ik cursiveer, G.) heeft vastgesteld op een wijze, waarmede ik mij geheel vereenig.’ Doch na het voorgaande aarzel ik niet te vergeten het etymologisch verband van ‘bundel’ en ‘binden’ en de keuze van het woord ‘bundel’ te verklaren uit de zucht om een ander woord dan ‘redactie’ te gebruiken. Doch zal men vragen, liet Kloos zich niet over de hss. uit in zijn brieven aan Vosmaer? Inderdaad doet hij dit, doch op de meeste plaatsen spreekt hij in 't algemeen van mss. Slechts in een brief van 28 November 1881 aan Mr. C. Vosmaer, thans in het bezit van Prof. Dr. G.C.J. Vosmaer, staat: ‘Ik ben gisteren en vandaag den geheelen dag bij P. geweest en de handschriften zijn thans, zooveel dat in der haast mogelijk was, gesorteerd naar jaar, vorm en inhoud. Zij vormen twee groote pakken, 1 proza, 1 poëzie, waarvan ongeveer het 8ste gedeelte ter uitgave geschikt is. De andere ⅞ (of volgens P. een grootere breuk) geeft de oude heer U voor de kennis van Jacques' studiën en ontwikkeling en karakter. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als u echter lezen wilt, raad ik U aan, alleen het pak te nemen waarop van buiten staat “Mathilde”, dat bevat de verzen uit de laatste, de eenige goede periode.’
Indien hier eenige conclusie uit te trekken is, dan zou het deze wezen, dat er blijkbaar losse verzen uit de Mathilde ook waren. Maar verder zou ik niet durven gaan. Het hs. van Mr. C. Vosmaer nu, dat na het voorafgaande in verhouding tot de andere zeker in waarde gestegen is, werd mij bereidwillig door Prof. Dr. G.C.J. Vosmaer ter beschikking gesteld. De bundel bleek te bestaan uit één boek, dat Liefdeleven genoemd was, waaraan een proloog voorafging en waarop een epiloog volgde. De rangschikking week geheel af van die der Vosmaer-Kloos'sche uitgave, er kwamen sommige sonnetten in voor, die in den gedrukten bundel niet voorkwamen, terwijl andere, die wel in de verschillende uitgaven geplaatst waren, ontbraken, en de tekst verraadde weldra, dat de twijfel aan de juistheid van de tegenwoordige editie gerechtvaardigd kon worden. In sonnet XXVII der V. Kl.4 uitgave staat in vers 12 het bevreemdende: Wat hand of hart bezat, is niet meer mijn,
daar dit vanzelf spreekt. Doch sonnet 9 van hs. C. geeft de goede lezing: Wat hand of hart bevat is niet meer mijn,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In sonnet I der V. Kl.4 uitgave staat in vers 4-5: Naar eigen hand de vrije taal te zetten,
Is eedle kunst, geen grens, die haar ontkrachtte:
waarvan de bedoeling moet zijn: geen grens moge haar ontkrachten. Hs. C. 2 schrijft dan ook ontkrachte, in overeenstemming met Perk's tekst in Nederl. 1880. De titel van sonn. XXVI (V. Kl.4) O, Noodlot! klinkt vreemd, wanneer men weet, dat Perk met Noodlot pleegt aan te duiden God, de Voorbeschikking. Wanneer hs. C sonn. 29 als titel geeft Wijs Noodlot, vraagt men zich af of Kloos zich wel rekenschap gaf van de beteekenis van Noodlot. Ook is het niet onmogelijk, dat Kloos in sonn. XXVI (V. Kl4) = hs. C. sonn. 29 verkeerdelijk wedervreugd voor medevreugd las. In sonn. XXXII (V. Kl.4) denkt de jongeling aan de afwezige Mathilde, van wie hij gescheiden is, geeft zich rekenschap van haar invloed op hem en karakteriseert haar. Ziet men in hs. C. sonn. 30 dit gedicht als een mededeeling in den tweeden persoon aan Mathilde gericht, en tevens vóór de Scheiding geplaatst, dan laat zich gissen, dat ter wille der verplaatsing deze verandering plaats had. De verplaatsing kan dan haar oorzaak vinden hierin, dat Kloos niet inzag, hoezeer Mathilde gedaald was als mensch tot den jongeling, dien zij tot zich had opgeheven. Wanneer in sonn. XXVIII (V. Kl4) = hs. C. 33 gezegd wordt van Mathilde: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die me als godin gedaagd is, duizendtallen
Bloesems om 't hoofd -
schijnt dit een verwijzing naar hetgeen voorafging. Nergens evenwel werd door Perk dit of iets dergelijks geschreven. En uit het niet voorkomen van deze regels in hs. C. 33, laat zich licht de conclusie trekken, dat hier waarschijnlijk Perk's tekst veranderd is. In hetzelfde sonnet staat in vers 8: En 't hart, dat stierf in haar,
Nu gebruikt Perk het woord sterven doorloopend in een andere beteekenis, dan hier het woord bezit. En het hart stierf niet in haar. Integendeel, het leefde in haar en bleef in haar leven, omdat het Mathilde's liefde in zich had opgenomen. Men aarzelt niet aan een vergissing van Kloos te denken, wanneer hs. C. heeft: Het hart, dat leefde in haar, voelt zich alleen.
[In sonnet XXXIV = hs. C. sonn. 35 staat in regel 3 en 4: in sommige drukken: omdat ze (= de kluis) ons beiden
In de eersten stond van liefde, 't laatst, ontving.
De bedoeling moet zijn: niet - dit was het laatste huisje, dat ons opnam, maar: in dit huisje waren wij het laatst samen, hetgeen beter uitgedrukt wordt door hs. C., waar niet ontving, maar omving staat. Bovendien denkt men in dit zinsverband bij ‘ontvangen’ wel aan ‘komen in’, maar niet aan gaan uit, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetgeen in omvangen, in dit zinsverband gebruikt, wel ligt.] In sonn. LVI (V. Kl.4) = hs. C. sonn. 40, ziet de jongeling voor het eerst na het samenzijn met Mathilde de werkzame levensvreugd van mensch en dier, en hij is verrast bij den aanblik dier blijheid. Indien nu bij Kloos staat: ‘Of dan die menschen nimmer rusten zullen?’ en in hs. C. ‘nimmer treuren zullen?’ ligt het vermoeden voor de hand, dat treuren de eenige lezing is. Rust was bovendien 's menschen levensdoel, doch niet in den zin van een futloos quietisme. Perk vraagt zich dus af: als ieder zijn plicht doet, de bij, de ossen, de mensch en de haan, zou dan waarlijk het leed vervluchtigen en de vreugde oplichten in het gemoed? Wanneer in sonnet XLIV (V. Kl.4) = hs. C. 48 staat, dat de geurige adem van den zomer zucht (tegenw. tijd) door rijs en wouden en gloeien wekt (tegenw. tijd), dat die millioenen... verbanden en lachten (verl. tijd) schijnt de consecutio temporum verstoord en hs. C de juiste lezing ‘lachen’ te bezitten. Ook is het effect van den verl. tijd ‘verbanden’, voorafgaande aan den tegenwoordigen tijd ‘lachen’, door Kloos verstoord. In ‘Het Oog van 't Woud.’ (V. Kl.4 LXX) = hs. C. 57 staat in de laatste terzet: In 't geen begin noch einde omsloten houdt
Wordt Liefde! Gij, door niets ter aard verdonkerd!...
Zie! hoe die zee van duister 't stulpje ontvouwt!
hetgeen mij nooit recht duidelijk is willen worden. Het woord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Zie!’ schijnt te moeten terugslaan op ‘Gij, door niets ter aard verdonkerd’, doch wat of wie die ‘Gij’ was, kon ik niet gissen. Ook hier bleek de tekst onnauwkeurig te zijn. Na ‘verdonkerd’ hoorde een punt, ‘Gij’ was de liefde en het geheel beteekende: Gij, Liefde, kunt door niets verduisterd worden in 't geen begin noch einde omsloten houdt. Zie menschen, hoe het duister der liefdeloosheid de liefde juist doet uitkomen. Hs. C. geeft de eenig begrijpelijke lezing: In 't geen Begin noch Einde omsloten houdt
wordt Liefde gij, door niets ter aard verdonkerd:
Zie hoe die zee van duister 't stulpje ontvouwt!
[In sonnet LXV (V. Kl.4) = hs. C. 6] staat in sommige drukken waar een stroom van loover helt
Uit berkekruin,
Nu kan men van een beuk en een linde spreken van een ‘stroom van loover’, doch niet van een berk, waar de blaadjes meer op zich zelf en los van elkander zichtbaar zijn. Hs. C. is plastischer en zegt: een stroom van loovers]
In het sonnet De Voorzaat (V. Kl.4 LXXVI = hs. C. 64) ‘Toen bracht mijn geest mij naar het ver Verleden,..... En 'k heb geweend, en heb mij diep verblijd Met de' oermensch’, beginnen plotseling bij vs. 10 aanhalingsteekens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hs. C. zet vs. 10-14 niet tusschen aanhalingsteekens, hetgeen juister schijnt. In sonnet LXXVII (V. Kl.4) = hs. C. 68 zijn de eerste vier regels een citaat. En daarop volgt: Dit weten wij. In hs. C. staan alleen de eerste vier regels tusschen aanhalingsteekens, Kloos zette het geheele sonnet er tusschen. In sonnet LXXVIII (V. Kl.4) = hs. C. 69 staat bij Kloos: Toen de eeuw'ge zon, na eeuwen, werd geboren,
.................
Schoot, uit haar borst, een waereldje naar voren:
Nu moet na de dubbele punt volgen hetgeen dan eigenlijk naar voren schoot. En in hs. C. volgt dan ook: der menschen aarde: een klank des eeuwgen lieds.
dus een punt na lieds. Kloos zet een komma na lieds en leest: Der menschen aarde, één klank des eeuw'gen lieds,
En haar te kennen werd den mensch beschoren:
hetgeen niet juist kan zijn. Indien Kloos werkelijk in vs. 12 van sonnet 80 (V. Kl.4 LXI) in een hs. gevonden heeft zwerver voor steéling, kan ik zijn keus van deze variant niet gelukkig noemen. Bij Kloos luidt de tekst: Gij waant u, zwerver, boven hem verheven...
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat deedt gij, zoo de dood ù nederstiet.
Dan leven, laten leven, leven geven?
en men vraagt zich verbijsterd af, of deze jongeling, deze zwerver leven gegeven heeft. Ten einde raad vindt men de mogelijkheid, dat met ‘zwerver’ niet deze zwerver bedoeld is: doch het geloof in eigen gissing ontbreekt. Hs. C. daarentegen is duidelijk: Gij waant u steêling boven hem verheven!?
met een toespeling op het verderfelijke van het stadsleven. waar schoonheid noch liefde (nederigheid) woont (pag. 110) In sonnet XCIV (V. Kl.4) = hs. C. 81 zijn de aanhalingsteekens verkeerd geplaatst. Perk nl. placht zinnetjes als ‘sprak een oude raaf’, ‘zei de ander’ tusschen haakjes te plaatsen. Kloos laat gewoonlijk de haakjes weg, maar houdt daarmee rekening bij het plaatsen van zijn teekens. Hier deed hij dit niet. In sonnet 89 van hs. C. en in overeenstemming daarmee in den tekst, dien Perk zelf in De Spectator van 1881 plaatste en ik hier citeer, is de parenthese aldus: Gelijk te middernacht een rosse smids,
Zoo zoekt die muil - waar nacht en stilte zweefden
om uit te wellen - nu het uchtend is,
Den blik.
De bedoeling is duidelijk. In de duisternis trekt een rosse smederij den blik, en evenzoo, nu het uchtend is, deze muil of deze grotingang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kloos laat drukken: - waar nacht en stilte zweefden.
Om uit te wellen, nu het uchtend is -
Den blik...........
In sonnet LIV (V. Kl.4) = hs. C. 99 staat: ‘Indien ge een ander waart’, heeft zij beleden,
De aanhalingsteekens schijnen te wijzen op woorden door Mathilde zelf gesproken. Dat dit niet het geval is, blijkt uit den bundel. In sonn. LXXXV (V. Kl.4) staat: Gij zult met mij, en met mijn zang, er sterven!
doch de vraag, wat met dit er bedoeld is, laat zich niet uit den samenhang beantwoorden. Ik vermoed dan ook, dat zang, er een verlezing is voor zangen. Men vergelijke hs. C. sonn. 102 vs. 14: Gij zult met mij en met mijn zangen sterven!
En hiermee vraag ik den lezer vergiffenis voor de verveling, hem ter belooning van zijn aandacht geschonken. Temeer daar ik hem nog niet loslaten kan. Hoe vreemd ook mogen aandoen sommige gevallen, toch is hieruit niet de conclusie te trekken, dat Kloos gewijzigd heeft. Men kan toch in geen enkel geval met besliste zekerheid zeggen, dat de bevreemdende lezing in geen enkel hs. voorkomt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch indien men 32 sonnetten uit deze vierde uitgave, die ook in den eersten druk stonden, vergelijkt met de correspondeerende 32 van hs. C., ziet men aanmerkelijke verschillen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu heb ik elders 32 sonnetten van dit hs. C. vergeleken met de correspondeerende sonnetten uit den vierden druk, dien Kloos gepubliceerd heeft zonder te kunnen putten uit hs. C. (zie beneden bij de verhouding der hss.). Daar kreeg ik als totaal cijfers: 411, 284, 35, 63, 5. Dus de sonnetten, die Kloos publiceerde zonder hs. C. te kunnen gebruiken, verschillen minder in geheele verzen en in enkele woorden van hs. C., dan die welke hij met behulp van hs. C. uitgaf. Dat dit toeval zou zijn, acht ik buitengesloten bij het groot aantal der vergeleken sonnetten. En de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenige verklaring kan zijn: Kloos veranderde veelGa naar voetnoot1) in Perk's tekst, toen hij den eersten druk gaf en minder toen hij den vierden persklaar maakte. Of werkelijk de rangschikking van Kloos mogelijk was en of de sonnetten, die zijn editie meer had dan het hs. van prof. Dr. G.C.J. Vosmaer, werkelijk in den bundel thuis hoorden, kon en kan slechts uitgemaakt worden, na een nadere beschouwing van dit handschrift. Hier ga dus een uitvoerige bespreking daarvan vooraf. Het eenige boek Liefdeleven nu, dat 100 sonnetten omvatte, deelde de geschiedenis mee van een jongen man, die een tijdlang met een bemind meisje samenwas en daarna alleen rondzwierf, terwijl aangeduid werd, dat hij door of nà deze liefde veranderd was. Wanneer ik niet in dezelfde fouten wilde vervallen als mijn voorgangers, moest ik zonder vooringenomenheid den bundel zelf laten spreken en naar onaantastbare gegevens zoeken ter beantwoording van elke vraag, die zich stellen liet, elke moeilijkheid, die verklaring eischte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Perk's uitlatingen over de grondgedachte van den cyclus.Wel is waar waren dadelijk gegevens bij de hand. In de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
correspondentie van Jacques Perk is nl. aanwezig het klad en het net van een brief aan Mr. C. Vosmaer, gedateerd 28, 29, 12. 79, Amsterdam, waarin een commentaar voorkomt. klad:Ga naar voetnoot1) [Hooggeachte heer! Een redacteur van een tijdschrift moet dit.] net: [Hooggeachte heer! Wanneer een redacteur van een tijdschrift daarin] Het net, dat thans in het bezit is van Prof. Dr. G.C.J. Vosmaer, bevat de volgende passage: ‘Iets schoons, dat zich aan het voor schoonheid ontvankelijk gemoed vertoont, grijpt het aan. Strijd der ziel volgt: het schoone is verheven en heft omhoog en de ziel die het aanbid (sic) gevoelt zich klein. Doch is de strijd volstreden, heeft de vroegere toestand der ziel voor een edeler reiner verhevener plaats gemaakt dan bemerkt zij dat zij niet meer bevend en biddend naar dat schoonheidsideaal opstaart: zij is er zoo door verheven, dat ze er mee samenwies. Zij heeft het in zich opgenomen. Dan leeft er een schoonheidsideaal, dat eerst buiten ons en boven ons was in ons gemoed. En men heeft het slechts te uiten om kunstenaar te blijken.’ ‘Ziedaar de gedachte in mijn boekje belichaamd. Het Schoone, 't gemelde schoonheidsideaal, wordt bezongen onder den naam “Mathilde”. Zij treft in den zomer en in een grootsche streek (waarvan zij de vleesch- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wording is) 't gemoed van een zwerver. Die aanbidt haar, doch weldra komt zijn ziel in verzet. Hij gevoelt zich afhankelijk, smeltend, dwepend als een jonkvrouw, doordien hij 't leven leeft der beminde vrouw. Met geestkracht rukt hij zich los en begint zijn omzwervingen. Haar beeld blijft hem echter bij en uit het verheven standpunt waarop zijn liefde hem brengt overziet hij natuur en menschheid. Keert hij eindelijk, “machtig, daartoe aangedreven”, terug, naar Mathilde, dan bemerkt hij dat hij ziet hetgeen hij altijd zag... en dat hij niet meer aanbidt omdat hij strijdend is gelouterd en haars gelijke werd doordien hij haar in zijn binnenste draagt en 't vrouwelijk gevoel aan zijn mannelijke werkdadigheid geen afbreuk deed. “Ze is in zijn ziel gelijk de zon in zee verzonken”: hij werd kunstenaar: de samengroeiïng van 't mannelijke met het vrouwlijke.’ Daarnaast zou ook de zoogen. Mathildecyclus zelf kunnen spreken. In hs. C. staat in de twee terzetten van sonn. 5 De Muze.Ga naar voetnoot1) ‘Een hooge liefde zal uw hart doordringen.
Gij zult beminnen, wederzien en scheiden,
Gescheiden zwerven, zwervend liefde zingen.
En peinzend zult gij 't wederzien verbeiden
En naar een vrouw gedachte en zielzucht leiden
En mijmrend' leven van herinneringen.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en sonn. 103. Verschijning vs. 5-14. ‘Ik zond de vrouw tot u, die u verrukte;
Ik zeide u 't aan: gij mindet met een min
zoo vol aanbidding, zoo vol vromen zin
dat ze u aan al wat haar niet was ontrukte.
Ze is van u heen; thans zeg ik u: voorwaar!
ge aanzaagt; ge aanbidt, u trekt wat is verheven...
u daagde een schoonheidsideaal in haar.
Toen zaagt ge weêr, naar wat ge aanbadt gedreven:
zij bleef zich zelve, gij werdt kunstenaar:
't Verheevne dat verhief leeft in uw leven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De bundel moet uit zichzelf verklaard.Doch liever steunde ik op hechter grond. Het blijft altijd een gissing, wanneer men aanneemt, dat de commentaar, in Perk's brief aan Mr. C. Vosmaer gegeven, slaat op deze redactie en werkelijk meer was dan een te verwezenlijken plan. En ook van de beide geciteerde sonnetten geldt hetzelfde. Slechts al te vaak brengen emotioneele naturen als Jacques PerkGa naar voetnoot1) een plan onder woorden, alsof het niet een nog te verwerkelijken plan, maar de grondgedachte van het volbrachte werk is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarom trachtte ik bij het stellen van de vragen: ‘Welken invloed had het meisje op den jonkman’, of m.a.w. ‘hoe was de jonkman vóór de ontmoeting, hoe nà de scheiding’, het antwoord te vinden, door alle passages, waarin gesproken werd over 's jongelings toestand vóór en nà het samenzijn, te doen spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De toestand van den jongeling vóór de ontmoeting.Ik noteerde de volgende plaatsen, waarbij ik evenwel de grotsonnetten buiten beschouwing liet, omdat deze door mij geheel afwijkend verklaard worden, en noem eerst die, waarin over den toestand van den jongeling vóór de ontmoeting gesproken wordt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(met de nevenbedoeling, dat de jongeling vóór de ontmoeting met Mathilde vreugde, vrede en liefde niet kende en misschien wel met de bedoeling, dat hij slechts smart, onrust en haat kende.) 8, 12. Natuur en menschen voelde ik mij verbonden,
(m.a.w. vóór de ontmoeting voelde hij zich ‘Natuur en menschen’ nièt ‘verbonden’, misschien wel vijandig.) [9, 8. en 'k wensch uw vreugd opdat die mij verklare.
(met de bijgedachte: vroeger had ik geen vreugd?)] [10, 12-14. De liefde baart geluk en zielsverblijden
't Geluk maakt liefderijk, ik heb haar lief
En wie gelukkig is, die kan niet slecht zijn. -
(met de bijgedachte, dat hij ongelukkig en droevig was, voordat Mathilde hem gelukkig en verheugd maakte)Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12,5. ik vlood het Boze:
(sc. nà de ontmoeting; dus vóór de ontmoeting vlood hij het booze niet.)
Sonn. 89-96., de zoogen. grotsonnetten, komen hier in hun geheel in aanmerking, daar zij de ontwikkeling van den jonkman zinnebeeldig schilderen. Zij worden hier niet geciteerd, daar de opvatting, dat ze daartoe werkelijk dienen, nog niet algemeen aangenomen is.
(sc. vóór de ontmoeting waren zijn gedragingen laakbaar.)] 104, 3. en 't arme hart werd duizend levens rijk,
Alles te zamen genomen, met voorloopige verwaarloozing | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de tusschen haakjes geplaatste citaten, die wellicht ook anders verklaard zouden kunnen worden, doch in elk geval het volgende niet weerspreken, en zonder den begripsinhoud de woorden dadelijk nader te bepalen: De jongeling was eenzaam (8); hij was bedroefd (8 en 28), ontevreden (8 vs. 1-8); hij voelde zich natuur en menschen niet verbonden (8 vs. 1-8 en vs. 12. sonn. 30); hij vlood het booze niet (sonn. 12); hij kende geen vreugde (sonn. 8 vs. 10), en geen liefde meer (sonn. 8 vs. 10 en sonn. 28 vs. 9-10); zijn leven was dood (sonn. 6 vs. 10) en nacht (sonn. 12 vs. 12). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De toestand van den jongeling nà de ontmoeting.Minder gemakkelijk dan in het voorgaande geval laat zich uit enkele versregels en woorden aantoonen, hoe Perk zich den zwerver nà de ontmoeting dacht. Deels is hiervan de oorzaak, dat de compositie zelf reeds deze psychische verandering aantoonde. Het is nl. opvallend, dat tusschen eerste ontmoeting en scheiding de zwerver nimmer met andere menschen in aanraking kwam en zich evenmin sympathisch tegenover hen toonde, terwijl hij daarna, reeds onmiddellijk na de scheiding, vanaf den top (sonn. 40) blijmoedig neerziet naar het leven in het dal en in sonn. 79 Dorpsdans meevoelend blikt naar ‘der jonkheid blijgeschaarden krans’, en naar den ‘oude, die daar op den dorpel staat’ met vreugde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lachende oogen, en in sonn. 80 Begrafenis evenmin sympathie voor den eenvoudigen dorpeling te miskennen isGa naar voetnoot1). Ook zijn de natuurbeschrijvingen, die niets meer willen zijn dan dat en dientengevolge ook door sommige commentatoren buiten den krans zijn geplaatst, uitsluitend in de tweede helft van den cyclus en na de scheiding te vinden, of, zoo men wil, nadat de aard van den jonkman eenigszins gewijzigd was; terwijl een sonnet als een Luwtje (sonn. 42), waar de mensch, evenzeer als de abeeleloovers, de lauwe vliet en 't riet, leven uit de lucht drinkt, of m.a.w. zich Natuur verbonden voelt, niet vóór de scheiding staat. Een tweede moeilijkheid is, dat Perk de volmaking des zwervers, zijn vergeestelijking, zijn plichtgetrouw en liefdevol leven afgewisseld heeft door momenten van zinnelijk verlangen, van hoogmoed, ontevredenheid en onrust, waarschijnlijk om het karakter van den jongeling minder schematisch, meer menschelijk waar te maken en waarschijnlijk ook in overeenstemming met Perk's theorie, dat de mensch zondigt, zoolang hij leeft.Ga naar voetnoot2) Deze momenten van terugval meen ik te mogen verwaarloozen. Van deze afgezien, komen in aanmerking: 6, 10. 'k Was dood, ik ben herrezen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6, 14. Een diepe rust vervult geheel mijn wezen.
8, 9-14. Toen zag ik u en kon geen meening uiten
'k Had vreugde, vrede, liefde weêrgevonden,
'k Zag waar ge tradt een bloem, een roos ontspruiten.
Natuur en menschen voelde ik mij verbonden,
In u wilde ik 't heelal in de armen sluiten....
Gij engel! zijt mij tot geluk gezonden!!
10, 5. Bij haar, werd droefenis en lijden logen.
10, 12-14. De liefde baart geluk en zielsverblijden
't Geluk maakt liefderijk, ik heb haar lief
En wie gelukkig is, die kan niet slecht zijn. -
(sc. hij heeft lief, is gelukkig en verheugd [en deugdzaam?]) 12, 5. .....ik vlood het Boze:
12, 9-14. Ik heb u lief! geheel mijn wezen trilde
Van eerbied toen gij aan mij zijt verschenen
als een, die droomend doet van weeldeGa naar voetnoot1) weenen.
Toen was mijn nacht geen nacht; ik had lief Matilde!
als een die niet meer wil hetgeen hij wilde
maar met een hooger iets zich wil vereenen.
14, 5-8. Gij wijst mij naar de Moedermaagd, ik waan
Mij in aanbidding voor haar weggezonken....
Daar voel ik me eindelooze vreê geschonken:
Ik denk aan Haar, Matilde ik bid ú aan!
(sc. bij het opzien naar ‘Matilde’ voelt hij zich eindelooze vreê geschonken.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18, 13-14. en zulk een liefde (sc. begeertelooze liefdeGa naar voetnoot1)) is niet die elk begrijpt
tot zulke is 't kunstnaarshart alleen gerijpt.
22, 6-8. ....wat mij ontstemt [is] op eens geweken
Matilde! ontsluit uw mond zich om te spreken
en zwerft een glimlach om die lippen fijn.
22, 10-11. en klinkt uw lach hoe drinken hem mijn ooren!
de vreugde vaart door pols en vezel rond. -
28, 5-6. Gezegend uur, waarop mijne droomende oogen
U mochten vol genotGa naar voetnoot2) en weeldeGa naar voetnoot3) aanschouwen
En zien u met een zachtheid overtogen
Waarop de Kracht het Ideaal moet bouwen.
28, 9-11. Toen ik u zag voelde ik....
.... weêr in mijn gemoed de liefde bloeien,
Die lang in 't ijs der droefheid lag besloten.
31, 1-4. Vaarwel! geliefde streek vol liefdeleven
Waarin ik leefde voor de liefde en zij,
Die mij die liefde heeft in 't hart gedreven
Het leven liefde!
34, 4-6 .... 't Noodlot brak den kluister
Den zachten, die de helften samen-meert
Tot éen geheel van liefde, leven, luister.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
34, 8. ....de ziel, die scheidend minnen leert.
38, 5-6. ...... Een tempel is Natuur
En de aard voelt als met vreê zich overgieten:
(sc. hij geniet vrede).
40, 1-4. ...... hier is de top,
En met de blauwe wolkjes, die er krullen,
Stijgt uit het dal de rust naar boven op
Waarmeê het wolkloos zwerk zich schijnt te vullen.
(sc. hij geniet rust).
40, 12-14. 't Juicht alles in 't bestaan en heeft de plicht
Van vroolijk zijn nog nooit zoo blij betracht....
Het ontevreden stadskind droomt van glorie.
(sc. hij keurt de (eigen?) ontevredenheid (van vroeger?) af en is blijkens het geheel reeds den vrede geneigd).
(91, 13-14. blijft als grotsonnet buiten beschouwing. Maar waarom zie 'k Matilde! uw beeld mij wenken
En moet ik aan geluk en liefde denken?!)
(93, 13. blijft als grotsonnet buiten beschouwing. ik haatte omdat ik liefde niet kon geven
sc. hij haat thans niet en geeft wel liefde).
95, 13-14. zóó (sc. gelijk pegel en kegel samengroeien) .... kwam Matilde mijn gemoed vervullen
En kreeg mijn gansche ziel daarvoor in ruil
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(beneden zal aangetoond worden, dat Matilde was liefde en schoonheid; en dus vervulde liefde en schoonheid zijn gemoed).
98, 9-12. Zij die waar 'k eenzaam was was aan mijn zijde,
die altijd om mij henen scheen te zweven
en 't lage deed ontvlien ten allen tijde;
die mij doet zien wat schoon is en verheven
99, 13-14. en tot de stond dat ik haar wedervinde
zweeft ze als een star, die leidt, voor biddende oogen
101, 5-8. Steeds was zij waar ik was, nooit was er wie
een liefde minder hoog in 't hart kwam wekken.
dat in dien gloed gelouterd van zijn vlekken,
vereend met schoonheid, werd tot poëzie,
101, 9-11. ...... o, mijn Matilde! nimmer zult
Gij, die geen mensch meer zijt, u blozend schamen
en staren op uws dichters blos van schuld.
103, 13-14. gij werdt kunstenaar:
't verheevne dat verhief leeft in uw leven!’ -
104, 2-7. ...... Gij hebt mij tot u opgeheven,
en 't arme hart werd duizend levens rijk,
want waar ik leven zag schonk ik mijn leven.
En voor uw blik nam engte en tijd de wijk:
driest moest mijn ziele in de eindeloosheid zweven,
en rustig werd ze als 't blauwe hemelrijk....
of kort samengevat: Des jonkmans nacht is geen nacht meer (sonn. 12), hij heeft gebroken met zijn vorig leven (sonn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12), hij wil zich veredelen (sonn. 12), hij is herrezen (6), hij is veredeld (18), hij heeft de liefde tot de natuur en de menschheid (8, 102), liefde (8, 10, 28, 31, 34 (vs. 4-6, vs. 8), 91, 93, 95, 99, 101, 102, 103, 104) en schoonheid (95, 98, 99, 101, 103) in zich opgenomen; hij is vergeestelijkt (104) en deugdzaam (10, 12, 98, 101), en geluk (10, 28, 91), vrede of rust (6, 8, 14, 38, 40, 104) en vreugde (8, 10, (vs. 5 & 12), 12, 22) zijn z'n deel. De vragen, die zich nu voordoen, zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Karakteristiek van Matilde.Tot de karakteristiek, waarbij ik innerlijk en uiterlijk, lichaam en ziel onderscheid, behooren de volgende plaatsen: 6, 1. Ik zie uw zee-blauwe oogen peinzend pralen,
6, 5-6. Een gouden waterval van zonnestralen
Heeft nooit een schooner aangezicht bezoomd....
(sc. blonde haren). 7, 3 Wanneer hij ....schoonheid vindt
7, 5 ....de jonkvrouw, de met schoon bedeeldeGa naar voetnoot1)
9, 11. .... 't blauwe diep der oogen,
11, 11. .... Gij (sc. Matilde) zijt zóo schoon...
14, 3-4. 'k Zag in uw oog een glimlach en een traan:
Blauw bloempje, waarin morgenparels blonken!
(sc. blauwe oogen). 16, 9-10 ....haar lokken zijn het zonnegoud
en 't hemelsblauw is 't blauw dier droomende oogen,
18, 11. ....uw blonde schoonheid
20, 10. (M. doet den dichter denken aan:)
De Schoonheid zelf,
20, 11. Met uwe lokken, goud als 't golvend strand, zand.
28, 2. Gij, hoogbegaafd met schoon....
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30, 12. Schoon....
Wees gij den waardigste ten levensdoel!
37, 4 ....Matilde blond!
100, 13 uw schoonheid
dus: ‘Matilde’ was blond, had blauwe oogen, en zij was zeer schoon. Zooals blijkt: een niet gedetailleerde karakteristiek. Over haar karakter laat de dichter zich op de volgende plaatsen uit:
6, 1-2. .... uw.... oogen....
Waarin de zachtheid kwijnt, de liefde droomt
7, 3. .... zachtheid, liefde....
14, 13. .... deernisvolle ziel, die niemand griefde!
18, 9. .... uw zachtheid, liefde en mededoogen
28, 2. Gij, hoogbegaafd met.... kunstvermogen!
28, 7. .... u met een zachtheid overtogen
30, 9. .... veelvuldig mededogend,....
Uw klaar verstand streek over diep gevoel
Gelijk een vlotte beek langs bloemen heen.
32, 1. Gij, Zachtheid! waar de vrouw op oogen moet,
dus: ‘Matilde’ was bovenal: zachtheid, liefde, deernis, mededoogen, d.w.z. liefde in verschillende vormen. Verder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had zij in 't algemeen een diep gevoel, een helder verstand, en was ze begaafd met kunstvermogen.Ga naar voetnoot1) Waarmee, naar ik meen, de karakteristiek samen te vatten is in twee woorden: liefde en schoonheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Matilde's invloed op den jongeling.Indien ik thans den toestand van den jongeling nà het samenzijn mij herinner, dan zie ik, dat hij veranderd en veredeld is of nauwkeuriger in zich opgenomen heeft liefde en schoonheid, en vergeestelijkt en deugdzaam is, terwijl geluk, vrede of rust, en vreugde zijn deel zijn geworden. Ik vraag mij thans af of wellicht de invloed van ‘Matilde’ ook hierin bestond, dat de zwerver haar eigenschappen ‘liefde en schoonheid’ in zich opnam.Ga naar voetnoot2) Op den invloed van ‘Matilde’ op den jongeling doelende, zegt Perk zelf herhaaldelijk op verschillende wijzen, dat ‘Matilde’ in den jonkman als de zon in zee verzonk:
32, 2. Uw beeld zal nimmer uit mijn boezem wijken
95, 9-14 (een grotsonnet en dus buiten beschouwing blijvend!)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat daalt zoekt wat daar rijst en welhaast zullen
zij samen groeien(d?) tot een eeuwge zuil
elkaar omhelzen en met schors omhullen
- - - - - - - - - - - - - -
zoo kwam Matilde mijn gemoed vervullen
En kreeg mijn gansche ziel daarvoor in ruil
100, 12-14. .... uw hart uw liefde uw lonken
uw schoonheid blijft hierbinnen glansen spreiden
waar ge als de zon in zee in zijt verzonken!
101, 12-13. Gij (sc. Matilde) gloeide met mijn gloeiend hart te zamen,
Van u is eeuwig mijn gemoed vervuld
103, 13-14. .... gij werdt kunstenaar:
't Verheevne dat verhief leeft in uw leven
Ik acht deze losse citaten, waarnaast geen enkele tegenstrijdige te plaatsen is, in overeenstemming met mijn gissing en neem aan, dat inderdaad de jonkman liefde en schoonheid overnam van ‘Matilde’. Doch de vraag rijst dan: hoe werden deugd, geluk, vrede, rust en vreugde zijn deel, of moet aangenomen worden, dat Perk verband legde tusschen liefde en schoonheid aan de eene zijde, deugd, geluk, vrede, rust en vreugde aan de andere zijde? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. De verhouding tusschen Matilde en den zwerver.Ik schuif voorloopig deze vraag ter zijde om er straks op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terug te komen en leg liever thans samen, hetgeen de bundel mededeelt over de verhouding tusschen ‘Matilde’ en den zwerver. In aanmerking komen des zwervers gedachten en daden tijdens het samenzijn, zijn eigen typeering van z'n liefde en die, welke in sonn. 5 en in sonnet 103 door de Muze gegeven worden:
7, 7-8. Hij mint het Schoone.... en liefde is ingebeelde
als hij de ‘liefde’ van de vrouw bemint. -
[sc. hij mint niet zoozeer de vrouw, als wel de liefde. Een liefde voor bepaalde lichamelijke eigenaardigheden is hiermee buitengesloten.]
8, 13. In u wilde ik 't heelal in de armen sluiten....
14, 8. ....Matilde ik bid ú aan!
16, 14. Heelal, waarvoor ik biddend lig gebogen!! -
17, 1-2. Dat ik mijn hoofd mocht aan uw boezem vlijen
En zalig zijn als een onschuldig kind
- - - - - - - - - - - - -
17, 5-6 Dat ik gelukkig ben nu u verbindt
De band der trouw, dien de Eeuwigheid zal wijden..
17, 10 Ik bedel u niet om uw wedermin,
17, 11 ....Gij zijt ziel....
18, 5-8. Nooit zal mijn weeldekus uw wang ontwijden;
uw huivrende aanblik is mijn eêlst genucht:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woonde er begeerte naar u in een zucht
zou 'k dan u aan uw minnaar niet benijden?!
18, 12-14. De ware vrouw, in u, houdt me opgetogen
en zulk een liefde is niet die elk begrijpt
tot zulke is 't kunstnaarshart alleen gerijpt.
99, 9-11. Zij heeft gevoeld hoe anders ik beminde
dan honderd die zich smeekend voor haar bogen;
Ze ontving mijn eerbied als een welgezinde.
m.a.w. de liefde van den zwervenden jonkman is een begeertelooze (sonn. 17, 18, 99) adoratie (14, 16, 20).Ga naar voetnoot1) In overeenstemming hiermee zijn alle daden des jonkmans gedurende het samenzijn met ‘Matilde’, want men vergete niet, dat Een handkus niet in den bundel voorkomt.Ga naar voetnoot2) Ook vergelijke men nog: 5, 9. De Muze: Een hooge liefde zal uw hart doordringen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
103, 5-12. Verschijning (De Muze): ‘Ik zond de vrouw tot u, die u verrukte;
Ik zeide u 't aan: gij mindet met een min
zoo vol aanbidding, zoo vol vromen zin
dat ze u aan al wat haar niet was ontrukte.
Ze is van u heen; thans zeg ik u: voorwaar!
ge aanzaagt; ge aanbidt, u trekt wat is verheven...
u daagde een schoonheidsideaal in haar.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Matilde daalt als mensch in de oogen van den zich verheffenden en verheven jongeling.Door zijn begeertelooze adoratie voor een zóógeaard meisje werd dus de jonkman opgevoerd tot een hoogere ontwikkeling, die boven geschilderd werd, werd hij meer aan haar, die ‘verhief’, gelijk. Maar kon dan de afstand gelijk blijven, maar kon zij dan, die eenmaal door hem ‘engel’ en ‘verheven wezen’ genoemd werd, even hoog in zijn waardeering blijven, waar hij gelijk werd aan haar, en de afstand tusschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beiden verminderde? Het samenzijn van Matilde en den jongeling van den eersten aanblik (sonn. 6) tot ‘zij is verdwenen’ (sonn. 34) omvat 29 sonnetten, die te schiften zijn in twee groepen. In de eerste acht sonnetten (sonn. 6 Eerste Aanblik tot sonn. 14 Madonna) wordt Matilde hoofdzakelijk beschreven door den indruk, welken zij op den jonkman maakte, zonder dat Perk haar een woord doet spreken, zelfs bijna zonder haar een beweging te doen maken, met vermijding dus van al hetgeen zoo licht het bovenmenschelijke in het slechts al te menschelijke doet ontaarden. In Madonna (sonn. 14) uit zich, gelijk ik zal aantoonen in hfdst. V voor het eerst het klein-menschelijke in Matildes meening, dat één geloof, één deugd voor allen pastGa naar voetnoot1). In sonn. 15 zingt Matilde en sinds dien, in een steeds intensere vermenschelijking, wuift zij in sonn. 16 den aanbidder een groet toe, terwijl zij tot hem nederdaalt; lacht ze met vrouwelijke ijdelheid hem tegen, als zij weggolft op den blanken telganger (sonn. 20); waadt zij spelend door de Bronze tot hem, die dienend wacht (sonn. 23); spreekt ze in woord en tegenwoord (sonn. 25) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit wat in sonn. 14 (Madonna) reeds gezegd was en in sonn. 26 herhaald wordt. En zij, die den zwerver bijna als een godin gedaagd is, verlangt met slechts al te menschelijke ijdelheid in de herinnering voort te leven van hem, met wien zij in vriendschap een korten tijd samen was en vroolijk treedt zij naast den jonkman voort (sonn. 29), tot de pensionnaires van het zomerdrukke Laroche het jonge paar als verloofden begroeten.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Matilde wordt een ideaal.Het kon Perk evenwel niet ontgaan, dat hij wellicht de scheiding geleidelijk voorbereidde, en deze zeer schoon, juist door het liefdevol samenzijn, met de daaraan voor den jongeling verbonden gevolgen, deed ontstaan, doch de waarschijnlijkheid eener duurzame herinnering aan Matilde verzwakte. Ik acht het niet onwaarschijnlijk, dat de dichter daarom Matilde heeft vergeestelijkt tot een zinnebeeld en wel tot het symbool van liefde en natuurschoonheid; waartegen weinig bezwaren waren, daar zijn karakteristiek van Matilde's schoonheid uiterst vaag was geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik meen deze gissing waarschijnlijk te kunnen maken door de volgende verzen: Tot sonn. 14 is Matilde: sonn. 6: een engel en een tooveres; sonn. 7: de met schoon bedeelde jonkvrouw; sonn. 8: engel; sonn. 9: Verheven wezen! zonne,; volmaakt (uw roeping is zooals ge zijt te zijn = volmaakt, want het is de roeping van den mensch zich te volmaken (zie pag. 105) en dus: wie zijn moet, zooals hij is - is volmaakt.)Ga naar voetnoot1) Vanaf sonn. 14, waarin het klein-menschlijke zich openbaarde, wordt het denkbeeld gewekt, dat Matilde het symbool is van de schoonheid der natuur:
sonn. 14, 12. Een Kerk rijst allerwegen aan uw zij
16, 9-14. haar lokken zijn het zonnegoud
en 't hemelsblauw is 't blauw dier droomende oogen,
heur boezem is de berg en 't golvend woud.
O zomer, zonneschijn en hemelbogen,
waarin haar aangezicht mijn liefde aanschouwt,
Heelal, waarvoor ik biddend lig geboden!! -
tot in sonn. 18 haar karakter (en, in zooverre haar schoonheid liefde wekt, ook haar schoonheid) tot een ideaal van liefde wordt:
18, 9-11. 't Is of uw zachtheid, liefde en mededoogen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vereering voor ‘het vrouwlijke’ beveelt
want hiervan is uw blonde schoonheid beeld.
Men vergelijke verder: [20, 9-11. Zoo (als Matilde weggolfde op haar telganger) wentelde eens een holle baar naar land De Schoonheid zelf,....
Met uwe lokken, goud als 't golvend zand
sc Mathilde de schoonheid zelf] [32, 1. Gij, Zachtheid! waar de vrouw op oogen moet,
12. Waart gij het ideaal van alle vrouwen]
101, 9-10. Matilde!....
Gij, die geen mensch meer zijt,
103, 11. u daagde een schoonheidsideaal in haar.
104, 14. Ik drukte in u een ideaal aan 't hart. -
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Het doel van 's menschen leven.Laten wij trachten de wereld- en levensbeschouwing van den dichter te formuleeren. Het doel van 's menschen leven, allereerst, is volgens den dichter het verkrijgen van vrede, vreugde, geluk en liefde. In sonn. 32 laat zich Perk, nadat hij eerst gezegd heeft, dat zachtheid de plicht der vrouw is (vs. 1. Gij, Zachtheid! waar de vrouw op oogen moet,), als volgt uit: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vs. 9-11. Beminde een ieder zoo als ik het u
de waereld waar gelukkiger dan nu:
Met zachtheid zou men 't ruwe en harde aanschouwen.
m.a.w. voor meerder geluk is meerder zachtheid (sc. liefde) noodig; en geluk is 's menschen plicht (zie ben.), dus liefde evenzeer. Sonn. 46. De Akker.
In 't korenveld dat reeds begint te gelen
prijkt vol en rijp éen enkle korenair.
De gouden kuif rijst boven heel de schaar
die golft op lage en evengroene steelen.
En 't windje is bode van hun luid misbaar:
‘Zie ginds dien trotsche, die ons wil bevelen!
met opzet wil hij niet in 't onze deelen
alsof die dwaas meer dan wij allen waar'.
Hoort! goede broeders, die elkaar beminnen,
wat onzer een zegt is voor allen waar:
slecht is hij, onbehouden en van zinnen!’
Door de 'akker ging een mensch en lachte, daar
hij weder hoorde en spot en smaad beginnen
en sprak: ‘als deze wordt gij al te gaêr,’ -
wekt naar de bedoeling van Perk de gedachte, dat liefde (= nederigheid, verdraagzaamheid, bescheidenheid) plicht zijn.
51, 12-14. O Ziele! u van uw zachtheid onbewust!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevoelt ge, ootmoedig(e?), menschenleven mede,
als loon der plicht wordt vrede u ingekust.
m.a.w. het is plicht ‘ootmoedig menschenleven mede te voelen’ sc. liefde te hebben en vrede te verkrijgen.Ga naar voetnoot1)
56, 13-14. ...... verdraagt elkaâr en weest niet zot;
daar gij en ik ons God met vleugels denken.
(m.a.w. wees verdraagzaam tegenover uw naaste, òf wel: heb uw naaste lief). 66. Met deze fabel ‘Tevredenheid’ schijnt Perk te willen zeggen: wees verdraagzaam (òf wel: heb uw naaste lief). Men oordeele: Een rozelaar staat aan den groenen zoom
des meirs en spiegelt zich; de rozen hangen
voorover, turend naar haar frissche wangen...
daar valt er een en dobbert op den stroom.
Zij drijft en komt waar weelderig en loom
een waterroos haar houdt in 't blad gevangen;
‘wees welkom, zegt ze, kunt ge meer verlangen
Hier is 't een leven uit een tooverdroom!
Maar de andre roos krijgt krinkels, scheur, en naden
verschrompelt en wordt groen en bruin en zwart
en zinkt, door haar met dezen smaad beladen.
‘Zoo'n ontevreden en verdorven hart
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat water, lommer, kroos en slib durft smaden
en doet of 't beste en edelste haar smart! -
75, 13-14. Wie eigen leven lijdt en leven laat
en doet hetgeen hij moet, zal deugdzaam blijken
m.a.w. wie leven laat, wie verdraagzaam is (of zijn naaste lief heeft) doet zijn plicht. 77, 14. Geen vrede heeft wie vreugd niet vinden kan! -
In dit sonnet spreekt Perk over den vrede als levensdoel (De grijze zoekt den vrede in eigen-kwellen) en de conclusie is niet te stout, dat Perk vrede en vreugde den menschen als levensdoel stelt. Perk schijnt op den grijsaard, die op den dorpel van zijn huis staande, naar de dansende paren blikt met lachend oog, en tevreden en verdraagzaam is, als op een navolgingswaard voorbeeld te wijzen en tevens als levensdoel te stellen: vreugde, vrede, liefde. Men oordeele (sonn. 79 Dorpsdans): De vedel zingt, waar roos en wingerdranken
verliefd omhelzen 't huis des akkermans
en gloeien in den avondpurperglans,
en twintig menschen rijzen bij die klanken.
Het avondmaal heeft uit; van disch en banken
verdween der jonkheid blijgeschaarden krans,
de vlugge voeten reien zich ten dans
en de arm buigt om de leesten heen de slanken.
Daar tripplen zij en stampen naar de maat,
terwijl de kroezen op den disch rinkinken;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en naar de wangen stijgt het vroolijk bloed.
En de oude, die daar op den dorpel staat
ziet men de vreugde uit lachende oogen blinken
tevreden, dat hij leeft en leven doet.
sonn. 80. Perks bedoeling schijnt: weest verdraagzaam, verheft uzelf niet tegenover uw naaste, m.a.w. hebt uw naaste lief. Men droeg den grijze plechtig naar het graf
en toen hij langzaam nederzonk in de aarde
brak uit het oog van wie hij 't aanzijn gaf
een vloed van tranen, dat naar 't zinken staarde.
En allen wendden 't weenend aanschijn af
Geloovend, dat hun God een weêrzien spaarde
omdat ze 't innig wenschten, en zoo straf
een God, die scheidt, zich hun niet openbaarde.
de grijze, die zijn dorpje nooit verliet,
had daar gewerkt bemind en liet er 't leven:
Waarom hij leven moest dat wist hij niet.
Gij waant u steêling boven hem verheven!?
wat deedt gij, zoo de dood u nederstiet,
dan leven, laten leven, leven geven?! -
sonn. 85. De herder wordt voorgesteld als een voorbeeld van liefde (vs. 12 een blik, waarin de liefde woont,) en tevredenheid. Een zee van golvend purper, in verbazen
en ademloos, verstijfd (als waar zij dood)
bij 't zien van 't eindloos vlammend avondrood...
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo schijnt de heide; waar wie honing lazen
met de avondlast langs bloem en purper razen
om niet te keeren voor de nacht ontvlood.
En scheidend houdt de glooiing in haar schoot
de blanke heerde van wie ruischend grazen.
De waaksche wolf, die zich geen wolf betoont
lekt speelsch de staf en handen van den herder,
die twintig kudden eenzaam heeft gehoed.
En met een blik, waarin de liefde woont,
drijft hij de witgewolde wolkjes verder
en staart naar hen, de heide en de' avondgloed.
88, 9-14. Tot iets wordt door zijn aard bestemd wat leeft;
dat iets verrichten kan het want het moet
en 't voelt zich vrij in 't slaaf zijn van die wet.
slaaf, wie zich tegen wat hij moet verzet!
De wil is vrij van wie al willend doet
den wil van wat geluk en vrede geeft.
m.a.w.: Wie doet, hetgeen hij moet doen, bereikt geluk en vrede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Niet voor iedereen geldt dezelfde plicht en dezelfde deugd.Dit doel van 't leven, het verkrijgen van vrede, vreugde, geluk en liefde bereikt de mensch door zijn plicht te doen. Maar niet voor iedereen geldt dezelfde plicht en dezelfde deugd: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25, 12-14. Gij, sprak ik, levenwekkend goddlijk licht!
Gij doet aan 't hart, dat in u leeft beseffen:
Gelooven, bidden is Matilde's plicht! -
m a.w. gelooven, bidden is dus zìjn plicht niet òf wel niet voor ieder geldt dezelfde plicht. 58. o, kind van wuft vermaak en stadsgewoel!
wat ziet ge op 't biddend, biechtend, dorpje neder
en laakt, gij die niet biecht, hun zielsgevoel?
De blanke duif heeft toch geen raveveder?
Het vuur verschroeie, 't bevend ijs zij koel!
Omhoog vindt ijs het ziedend water weder
m.a.w. de een bidde, de ander niet, of: voor allen past niet ééne deugd. 74, 1. Meen niet dat éene deugd voor allen past! -
75, 12. Noem hen niet deugdzaam slechts, die ù gelijken:Ga naar voetnoot1)
Het levensdoel, dat allen na te streven plicht is, werd boven aangegeven. Zoo juist werd aangetoond, dat niet voor allen dezelfde plicht gold. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarna rijst de vraag, hoe ieder juist zijn plicht kan leeren kennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. Hoe iedereen zijn plicht leert kennen en zich te gedragen heeft.De cyclus geeft daarop als antwoord: (1) Overigens handele ieder overeenkomstig zijn aard en bestemming, (2) die ieders geweten hem doet kennen. 52, 8-13. Gelijk de stroom zijn schubbig eigendom:
zoo bindt de baan, die ieder is beschoren,
den mensch als hij zijn roeping wil vergeten
In 't water vindt de visch geluk alom
en vrijheid; die daarbuiten gaan verloren...
73, 13-14. ‘Braaf! gij gevoelt uw plicht! Dit toont uw smalen
Volmaakt u, dan wordt ge allen goed en schoon!’
74, 12. Wie, wat zijn aard beveelt, verricht, is goed:
75, 1-4. Geen zonde deed wie, waartoe 't lot hem leidde
en dat wat hij niet laten konde, deed.
Maar zonde doet wie zijn natuur vergeet
en zich 't Geluk uit eigen keus ontzeide.
75, 13-14. Wie eigen leven lijdt en leven laat
en doet hetgeen hij moet, zal deugdzaam blijken
88, 9-14. Tot iets wordt door zijn aard bestemd wat leeft;
dat iets verrichten kan het want het moet
en 't voelt zich vrij in 't slaaf zijn van die wet.
Slaaf, wie zich tegen wat hij moet verzet!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De wil is vrij van wie al willend doet
den wil van wat geluk en vrede geeft.
En wie overeenkomstig zijn aard en bestemming handelt en dus zijn plicht doet, ontvangt als loon: geluk, vreugde, vrede en rust. Wordt dit loon des stervelings deel niet, dan is dit een aanwijzing voor hem, dat hij òf zijn plicht verwaarloosde, òf zijn roeping miskende. Zoo kan de ervaring de baan doen kennen, die den sterveling is beschoren. 52, 14. geluk wordt deugd; ervaring vormt geweten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. Welke plicht rustte op Matilde en den jongeling?Na het voorafgaande moet aangenomen worden, dat ook voor den jongeling en voor Matilde gold, hetgeen volgens Perk voor allen geldt. Ook zij moesten streven naar 's menschen levensdoel, naar geluk, vreugde, vrede en rust. En zij konden dit doel bereiken door hun plicht te doen, d.w.z. door overeenkomstig hun aard en bestemming zich te ontwikkelen. Wanneer ze twijfelden of zij handelden, zooals het moest, kon de vrede of onrust des gemoeds hun daarvoor als bewijs dienen. Nu vervulde vrede het gemoed van den zwerver reeds tijdens het samenzijn en dus vervulde hij toen reeds zijn plicht, ofwel hij ontwikkelde zich overeenkomstig zijn aard en bestemming. Hij was kunstenaar; tijdens dit samenzijn nam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij op liefde, en verloor hij haat en verwaten trots, en dus zou de bestemming van den kunstenaar zijn om liefde in zich op te nemen of lief te hebben, hetgeen in overeenstemming is met Perk's woord: 93, 14. en wilde minnen daar ik dichter heet
En door het vervullen van zijn plicht viel hem vreugde en geluk ten deel, waarvan wij straks zullen zien het verband met vrede en rust, terwijl terloops er aan herinnerd moge worden, dat vóór de ontmoeting de zwerver niet kende liefde, vreugde, vrede, nederigheid, doch reeds tijdens het samenzijn deze zijn deel werden. Uit het voorafgaande volgt, dat de ‘ommekeer’, in overeenstemming met Perk's plaatsing van dit sonnet 8 als vijfde vers van het eenige boek, reeds tijdens het samenzijn zich voltrok of voltrokken was.Ga naar voetnoot1) Deze liefde toonde de zwerver na de scheiding door zijn meegevoel met de eenvoudige, minder of in 't geheel niet ontwikkelde menschen, door zijn liefde tot de natuur. Doch, vraagt men zich af, waartoe de bespiegelende verzen, en waartoe in sonnet na sonnet uitgedrukt de vergankelijkheid van het leven en de onzekere ure des doods? Dat het de plicht was van den kunstenaar daarop de aandacht te vestigen, zullen wij dadelijk zien. De plicht der vrouw was naar Perk's woord zachtheid, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mee hij liefde bedoelt, te verwerven. Matilde bezat liefde, daar zij die kon schenken aan den jongeling of anders gezegd: omdat haar liefdevolle omgang met hem en anderen hem tot navolging bracht. En zij bezat liefde in de hoogste mate, gelijk Perk zegt: sonn. 32, 1. Gij, (sc. Matilde) Zachtheid!
waar de vrouw op oogen moet,
of 32, 12. Waart gij het ideaal van alle vrouwen
Nooit streefde een vrouw heur roeping dan voorbij!....
Dus zou haar roeping niet zijn om zich te ontwikkelen of zich te volmaken, maar te zijn zooals ze was, daar ze reeds volmaakt was, gelijk Perk aldus zegt: 9, 14. ‘Uw roeping is zooals ge zijt te zijn.’Ga naar voetnoot1)
Dat Matilde schoon was ook in dien zin, dat ze instaat was liefde te wekken en schoon dus bij Perk beteekent (1) instaat aesthetische indrukken te geven, en (2) instaat liefde te wekken, zal beneden blijken. Dit meisje, dat schoon was boven allen of m.a.w. dat meer dan alle in staat was liefde te wekken, stort liefde in het gemoed van den jongeling, die daardoor kunstenaar werd. Liefde of zachtheid was de vooral vrouwlijke karaktertrek en deze vrouwlijke eigenschap moet dus de jongeling opnemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch mag deze eigenschap niet overheerschen, gelijk Perk zegt in sonn. 29 vs. 11-14, waar hij de versmeltingGa naar voetnoot1) of de liefde van den jongeling karakteriseert, want dan wordt een jongeling tot ‘jonkvrouw’: - - - - - - - - - - - - - - - -
Omdat, hoog wezen! gij me een onding maakt.
Ik leef in u en denk en doe als gij,
- - - - - - - - - - - - - - - -
Tot dweper.... tot een jonkvrouw maakt gij mij!
want hij moet kunstenaar worden. En daartoe had hij niet alleen liefde, maar ook kracht noodig, gelijk hij zegt.
sonn. 28, 7-8. En zien u met een zachtheid overtogen
Waarop de kracht het Ideaal moet bouwen.
Ik geloof niet spitsvondig te zijn, wanneer ik meen, dat Perk het ontstaan, de wording van den kunstenaar slechts mogelijk acht bij de vereeniging van die, volgens Perk's eigen woord, vrouwlijke eigenschap liefde, en de manlijke (?) eigenschap kracht, hetgeen geheel in overeenstemming is met zijn brief aan Mr. C. Vosmaer d.d. 29, 12, '79. (zie pag. 75.)
hij werd kunstenaar: de samengroeiing van 't mannelijke met 't ‘vrouwelijke.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. De kunstenaar was een stedeling en moest een stadskind zijn.Dat de kunstenaar een stadskind, een stedeling is, blijkt uit plaatsen als: sonnet 80 Begrafenis:
Gij waant u steêling boven hem verheven!?
Dat hij een stedeling moèt zijn, schijnt afgeleid te mogen worden uit: sonnet 40 Op den Top:
Het ontevreden stadskind droomt van glorie.
sonnet 58 De Mis:
O, kind van wuft vermaak en stadsgewoel!
en sonn. 39 Het Bosch, waar een zeer geliefd zeventiende eeuwschGa naar voetnoot1) en ook zeer klassiek thema behandeld en de lof van de natuur in tegenstelling met de stad gezongen wordt, met gewilde reminiscens aan Vondels's Wildzang: Waar groeien eiken t'Amsterdam?
O kommerzieke Beurs,
Daar nooit genoegen binnen kwam!
Wat mist die plaats al geurs!
en gezegd wordt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O! kwam uit ieder huis een boom gerezen,
Als 't bosch zou dan de stad gelukkig wezen,
Waar nooit het liefdelied eens wildzangs klinkt!! -
vooral, wanneer men in dit verband zich herinnert verzen als:
4, 4-8. Gegroet gij bergen in uw prachtgewaad
en zomer hoogtijdos! Uw kammen beuren
het hart omhoog, dat voor de schoonheid slaat
en uit de roos ‘Natuur’ zal honing peuren.
en Perk's brief aan Mr. C. Vosmaer d.d. 28. 12. 79. ‘Iets schoons, dat zich aan het voor schoonheid ontvankelijk gemoed vertoont...’
Het vermoeden is dan niet geheel onaannemelijk, dat Perk den jongen zwerver uit de stad in de natuur bracht, niet alleen, opdat een schoone omgeving hem beïnvloeden zou, maar ook opdat hij onttrokken zou wezen aan den nadeeligen invloed der stad, die de ontwikkeling van den kunstenaar belemmert of stuit. Ik geloof, dat wij hiermee gekomen zijn aan de grens van hetgeen de losse verzen en de volgorde der sonnetten zou kunnen zeggen ter verklaring van den cyclus. En nog blijven vele vragen onbeantwoord. Reeds wees ik er op, dat er onderling verband schijnt te bestaan tusschen vrede, rust, geluk en vreugde, als 's menschen levensdoel geschetst en gaf ik de reden aan, waarom Matilde Katholiek en verloofd moest zijn. Nog blijft over de vraag: waarom was zij liefdevol èn schoon, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en niet alleen liefdevol òf schoon? En waarom moest de jonkman een kunstenaar zijn, waarom wordt juist den kunstenaar deze levensbeschouwing gegeven, en waaruit blijkt zijn kunstenaarschap? Er zal nu naar een ander middel omgezien moeten worden. Laat ik in herinnering brengen de min of meer wijsgeerige geschriften van Jacques Perk, die mej. Betsy Perk in haar levensbeschrijving van den jongen dichter een plaats gaf. Is er echter reden om aan te nemen, dat de gedachten, daar uitgedrukt, geleid hebben bij de vervaardiging van den cyclus? Ik zou hiertoe op eenige punten de levens- en wereldbeschouwing wenschen te vergelijken en, bij herhaalde overeenstemming die gedeelten der philosophische geschriften, die inderdaad blijken van nut te zijn bij de verklaring van den cyclus, willen te hulp roepen. Er kan echter eenige bedenking zijn, aan te nemen, dat bij overeenstemming van twee philosophische conclusiereeksen twee andere niet daarmee samenhangende ook gelijk zouden zijn, en een neiging om logische afhankelijkheid te eischen van de te vergelijken reeksen, of m.a.w. de eisch, dat slechts de ontbrekende schakels van parallel loopende gedachtengangen uit de volledigere mogen worden aangevuld. Hiertegen zou ik willen inbrengen, dat ik slechts bij overeenstemmende conclusie aanneem, dat aan het aphorisme in de sonnetten, of aan een eigenaardigheid der handeling of typeering is voorafgegaan de gedachtengang, dien ik in de prozageschriften vind. En dat - hetgeen ik gaarne eenigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nadruk zou geven - Perk tegelijkertijd ook in verzen deze levensbeschouwing uitte. Laten wij beginnen na te gaan, of ook in de wijsgeerige geschriften Perk's overtuiging is, (1) dat geluk, vrede, vreugde en rust en liefde (= zachtheid, verdraagzaamheid, nederigheid, bescheidenheid) 's menschen levensdoel is, (2) dat ieder zich moet volmaken binnen de grenzen van zijn aanleg, en (3) niet voor ieder dezelfde plicht geldt. Men oordeele: Ga naar voetnoot1) B. P. l. c. pag. 238. De dorst naar geluk en vrede, die iedereen doorvlamt, drijft hem ook naar de plaats, waar hij vrede vindt voor zijne gaven....
Meer en meer moet ik tevreden worden, wanneer ik mijn plicht doe. p. 240. Genot is geluk, ieder streeft naar genoegen, naar bevrediging, naar een toestand, waarin niets te wenschen overblijft. p. 241. Genot is geluk, maar is ook deugd, want 't Goede schiep ons tot geluk (omdat wij er naar streven) en wanneer men aan zijne bestemming beantwoordt, is men deugdzaam. p. 246-247. Heb uw naaste lief als u zelven: .... gij moet hem doen genieten en gelukkig maken, zooals ge streeft naar eigen vrede en geluk! Vrede en geluk! Moet men dan niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerst zich zelf gelukkig en tevreden maken, eer men iets voor zijn medemensch doen kan?! p. 253..... zoo hij niet lager valt dan zijn aanleg hem tot hoogte bestemd had, is hij een gelukkig, zelfs voortreffelijk mensch..... p. 255. Gelijk alles in de natuur streeft naar bevrediging,.... zoo heeft de mensch zucht tot tevredenheid. Tevreden zijn is 's menschen bestemming. In hem ligt een streven naar geluk, naar verzadiging, rust. En dat streven is de deugd. p. 256..... Zijn geest zal henenvaren als een engel des geluks en van den vrede,.... p. 271..... een hemel, waarin alle behoeften bevredigd zijn; Hs. van Perk, niet opgenomen in B. P.: ‘'t Is in eene maatschappij plicht en deugdelijk beantwoorden aan zijn bestemming.... Hoe meer nu de man aan zijne roeping voldoet, zooveel te deugdzamer man is hij; hoe meer de vrouw de hare begrijpt... Heeft hij de liefde voor de menschheid, zijn liefde uit zich in die te willen leiden tot deugd en geluk, tot vrede en eensgezindheid, tot het ideaal.’ Tusschen deze begrippen nu heeft Perk verband gelegd. Geluk is, volgens hem, bevrediging van ongestild verlangen en de volmaakte bevrediging schept een toestand van volmaakte rust. Doch slechts den deugdzame zal dit ten deel vallen, want slechts hij betracht zijn specialen plicht en volmaakt zich binnen de grenzen van zijn aanleg en dus hij slechts zal vrede kennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En ook over de liefde (B. P. 244, 246, 248, 249, 250, 255, 260, 263) en de daarmee samenhangende deugden als bescheidenheid, nederigheid (244, 247, 249, 251, 252, 260, 261, 262, 267) en verdraagzaamheid uit zich Perk op dezelfde wijze als in zijn cyclus. Waar nu de zelfopofferende liefde, die geen wedermin verlangt (pag. 249 en passim), het ideaal is van Perk en deze gedachte hem altijd bij is gebleven (zie brief aan Mr. C. Vosmaer over Joanna C. Blancke, hoofdst. IX), aarzel ik niet aan te nemen, dat Perk opzettelijk het meisje verloofd heeft doen zijn. Dat er verband is tusschen Matilde's liefde en schoonheid, gis ik op grond van plaatsen als: B. P. p. 253. ‘Het schoone en het goede zijn broeders. Hoe meer en hoe juister een organisch lichaam is bewerktuigd, zooveel te schooner is het. Schoon is het hert, dat dunne pootjes heeft, want die pooten zijn èen kenmerk. Schoon is de vogel, die het beste kan vliegen, daartoe de meest geschikste werktuigen bezit. En de mensch is het schoonste van heel de schepping, omdat zijn lichaam in harmonie is met zijne verhevene bestemming.
Ja, daar bestaat een geheimzinnig verband tusschen de menschenziel en haar kleed.
De zachtaardigheid, de meêgaande toegevendheid, haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liefelijkheid, haar schuchterheid, haar smachten naar liefde, vindt men dat alles niet weder in de rondheid harer vormen, in de golving van haar haren, in de zachtheid daarvan, in het blozen harer kaken, de teederheid van heur huid, diepte van hare oogen? Is de vrouw niet dat wezen in de menschheid, dat zich onderscheidt door liefde vooral, door het vrouwelijke? En is het niet aan het lichaam te merken, dat het tengerder, zachter, blanker, eerder poezeler is dan dat des mans? Is de vrouw niet te schooner, naarmate zij meer volmaakt deze kenmerken bezit?’
Wanneer ik nu lees bij Betsy Perk l. c. pag. 257 en 258, dat de kunstenaar mannenaard aan vrouwengemoed paart en de vereeniging is van vrouw en man, geheel in overeenstemming met hetgeen in den cyclus staat, is het misschien niet te gewaagd aan te nemen, dat de kunstenaar denzelfden plicht had in Perk's gedachten, toen hij zijn losse opstellen en zijn cyclus schreef. Daar nu in zijn bespiegelend werk als de taak van de kunst genoemd wordt een verheffing, een vergeestelijking van den mensch, die, beseffend de vergankelijkheid van het leven, den mensch drijft tot plichtsbetrachting en hem dus leidt tot vrede, geluk en vreugde, nederigheid en liefde; en daar Perk den kunstenaar tot de hoogste ontwikkeling in staat achtte, nam hij den kunstenaar, omdat deze volledig zijn plicht zou leeren kennen en leeren vervullen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermede is de grondgedachte ontvouwd. Slechts het roomsch-zijn van Matilde wacht nog op een verklaring, die beneden plaats vindt. En de proef op de som nemend, acht ik mijn verklaring juist, omdat zij overeenstemt met hetgeen Perk zelf over den cyclus schrijft en met den inhoud zijner philosophische geschriften; omdat verder de cyclus in zichzelf logisch samenhangt en de verklaring weinig onverklaard laat. |
|