conventioneele, geloovige natuur en verwachtte er niet veel heil van. Bovendien had ik - 36 jaar oud - nog nimmer iets geschreven of uitgegeven en zoo heb ik lang geaarzeld het manuscript uit handen te geven en ben niet tot publicatie ervan overgegaan, dan nadat men mij van bevoegde zijde verzekerd had, dat het hier ging om wat men gewoon is “Kunst” te noemen. Hetgeen door de latere critieken grootendeels bevestigd werd.’
‘Heeft u lang aan Willem Mertens gewerkt?’
‘In Berlijn is het boek geschreven aan één stuk door. Ik heb er anderhalf jaar aan gewerkt.’
‘Heeft u het lang onder u gehouden?’
‘Een half jaar. Toen zond ik het aan Frans Coenen, want dien bedoelde ik zooeven. Maar een uitgever was aanvankelijk niet te vinden. Trouwens, met al mijn boeken heb ik last gehad om ze uitgegeven te krijgen en de bedragen, die ik er voor ontvangen heb, zijn wonderlijk laag, behalve voor den bundel Verhalen in de Wereldbibliotheek, waarvan nog een derde druk verschenen is. Van Willem Mertens heb ik zelf een Duitsche vertaling gemaakt, maar ook daarvoor heb ik geen uitgever kunnen vinden.
‘Met de meeste liefde heb ik van al mijn boeken aan Willem Mertens, dat eerst Vae solis zou heeten, en aan Pinksteren gewerkt; die alleen zijn l'art pour l'art, de andere niet.’
‘Hoe werkt u gewoonlijk?’
‘Ik schrijf niet vlug. Anderhalf jaar over Willem Mertens, dat zei ik al. Ik verzorg mijn werk buitengewoon. Ik schrijf het eerst, corrigeer dan, schrijf het nog eens over en ten slotte gaat het op de machine. Willem Mertens heb ik met potlood in kleine notitieboekjes geschreven. Ik begon er mee te Berlijn op een achtermiddag. Van dat boek bezit ik het inktmanuscript nog, van de andere niet.’
‘Leefde dat boek allang in u?’
‘Ik vermoed het.’
‘Maakt u geen schema voor u begint te schrijven?’