De geschiedenis van De Nieuwe Gids
(1955)–G.H. 's- Gravesande– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |||||||
X Het voorspel en de crisis in De Nieuwe GidsIn het boek van F. van der Goes Litteraire Herinneringen uit den Nieuwe-Gidstijd zijn vele documenten opgenomen. Echter zijn de brieven door Van der Goes dikwijls niet volledig gepubliceerd. Ik meende, dat het voor heter begrip van het gebeurde noodig was om zooveel mogelijk alles in extenso te moeten opnemen. Daardoor zal men hier reeds door Van der Goes openbaar gemaakte stukken terugvinden, al moet ik er op wijzen, dat hij niet altijd juist copieerde en den vorm der brieven, waaruit b.v. in een epistel van Verwey de zenuwachtige haast sprak, wijzigde. In die Litteraire Herinneringen heeft Van der Goes in een brief van 18 November 1893 aan Albert Verwey geschreven, dat hij zijn naam buiten op de aflevering niet vond en binnen-in aangeduid op eene desobligeante wijze. Meende ik aanvankelijk, dat dit ‘binnen-in’ sloeg op een mededeeling op den omslag, zooals bij het aftreden van Verwey was geschied, Stuiveling wees er mij op, dat dit gelezen moest worden als ‘in de aflevering-zelf’. Inderdaad komen in dat nummer tal van anti-socialistische hatelijkheidjes voor en duidelijk slaan de sonnetten XXVII en XXVIII, opgedragen ‘Aan een pseudo-volksleider’ en ‘Aan den zelfden’ op Van der Goes. Dat hij bedoeld werd blijkt uit de handschriften, bewaard in het Letterkundig Museum (Zie De Geschiedenis van De Nieuwe Gids, blz. 439). De geheele correspondentie over het voorspel en de crisis in dat tijdschrift laat ik hier chronologisch volgen om in een laatste hoofdstuk te besluiten met de briefwisseling van Van der Goes over de publicatie van de documenten.
(Door Van der Goes gedateerd '89) | |||||||
Rozengracht 57 27 Decr.Amice, Ik was nauwelijks je huis uit toen ik me de geldzaak te binnen bracht. Half November heb jij f 25- aan Kloos gestuurd en mij eerst f 70.- en daarna nog f 5.-gegeven. Is 't zoo niet? Ik kwam vandaag bij Versluys. Onlangs had ik Versluys geschreven dat hij mij de Bat. Nieuwsbladen moest sturen, die sints Buitendijk niet mee- | |||||||
[pagina 94]
| |||||||
werkt, in de prullenmand gingen. Ik had iemand gevonden die ze dolgraag zelf zou lezen en uit dankbaarheid voor de lezing alles zou aanstreepen wat over ons handelde of voor ons van belang kon zijn. Ik speelde toen voor secretaris. Nu had ik nog niets gekregen en vroeg er Versluys naar. En die vertelde, erg verbaasd, dat er juist gekomen waren toen Kloos kwam, dat hij Kloos onze afspraak verteld had en dat die toen, wat hij nooit deed, het heele pakje had meegenomen. Versluys leek 't geval natuurlijk erg zot toe, maar ik zei maar niets, 't Is toch ook eigenlijk wel een beetje gek, vin je niet? Ik heb nu Kloos een beleefd briefje geschreven met opgaaf van redenen en verzoek, tenzij hij er iets beters mee voor heeft mij de kranten te sturen. Van dien brief heb ik van Eeden kopy gestuurd. Wat moet ik nu doen als Kloos 't verdomt? Tegenover vreemden bekennen dat ik wel redacteur heet maar 't zoo weinig ben dat ik me door een collega moet laten kontrarieeren? Moeten die kranten voor Kloos z'n pleizier niet worden gelezen, eerder dan dat iemand van mijn kennissen ze lezen zou. 't Is toch wel wat al te zot, vin je niet. Misschien stuurt Kloos ze me, maar anders zal ik jullie, verzoeken mij een schriftelijk bewijs van de Redactie te geven, waarop ik ze van Versluys ontvangen kan. Er is met die jongen geen huis te houden. Doe voorloopig maar niets, tenzij je er van Eeden eens over spreken kunt. Die is redelijk en zal niets doms raden. tt Albert V. | |||||||
Napoli 14 Mrt '90Amice Frank, Sints eergister zijn we in Napels. We staan onder palmen en staren de baai over naar den rookenden Vesuvius. De wijn, lacrimae Christi kost 8 stuivers en de Napolitaansche Van Laar woont aan 't water. Zuidelijke François hebben aan bloemrijke table d'hötes seditieuse gesprekken met onbederfbare jonkvrouwen en de beste bereider van déjeunees woont ook hier, o wonder, vlak boven de kantoren van de EquitableGa naar voetnoot1. Het is maar jammer dat ik onder al dat pleizierige altijd nog de zorg voor de N.G. met me omdraag. Toen ik heenging had ik na een maand groote inspanning niets op papier gebracht. Na dien tijd was er van schrijven geen sprake. Het is me een groot bewijs dat de natuur zich niet dwingen laat en dat jullie ongelijk hebt gehad met vier vel in zes maanden van me te eischen toen ik voelde acht vel in een jaar te moeten beloven. Nu ik je dit schrijf heb ik de volle overtuiging dat ik al het mogelijke gedaan heb om te trachten | |||||||
[pagina 95]
| |||||||
jullie ter wille te zijn. Die overweging vergoedt me eenigszins den spijt dien ik voel nu ik jullie moet teleurstellen. Mocht ik een dezer dagen nog iets schrijven dat ik de moeite waard vind, dan kun je zeker zijn dat ik het stuur. Over de kontrakt-kwestie schrijf ik maar niet; want die vind ik geen kwestie. Als wij elkaar noodig hebben zullen we met of zonder kontrakt bij elkaar blijven; zoo niet, niet. Alleen spreekt het van zelf dat ik, tegen nog 50 gld. jullie vier vel kopie schuldig ben. Napels is een stad waar men leeren kan zaken vroolijk te behandelen. Wij zullen het de onze voortaan óok doen. Tak schreef me even voor mijn vertrek dat hij 't redacteurschap had aangenomen en op welke voorwaarden. Een dezer dagen schrijf ik hem; als je hem ziet wil hem dan groeten. Tot ziens. We zijn gezond en vroolijk. Kitty groet je. Groet de kennissen. Albert Verwey | |||||||
Villa Nova Noordwijk 10 Septr '90 Amice,Amice, Mag ik van je vriendschap voor Kloos een zooveelsten dienst vragen? De zaak is deze: In Aug. schreef Kloos mij een brief, waarin hij mij terug verzocht 1o een stoel, dien hij indertijd oud en op voor mij van zijn moeders vliering heeft laten halen en dien ik sintsdien vernieuwd heb; 2o een aantal boeken, die ik indertijd van hem òf als geschenk, òf - en dat was 't meerendeel, - in ruil voor andere boeken gekregen heb; 3o alles wat ik van hem had aan brieven en papieren. Bovendien schreef hij dat Witsen verzocht had om 't portret dat hij indertijd van mij had geschilderd. Dat portret n.l. bezit ik nog, doordat Kloos in een brief van anderhalf jaar geleden, mij schreef dat hij er afstand van deed. Mijn brieven en papieren schreef hij ten slotte, dat hij vernietigd had en ik kan erbij meêdeelen dat hij 't zelfde voor twee jaar gedaan heeft met 't mij toebehoorend door Witsen naar hem geteekend portret. Voordat ik op dien brief nog kon antwoorden kreeg ik een tweeden brief van hem met opgaaf van nog eenige boeken en verzoek om ook op te geven of ik een bijdrage had voor de e.k.N.G. Den dag waarop nog een briefkaart met weer een paar boektitels. Enkele dagen later - ik had nog niet geantwoord kwam er weer een briefkaart met verzoek om antwoord, zoo niet op de vraag omtrent zijn aanspraken, dan toch op die omtrent mogelijke bijdrage voor de N.G. Den volgende dag schreef ik 'm per briefkaart: Schrijf mij wat de redactie graag besproken zag dan zal ik zien of ik 't nog kan maken. Ik weet hier te weinig wat actueel is dan dat ik zoo maar iets sturen kon. Op 't overige later. tt, A.V. | |||||||
[pagina 96]
| |||||||
Daarop nu ontving ik heden - twee dagen later - de briefkaart, waarvan ik kopie bijvoeg. Nu wat betreft de beweringen omtrent zijn particuliere aangelegenheden dit. Toen ik zijn boeken terugzond heb ik van wat hij mij in ruil of als geschenk gegeven had, alles daarbij gedaan wat ik dacht dat hij beter dan ik gebruiken kon. Van wat hij van mij had nam ik niet meer weerom dan éen boek. Ik deed zoo uit vriendlijkheid en omdat ik van hem af wou zijn. Den stoel hield ik omdat ik hem als prul gekregen had en zelf had bekleed. Over de boeken schreef ik hem bovenstaande al eens een klein jaar geleden, en toen zweeg hij erop. Van den stoel sprak hij nooit. Naar het portret liet Witsen eens vragen, voor een jaar toen ik niet thuis was. Daarover weet ik ook niet dat ik met iemand dan Witsen heb te handelen. Kloos erkent dat in zijn eerste briefje. Op deze briefkaart noemt hij het zijn eigendom. Dat ik brieven en papieren niet teruggeef spreekt vanzelf. Mijn besluit op dit alles is dus dat ik Kloos niet verplicht ben iets terug te sturen (dan een paar blijspelletjes van van Eeden, die ik hem zenden zal na ontvangst van twee afl. van Brederoo die hij van mij heeft) en dat het een vriendelijkheid van me wezen zou als ik hem den stoelromp afstond tegen vergoeding van reparatie en vracht. Ik hoop dat je assuradeurs-hart me deze korrekt-heden ten goede houdt en spreek van de publieke zaak, de N.G. Ten eerste weer de zaak. En om te beginnen: Beloofd heb ik niets. Ik heb uitzicht gegeven op, als ik niet word afgeschrikt. En niet aan jou, maar aan Tak. Dat jullie nog altijd op dat, waarop ik uitzicht gaf, een stuk over Huet, wacht kon ik niet weten. Want 1o. heeft van Eeden bij mevr. v. Vloten 't mogelijke gedaan om de uitgave van de brieven door mij te beletten, afschrikking genoeg inderdaad van den kant van een N.G. redacteur en 2o. zou die uitgave door mij zijn vastgeknoopt aan een bespreking van den brievenbundel, die in dien tijd besproken is door Kloos. En zooals in een door jou gekopieerd reglementje beschreven staat mag mijne Boekbeoordeeling niet omvatten wat behandeld is in Kloos zijn kroniek. Tegenover Kloos': ‘zooals gij trouwens weet’, stel ik dus mijn ‘Ik wist niet’. En ten tweede weer mijn besluit. Dat is dit. Dat ik de redactie verzoek hare mij aangaande zaken niet meer door Kloos met mij te doen behandelen. Zijne brieven zal ik ongelezen laten. En niet ik zal zoolang Kloos secretaris is den eersten stap doen tot het geplaatst krijgen van bijdragen in de N.G. Mijn verzoek aan jou nu is: wil je uit vriendschap voor Kloos, en uit belangstelling in de N.G. misschien, een weg zoeken in dit Kloosiaansche kreupelhout? Mij die uit mijn duinen toe zal zien, zal er het uitzicht door worden verhelderd.
De groeten van Kitty tt Albert Verwey | |||||||
[pagina 97]
| |||||||
Lees den brief aandachtig en vergelijk af en toe met nevensstaande kopie: anders vat je 't verband niet Antwoord je gauw, dan kan ik Kloos bericht geven. (De copie van Kloos' briefkaart kan men vinden op pag. 312 van De geschiedenis van De Nieuwe Gids). Onder het afschrift van Verwey heeft hij geschreven: Zou Kloos weten dat ik hem met deze briefkaart in handen kan doen veroordeelen? | |||||||
Noordwijk a/z 12 Novr 90Amice, Betsy verzoekt mij haar de Brieven van Huet aan Van Vloten te sturen, want dat jij ze lezen wilt. Als ik je bizonder daarmee pleizieren kan zal ik dat natuurlijk graag doen, maar je hebt misschien niet zoo'n haast dat je niet zou kunnen wachten op mijn uitgaaf. En als je ze vóor dien tijd lezen wil heb ik nóg liever dat je er eens voor hier komt, dan dat ik ze uit huis geef. Schrijf me eens hoe of wat tt Alb. V. | |||||||
Noordwijk a/z 15 Novr 90Amice, Ik blijf bij mijn plan, maar kan me niet haasten met de uitvoering. Geef ik ze uit dan is 't verlof geen zaak van beteekenis. Of ik ze in de N. Gids geef zal niet van mij afhangen: hoe zal ik daar in schrijven zoolang Kloos secretaris is? Het verbaast me dat je net doet of ik je daar niet van geschreven had. tt Alb. V. | |||||||
Noordwijk a/z 11 Maart '91Amice, Je begrijpt dat je briefje me genoegen deed. Maar maak bij de redactie maar niet veel water meer vuil om me. In Kloos verloor ik voor goed alle vertrouwen. Tak dekt zich op een onwaardige manier met uitvluchten. En al zag ik hen allebei verkeerd en al had ik in mijn relaties tot de redactie 't grootste ongelijk van de wereld gehad, zooveel is nu wel zeker, dat van een samen- | |||||||
[pagina 98]
| |||||||
werken van mij met de redactie niets goeds meer komt. Ieder zijn weg gaan is voortaan het beste. Alleen zal ik, als Kloos in 't publiek zijn chicanes voortzet, hem in 't publiek beantwoorden. Groetend tt Albert Verwey | |||||||
Noordwijk a/z 14 Mrt '91Amice, Versluys schrijft mij: 'Clausen deelde mij mede dat de Redactie (naar 't zeggen van Kloos) niet wilde dal hij mijn verzen zou drukken. ‘Terwijl ik nog met C. in gesprek was, kwam de heer Kloos, wien ik ook het doel van mijn komst meedeelde. De Heer K. gaf mij in overweging uwe verzen niet uittegeven, daar het wel uitgeven ervan mij in moeielikheden zou brenggen met de Redactie van de N.G.’ Is 't waar, amice, dat de Redactie op die manier te werk gaat? ik zal daaromtrent heel graag worden ingelicht. In afwachting tt Albert Verwey | |||||||
Noordwijk a/z 20 Mrt '91Amice, Ik ga je briefje zoo kort mogelijk beantwoorden, maar zeg niet dat ik niet lang zal worden. Ik verdeel wat je doen wil in twee deelen. Je wil 1o je een opinie vormen over de weigering, en me behulpzaam zijn bij de uitgave. Je wil 2o zoo goed mogelijk de houding van Kloos tegenover me beoordeelen. Wat dat 1o aangaat: een afschrift van den eersten bundel is op 't oogenblik bij Van Looy, den uitgever. Die had mij de laatste jaren herhaaldelijk aangezocht om iets van me te mogen uitgeven. Toen dus de onderhandelingen met de N.G. waren afgeloopen heb ik dadelijk een ander afschrift gemaakt en hem dat toegestuurd. Door naar Van Looy te gaan kun je voordien bundel dus 't een en 't ander doen: je een opinie vormen, en Van Looy nog eens aanmoedigen. Ik heb n.l. nog geen antwoord. Den tweeden - ik heb juist vanochtend van Kloos de kopie teruggekregen - wou ik ook aan Van Looy aanbieden, zoodra wij het eens zijn over den eersten. Maar dien zal ik dan niet aan hem sturen, maar aan jou, op dat jij hem eerst op je gemak lezen kunt, wan 't is er een die je op je gemak moet lezen. | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
Aangaande het 2o - de houding van Kloos tegenover me beodrdeelen - dat kun je zeker voor een deel doen door 't beoordeelen van de weigering. Maar een ander, voor mij nog wel zoo belangrijk deel ligt in Kloos zijn brieven aan me. Ik heb n.l. alleen over deze zaak van Kloos een dozijn brieven gekregen waarvan elke voldoende was om me voor een paar dagen ziek te maken van walging en ergernis, brieven van iemand die met 't eenig doel voor oogen: zijn zin te krijgen, 't eene oogenblik smeekte en vleide, 't andere dreigde en lasterde, en doorloopend in den volgenden brief geen de minste conscientie scheen te hebben van wat hij in den vorigen had gezegd. - In éen woord: al de zelfde praktijken, die hij 2 jaar geleden gebruikte om mij van mijn huwelijk af te houden, maar die toen iets sympathieks hadden, omdat er een groot gevoel achter zat - nu voor de tweede maal maar met niets erachter dan een kinderachtig kleine gelijkhebberij. - 't Zou voor jou maar onsmakelijk en ook onnut zijn je daarmee bezig te houden. Onnut want al zie je alles en overdenk je alles: Kloos zijn karakter is Kloos zijn karakter en dat karakter is essentieel het karakter, waar ik me voor mijn eigen rust niet meer meê kán inlaten. Kloos is de man die in 't gevoel van zijn eigen voortreffelijkheid 't recht meent te hebben aan iedere gril toetegeven; en hij wordt niet, als kleinere menschen van dat soort, door zedelijkheids-overwegingen terug gehouden van uitersten. Zoo was hij altijd, maar eerst in de laatste jaren is hij 't onbeperkt durven wórden, 't Is zijn grootheid, maar ook zijn onmogelijkheid voor iemand als ik die voel dat de inwerking van die grillen en praktijken op mijn leven, de dood voor mijn gemoedsrust en mijn werk zou zijn. Daar om voort aan nooit meer tusschen Kloos en mij relaties als die hij, voor hoe 'n klein deel ook, betrokken is in 't uitgeven van mijn geschriften, nooit meer hem belangen van me in handen geven, die hij schaden en waardoor hij me kwetsen kan, nooit meer een relatie met hem waarin ik al was 't voor haast niets, afhankelijk van zijn welbehagen ben. Ik dus nooit meer medewerker aan een tijdschrift dat door Kloos wordt geredigeerd. Zie je, dat bepaalt nog meer dan de weigering, onze verhouding. Als je dat voelt, breng je mij en de N.G. niet weer bij mekaar. Bovendien: die laatste vergadering is leerzaam. Jij bent er buiten gelaten. Tak schrijft me: als éen redacteur bezwaren heeft meen ik te moeten berusten. Van Eeden is Kloos zijn kreatuur. De Redactie is dus Kloos-alleen, kan tenminste op een gegeven oogenblik Kloos-alleen zijn. Je ziet dat er in dit heele exposé geen sprake is van een persoonlijke vijandschap tusschen Kloos en mij. Ik wil wel gelooven dat Kloos zich als hij kalm is niet meer mijn vijand voelt. Maar door onzen langdurigen vertrouwden omgang is Kloos er aan gewoon geraakt mij te laten zien wat hij nooit iemand anders laat zien: zijn heele karakter en al zijn stemmingen. De poseerende Kloos-want tegen al zijn kennissen poseert hij doordat hij zich bewust of onbewust onderwerpt aan sommige regels - die is als elk | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
ander dragelijk. Maar de niet-poseerde Kloos is goed om te worden aangebeden, maar overigens voor niets.
Nij schrijf ik je nog wat je in den bundel die bij van Looy leit, na moet slaan. Dien heb ik teruggetrokken omdat de Redactie weigerde haar te plaatsen tenzij er uit werden weg gelaten, in het gedicht ‘Hemel- en Aarddroom’, de regels 'k Hing
In de arm hem: om zijn hals mijn armen sloeg 'k
Neen woog 'k 't zwaar hoofd en in zijn rooden mond
Zonken mijn lippen, een ster in purpren nacht
en ik me met den Secretaris kon verstaan over enkele andere plaatsen. Die plaatsen waren, naar wat Kloos me geschreven heeft:
Ik heb den bundel teruggetrokken, omdat ik zonder die verzen 't heele gedicht onbestaanbaar en zonder dat gedicht den bundel - na zoo lang stilzwijgen - te mager achtte. De tweede bundel is geweigerd als zijnde ‘geen poëzie’. Mijn kortheid is vrij lang geworden. Dat komt ervan als ik eens iemand aantref waar mee te praten valt. Groeten van Kitty en mij, Albert Verwey
Wil je een staaltje van wat ik noemde: geen conscientie hebben van wat hij te voren geschreven had, zie dan hier. Je zult er meteen uit zien hoe Kloos de Redactie heeft gedupeerd. Nadat ik mijn kopie - den eersten bundel - aan Kl. gestuurd had, kreeg ik van hem achter elkaar drie brieven, waarin hij mij smeekte als een persoonlijke vriendschapsdienst aan hem, die drie regels weg te laten. Hij schreef daar in letterlijk: Ik weet dat je maar een woord aan de redactie hoeft te schrijven en de redactie zal vragen of ik gek ben. Ik heb hem toen gerustgesteld en geschreven dat ik hem beloofde mij niet tot de redactie te wenden, dat ik geloofde dat we 't samen hierover eens moesten worden, etc. Nu, nadat 't gebleken was dat we 't niet eens konden worden en ik hem had voorgesteld mij den bundel terug te sturen, met erbij de belofte dat ik hem een anderen zou zenden die hij dan in plaats van de eerste aan de redactie kon voorleggen - zoodat de redactie er geheel buiten bleef - toen kreeg ik plotseling een brief van hem, dat de redactie vond dat ik hals-starrig was, | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
dat de redactie die plaats nu eenmaal weigerde wegens onzedelijkheid en dat hij me nu maar de keus voorstelde tusschen ‘oorlog of vrede’. Je begrijpt dat ik op al die toeren niet heb geantwoord. Ik heb alleen na die vergadering, waarop de 2de bundel geweigerd was, hem verzocht om beide aan mij in Noordwijk terug te sturen. Dat briefje van den 9den, waarvan ik Tak denzelfden dag schreef dat ik 't verzonden had, - dat briefje, waar oók in stond dat ik met Tak handelde over de zetvormen, die beweert hij nu niet gekregen te hebben, ja doet 't zelfs voorkomen dat ik 't nièt heb gestuurd. Gelukkig staat het in mijn kopieboek en is 't in 't briefje aan Tak vermeld. Van ochtend schreef ik je dit niet. Maar juist nu komt me over Haarlem 't een en ander ter oore van de lasteringen die er over den loop van deze zaken al weer de ronde doen. 't Is wonderlijk hoe een redactie en een heele kliek menschen gedupeerd kunnen worden door iemand die om persoonlijke belangetjes maskeert dat ik aan de heele wereld ontmommen kon als ik lust had zijn eigen brieven rondtesturen. Mama van Vloten is hier en verzoekt me je haar groeten te doen. | |||||||
Noordwijk a/z 2 Apr. '91Amice, Je zult van Van Looy misschien al gehoord hebben dat hij mij mijn verzen heeft teruggezonden. Hij zag niet veel in verzen en had ook gehoord dat hij ‘niet op de medewerking van de N.G. zou kunnen rekenen’. Ik ben intusschen nog met hem doende en mogelijk komen de verzen dus nog in Amsterdam en dan eerst bij jou - terug. Kort nadat ik je schreef is Kloos de korrespondentie met me op nieuw begonnen om te trachten een belofte van uitlating van me te krijgen. Hij is nu in een aantal brieven in vrij vriendelijke termen gebleven en heeft mij zelfs verzekerd, na mijn vers bekeerd en voortaan mijn vriend te zijn. Nu is die korrespondentie afgeloopen, zonder dat natuurlijk de zaak veranderd is. Ik bleef n.l. bij mijn weigering. Het slot van zijn laatsten brief en mijn antwoord daarop schrijf ik je hier even over, omdat de N.G. daar in besproken wordt.
Kloos schreef: ‘is het uwe bedoeling met de N.G. te breken, onherroepelijk te breken, ga dan door zooals gij doet: wenscht gij echter, in oprechtheid, een goede verstandhouding, luister dan een heel klein beetje naar me en doe mij het kleine genoegen dat ik vraag. Gij zult er wel bij varen’- | |||||||
[pagina 102]
| |||||||
Ik antwoordde: Wat bedoel je toch met dat ‘breken, onherroepelijk breken’? Ik denk er niet aan. Met Van Eeden als zwager, Goes en Tak als goede kennissen, jou, die betuigd hebt mijn vriend te zijn, ligt niets méer voor de hand dan dat ik nu eerst de ware medewerker van dat tijdschrift word. Ik hoorde uit Haarlem dat jij plan had hier te komen. Je komst zal me genoegen doen. Onder ons gezeid: ik geloof niet dat Kloos, ondanks zijn vriendschapsbetuigingen, de verhouding tusschen de N.G. en mij zal zien stabiel te maken. Daarom is het goed dat jij een oog in 't zeil houdt.
Groetend tt Alb. V.
Als de zaak van mijn medewerking in de vergadering ter sprake komt, kun je zeggen dat ik die medewerking zoo sekuur mogelijk buiten partic. verhoudingen tot de redacteuren om, wensch te zien vastgesteld, maar dat ik dan ook de zekerheid moet hebben dat in de redactie niet de zeer persoonlijke belangen den doorslag zullen geven. Korrespondentie er over voerde ik dan liefst met jou. F. van der Goes Esq | |||||||
Mr. N.A. Calisch. Amsterdam. 2 Nov. 93Amice. Indertijd leende ik u f 250.- voor de Nieuwe Gids. Gij beloofdet mij dat daarvoor behoorlijke rentegevende obligatien zouden worden verstrekt en tevens een kosteloos abonnement. De eerste kreeg ik nooit - en zelfs mijn abonnement moest ik altijd betalen. - Nu zie ik dat gij (en bijna alle bekenden met u) uit de redactie getreden zijt en eene regeling der f 250.- heeft nog niet plaats gevonden. - Mij dunkt gij waart toch verplicht voór uw heengaan daartoe de noodige stappen te doen. - Gaarne zal ik van u vernemen hoe het staat met de zaak en of er kans op is zoo ik het opvraag het bedrag terug te ontvangen. Zoo gij na de volgende | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
week met uwe vrouw een avond wilt komen praten zal dit mijne vrouw en mij zeer aangenaam zijn. t.t. N.A. Calisch | |||||||
11 Seafield Road, New Terry nr Liverpool 7/11 1893Waarde Van der Goes, Met veel spijt zie ik uit de laatste Nieuwe Gids, dat het tot een scheuring in de Redactie gekomen is. Arme van Eeden, hij heeft het hard te verantwoorden in de deze aflevering, en wie is toch die pseudo-volksleider, waar Kloos zoo tegen te keer gaat? - Wat gaat gij en de andere afgescheidenen doen? - een nieuw tijdschrift oprichten of zal ik u voortaan als medewerkers in een der reeds bestaande organen terugvinden? Er zijn teekenen in deze nieuwe Nieuwe Gids, die mij doen vreezen. - Lescailjé met z'n slecht-gemotiveerden Duitschershaat, Tideman als hofdichter en zelfs Kloos, die aan 't bezingen geraakt is van 't glorierijk Stamhuis van Oranje - dat, hoe hoog z'n literair gehalte ook mag zijn, hij niet erg bevorderlijk zal zijn aan de politieke ontwikkeling van ons volk en juist in dat opzicht zijn we zoo allerellendigst ten achteren - Vooral om deze reden zou ik graag zien, dat je bijgestaan door een paar goede literatoren de oude Nieuwe Gids deed herleven. - Enfin gij weet wat er omgaat en wat u te doen staat, maar ge zult me veel genoegen doen door me te laten weten, waar ik u en andere oude medewerkers van de N.G. terug kan vinden. Wanneer komen uw ‘Studies in Socialisme’ uit [....] J. de Gruyter
(Copie door Verwey van een brief van Van der Goes aan Verwey. De brief is ten deele opgenomen in Litteraire Herinneringen blzz. 55 en 56) | |||||||
Amsterdam 18 November 1893 De Heer Albert Verwey, Noordwijk a/zeeAmice, Het volgende is gebeurd: - omstreeks Juni hebben Tak en Van Eeden op een bijeenkomst van de toenmalige redactie van de N/Gids hun plan te kennen gegeven tegen 1o October hun lidmaatschap van de redactie op te geven. Ik heb toen gezegd mijne houding te zullen bedenken, dat ik geen redenen had om te doen als Van Eeden en Tak. Tot Kloos speciaal zeide ik dat wij bij gelegenheid eens moesten confereeren om de zaken te regelen. Daar nu is niets van gekomen. De zelf-genoegzaamheid van het huwelijk - | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
oorzaak ook van andere verzuimen - maakte dat ik haast geen menschen bezocht, en ik schreef circa half October aan Kloos om hem mijn besluit mede te deelen dat ik mij niet terugtrok als redacteurGa naar voetnoot1. Ik ontving van hem een welwillend antwoord, maar zonder melding van den zakelijken kant van mijn brief. - De vervolgens verschenen aflevering verbaasde mij dat aan het besluit van Van Eeden en Tak geen uitvoering was gegeven: nl. om hunne namen als medewerkers te plaatsen op den omslag. Mijn eigen naam vond ik buiten op de aflevering niet, en binnen-in aangeduid op eene desobligeante wijze. Zoo had dan Kloos van zijne positie als secretaris gebruik gemaakt om onrechtmatige handelingen te doen. Mijn eerste indruk is gebleven: ik wensch op geen enkele manier Kloos onaangenaam te worden, hem als persoon, maar ik wil mij niet neerleggen bij zijn coup d'état, waarvan o.a. het gevolg is dat de N/G dood gaat. De boekhandel is het daarover eens. - Je zult met mij eens zijn dat naar hem toegaan, zeggen: ik kom je voorstellen de redactie weer gezamentlijk te voeren, onmogelijk is. Als Tideman er uit was, misschien. Er zijn geen nijdigheden die ik van Kloos niet verdraag, maar ik wil mij niet onderwerpen aan de maatregelen door hem genomen, te minder nu het duidelijk is dat hij ze niet alleen en uit eigen beweging genomen heeft. Ik onderstel dat je als eigenaar van de N/G niet zit te azen op mogelijke geldelijke voordeelen, dat je zelfs bereid zult zijn zoodanige voordeelen aan Kloos die ze het meest behoeft, voor korter of langer tijd aftestaan. Maar ik denk dat je niet zonder verdriet de laatste dingen in de N/G. zult gelezen hebben, en dat je van je rechten als eigenaar zult willen gebruik maken om de herhaling ervan te voorkomen. Er mag een zekere voldoening in gelegen zijn voor iemand die vroeger een aanval heeft verduurd, dat nu door een tweede aanval de aanvaller zich onmogelijk maakt - maar ik geloof niet dat je die voldoening verlangt. Van Eeden, met wien ik gisteren dit onderwerp besprak, zonder literaire appreciaties die ik graag aan anderen overlaat en persoonlijke overwegingen die nog pijnlijk zijn, heeft mij als eigenaar volmacht gegeven. Wij beiden vertegenwoordigen dus drie van de vier (jij en ik nl.) Als jij actief wilt optreden als eigenaar om een andere redactie te formeeren, daarin zelf wilt zitten, zal dat mij aangenaam zijn. Dan draag ik de verantwoordelijkheid niet alleen. Je hebt misschien geen lust, evenmin als Van Eeden, om begrijpelijke redenen. De vraag die ik je wilde doen is: kunnen wij als 3/4 eigenaar gezamentlijk een nieuwe redactie trachten te benoemen - òf: geef je mij volmacht om als je gemachtigde pogingen daartoe te doen - òf: neem je in dit geval een benoeming als redacteur van mij, als gemachtigde van 2 eigenaren, in beginsel aan. (Ik behoef wel niet te zeggen dat geen schikking zal worden gemaakt die geldelijk verlies voor Kloos zou zijn). | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
21 Novr '93 Noordwijk a/zeeAmice, Je vraagt me in je brief iets waar ik zelf ook al dikwijls over heb nagedacht. Je begrijpt wel dat ook ik niets liever wenschen zou dan dat de N.G. weer een bruikbaar tijdschrift werd. Maar ook nu, nu ik de laatste paar dagen weer alles in mijn hoofd ervoor onderste boven heb gehaald, kon ik tot geen andere conclusie komen dan dat het afzetten van Kloos daar niet de goeie weg toe is. Ten eerste zonder Versluys is het onmogelijk. Ten tweede: mèt Versluys zal het zoo vol verdriet en moeielijkheid wezen dat het ons spijten zou het te hebben aangehaald. Ten derde: Kloos en N.G. hooren samen - hij was altijd het hoofd ervan - de schrijver van de leading articles - De acsthetische toets. Een formeel recht als dat van ons als eigenaars heeft tegen dat zedelijk recht voor mijn gevoel weinig in te brengen. Daar komt bij: jij zou de eenige zijn met een zuivere positie - noch Van Eeden, noch mij zou het fraai staan eerst uit de redactie te gaan, en dan voor den dag te komen, als de overgebleven redactie onzen zin niet doet. Kloos zijn doen is mij uiterst onaangenaam - zijn optreden tegen jou vind ik, ja te min om bestraft te worden - en verdere leelijkheden voorkomen ik deed het graag als ík een beter middel er toe zag dan dit. Naar mijn meening zal het best zijn aftewachten - Kloos beleedigt grootere belangen dan onze persoonlijke door zijn ziekelijke eigenmachtigheid, en ten slotte zal de gezonde behoefte van schrijvers en lezers hem en ons brengen op onze behoorlijke plaats. Ben je dit met me eens, dan zul je net als ik je kracht besparen om liever door je werk positief goed te doen, dan door tegen hem op te treden mogelijk nog grooter kwaad. w.g. Alb. V. | |||||||
Baarn, Eemnesser Hoog 27 November 1893Waarde Frank, Ik heb nog niet geandwoord op je laatsten brief om dat ik meende naar Amsterdam te komen en je te spreken. Intusschen schijnt daar vooreerst misschien niet van te komen. - Ik ben niet bekend met wat er gebeuren zal en kan in de N.G.-quaestie, maar ik zoude niet willen deel uitmaken van een tegen Kloos gerichte redaktiegroep. Ik zou wenschen, - maar dat is misschien een onmogelijkheid - dat, laat ons zeggen over acht maanden, de toestand zóo was: de N.G. met tien of twaalf redakteuren en Kloos als van ouds sekretaris. Deze groep verbonden door schriftelijk kontrakt en met statuten, waarin aller bevoegdheden duidelijk omschreven waren. Van zulk een redaktie zou ik het aangenaam en eervol achten lid te zijn. | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
Ik stel Kloos te hoog als dichter om een deel van wat hij geproduceerd heeft en ik bemin hem te zeer als vriend dan dat ik, in weêrwil van wat ik zijn afwijkingen moog achten, in eenig opzicht tegen hem zou kunnen ageeren. Ik dank je er intusschen voor dat je ook aan mij gedacht hebt. [....]
w.g. K. Alb. Thijm | |||||||
1 Februari '94Amicissime, Ik zou gaarne een dezer dagen een zuiver letterkundig onderhoud met u willen hebbenGa naar voetnoot1, en wel speciaal over de wijze waarop naar Uw meening, die ik, zooals ge weet, altijd hoogelijk heb geappreciëerd, de tegenwoordige Hollandsche letterkunde in elkander zit. Dan zou ik daarin misschien aanleiding kunnen vinden pogingen te doen, en middelen te beramen waardoor ik mij uit mijne tegenwoordige, ik moet het bekennen, eenigszins hachelijke positie zou kunnen redden. Wilt ge dat voor mij doen? Wij zijn toch oude hartsvrienden, ten minste ik ben het de uwe geweest. En denk dan nog maar eens aan, ja waarom niet, aan alles. Ik druk mij hier gebrekkig uit, dat w.z. ik kan niet zeggen al mijn gevoel, maar ik wou je zoo graag eens apart spreken, zonder wie er ook bij. In de 1e Parkstraat 438. Vriendschappelijk, t.t. Willem Kloos | |||||||
[14 april 1894](Gedrukte kaart. Naam en beroep met inkt ingevuld)
Den Heere F. van der Goes Assuradeur Bij dezen heb ik de eer u mededeeling te doen van eene wijziging in de redactie van ‘De Nieuwe Gids’. Tot haar zijn toegetreden de Heeren H.J. Boeken en P. Tideman, - en verzoek ik u in het vervolg uw werk te willen inzenden bij onzen Redacteur-Secretaris P. Tideman, Meer en Vaart, Sloterdijk. Willem Kloos 14 April 1894
(Deze kaart is afgestempeld 20 April 1894. Ook Jac. van Looy heeft zoo'n kaart ontvangen).
(Brief van Verwey aan Kloos, een copie niet in het handschrift van Verwey) | |||||||
[pagina 107]
| |||||||
Haarlem Florapark 46 23 April 94Amice, Ik ben vandaag Versluys wezen spreken over deze aangelegenheid. Ik heb indertijd aan Tak verklaard meê te willen werken tot een regeling, waarbij ik mijn eigendom in de Nieuwe Gids aan jou overdroegGa naar voetnoot1. Ik verwachtte toen dat er spoedig een onderling overleg tusschen eigenaars, uitgever, en Tak als administrateur zou plaats hebben, waarbij de zaak dan wat mij aanging beklonken werd. Ongelukkig heb jij kort daarop door je met Goes te brouilleeren, dat gemeen overleg voorloopig onmogelijk gemaakt. Ik vond dat jammer, maar begreep dat wachten het beste was, in de hoop dat de toestand spoedig zoo zou worden dat we met elkander konden beraadslagen. Maar nu ontving ik eergisteren een bericht van je, waarbij je me kennis geeft dat je 't secretariaat van de N.G. aan P. Tideman hebt overgedragen. Terwijl nog niets geregeld is, terwijl ik voor mijn deel en Goes en van Eeden voor het hunne, nog aansprakelijk zijn tegenover de aandeelhouders terwijl Tak nog verantwoording schuldig is aan jou en ons gezamelijk - terwijl Versluys nog met vier eigenaars heeft afterekenen, draag jij het ambt dat de trait d'union is tusschen al die belangen en betrekkingen over aan dien tot ons in geen betrekking staanden vriend. Wil jij morgen heelemaal er uit gaan of sterf je dan is het pand waarop geld geleend is, het pand voor het onderhoud waarvan Versluys, Tak en wij vieren allen aansprakelijk zijn, in handen van iemand die, van ons onafhankelijk, meenen kan aan ons niet verantwoordelijk te zijn. Dit is, dunkt me, onverdedigbaar. En naar mijn meening - en dat heb ik Versluys gezegd - naar mijn meening is Versluys niet gerechtigd het tijdschrift uit te geven onder een redactie die zich buiten om de eigenaars heeft gekonstitueerd. Naar mijn meening ook zou het zelfs onverantwoordelijk van hem zijn als hij met het uitgeven van het tijdschrift voortging zonder dat in die onderlinge belangen onderling is voorzien. Als ik je een raad mag geven - en dit schrijven wil niets als een raad zijn - wees jij dan de eerste om zoo'n regeling voortestellen. Spreek er dan met Versluys van als die bij je komt. Geloof me etc.
Copy van een brief aan Versluys.
In verband met ons onderhoud op Donderdag 26 ll. bevestigen wij hiermede de toen gemaakte afspraak, dat door U voortaan geen afl. v.d. N/G zou | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
worden uitgegeven, dan die U vanwege de meerderheid der eigenaren worden bezorgd. Wij wenschen dat deze regeling onmiddelijk van kracht wordt, en berichten u dat wij U zoo spoedig mogelijk een April-afl zullen ter hand stellen.
Hoogachtend v.d.G. mede namens A. Verwey en F. van Eeden Am, 29 April 94 | |||||||
Haarlem April '94Amice, Ik heb van v. Looy een ‘Feest’ en een groot gedicht, van Thijm een boekbeoord. naar de drukkerij gestuurd. Wil jij zonder mankeeren of persoonlijk of door een briefje, Clausen je goedkeuring tot het drukken sturen? Vergeet het vooral niet, anders heeft hij een pretext tot uitstellen. Karel neemt het redacteurschap aan. V Looy en Veth zullen voor deze afl. iets geven. Gorter veroorlooft ons zijn naam te gebruiken als meewerker. Van Eeden (bij wie ik na Versluys geweest ben) zal ons laten begaan. Ben jij bij v. Deventer en Aletrino geweest? Heeft Clausen je wat gestuurd? Wil je mij vandaag even er op antwoorden, en mij een en ander sturen? Is er Maandag vergadering? En bij jou? Antwoord mij daar ook vandaag nog op. Heb je Tak gevraagd of hij ook als redacteur weer wil optreden? Veth wil dat voorloopig niet, ten minste niet officieel. Karel was voor dadelijke redactievorming - Ik hoorde van Gorter dat 't stuk van v. Deventer door hem is opgehouden na de beleediging door T. Dat kan dus gebruikt. Er is tot nu toe ongeveer 5 vel. Als Tak dus een vel schrijft en Aletrino heeft wat, dan is dit nummer dik genoeg. Vergeet niet Clausen Verzuim niet mij te antwoorden tt Albert Verwey | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
(Aan den achterkant schreef Verwey aan Van der Goes)
Amice, Ik krijg dezen brief. Als hij geschreven [was] voor Clausen de copie had die ik vanmorgen van hier gezonden heb, begrijp ik er niets van. Heb jij zooveel copie gestuurd? Waarom ook die dankzegging voor mijn welwillendheid. Zou hier iets achter schuilen? Als jij 't ook niet begrijpt ga dan dadelijk naar Clausen, en naar Versluys als dat noodig is. Maar gauw. tt Alb V. | |||||||
2 Mei 94Amice, ik had het bij het briefkaartje willen laten en maar berusten in het leelijke denken over mij door een oud vriend, liever dan nog langer in dezen boel te zitten. Want ik wilde maar één ding: er uit zijn, en met rust aan mijn werk gelaten worden. Ik meen dat ik daar recht toe heb. Zou men zich links en rechts moeten laten uitschelden en dan nog niet eens mogen zeggen: maar heeren, bemoei je dan ten minste niet met zoo'n être? Ik heb nooit iets anders gewild dan buiten de zaken gehouden te worden. Ik voel niet hetGa naar voetnoot1 minste boos opzet tegenover Verwey noch Kloos, en ik wil mij vooral van alle actieve inmenging onthouden om niet door eenige onbewuste wraakzucht of antipathie te worden geinfluenceerd. Mijn brief aan je was te scherp, onverstandig scherp, in den toon waarop ik tegen Martha of Gorter, die mij kennen, sprak. Want jij bent van mij vervreemd, - het kan ook moeielijk anders, door lange scheiding en invloed van veel smaad en begrijpt mijn bitterheid, zooals Verwey die zou begrepen hebben als ik ze hem getoond had. Als boosheid en rancune. Maar die had ik eerder kunnen toonen, en meen ik lang overwonnen te hebben. Ik was bitter om het karakterlooze van iemand die je openlijk voor een knoeier en een onoprechte werker uitmaakt, en je onmiddelijk daarop komt vragen om je gewaardeerde medewerking. Hij heeft mij zelfs voorgesteld weer redacteur te worden. Is dit niet of men onder kleine kinderen zich beweegt? Ik heb van het stuk van Verwey niet dan den aanhef gelezen, juist om vrijer met hem te kunnen blijven omgaan. Ik heb alleen gehoord hoe hij in hoofdzaak over mijn werk denkt. Naar iemand, waar men zóó over denkt gaat men niet heen om zijn medewerking te vragen. Ik heb nooit de minste bedoeling gehad Verwey's plannen te hinderen. Hij stelde het voor alsof Versluys de opdracht van twee eigenaars zou uit- | |||||||
[pagina 110]
| |||||||
voeren. Toen hij wegging was ik overtuigd dat hij slagen zou en ik vond dat goed. Voor veel medewerkers en ook voor Versluys zelf. Maar ik wilde er niet de hand in hebben. Verwey heeft mij nog gevraagd of ik ook mijn elgendom zou willen afstaan, en een van de weinige antwoorden die ik hem gaf was: dat ik dat verkiezen zou boven alle andere maatregelen. Persoonlijk is het mij onverschillig wat er met de N. Gids gebeurt. Ik zal wel niet meer in literaire tijdschriften medewerken. Maar om anderen had ik het succes van je plannen graag gezien. Toen ik van de mislukking hoorde, en begreep dat mijn rol minder negatief was geweest dan ik bedoelde, heb ik getracht dat te verhelpen, en ik hoop dat mijn voorstel zal worden aangenomen en ik eindelijk vrij zal zijn. Zou je heusch verlangen dat ik zou blijven hangen of partij zou kiezen tusschen twee ambitieuze en mij en mijn werk even essentieel antipathiek gezinde karakters? Je voelt dat wat ik ondervonden heb heel iets anders is dan een zuiver literaire of ideeën strijd, maar dat personen en karakters hier in 't spel zijn geweest. En ook jij zou deze leelijke gedachten niet in je gekregen hebben, als je niet eenigszins onder den invloed van al het gelezene, had gedacht: kijk, daar heb je ‘m weer, den zelfbedrieger, boosaardig onder een moeien schijn, tot in zijn diepste wezen onoprecht’. Deze karakteraantasting is een gif, waarvoor geen tegengif bestaat. Het kan altijd toegediend worden. Ik schrijf dit dan ook zonder veel hoop je tot beter inzicht gebracht te hebben, meer uit een soort plichtbesef, tegenover een oud vriend. Maar laat ons dan ten minste handelen als volwassenen en toonen diep de strekking te voelen van wat wij zeggen. En doe mij ten minste de eer niet te denken dat ik het aangenaam vind als menschen die zoo over mij denken zich toch verwaardigen mijn hulp en gedachten-omgang te zoeken. Bewijs mij verder nog dezen vriendendienst door zooveel mogelijk te zorgen dat ook anderen zich hieraan houden. Ik heb mijn werk en val niemand lastig. Al mijn wenschen ten opzichte van deze zaak kan ik hierin samenvatten: Denk en schrijf wat je wilt, maar laat mij buiten dit gedoe. Ik heb er genoeg van. Dit document zou ik maar bewaren. Het zal de reeks wel sluiten.
tt F. Van Eeden | |||||||
Kloos, Van Eeden en de volmacht.- Toen De Geschiedenis van De Nieuwe Gids verschenen was ontving ik van Dipl. Ing. Hans van Eeden een uitvoerigen brief, waarvan ik hier met zijn toestemming een groot gedeelte afdruk, omdat men daaruit een anderen kijk krijgt op de verhouding tusschen Kloos en Van Eeden, maar ookop de quaestie over het eigendomsrecht. De passages over Kloos en de volmacht aan Van der Goes laat ik hier volgen: | |||||||
[pagina 111]
| |||||||
'Misschien verwondert het U, maar Kloos komt er in mijn ogen, beter of, laat ik liever zeggen: minder ongunstig, af dan ik hem in mijn gedachten had. Ik kende hem tot nog toe vrijwel alleen uit mijn vaders correspondentie en daar komt hij uit te voorschijn als een luie, egoïstische, arrogante, hier en daar zelfs zeer ‘matter-of-fact’ nuchterling. Nu zie ik hem als een zielige kerel, een schipbreukeling, die eindelijk een stuk hout gevonden heeft, dat hem boven water houdt en die in zijn doodsangst ieder, die in zijn buurt komt van zijn vlot wegtrapt. Een drenkeling die niet zwemmen kan en die zich nu aan een hem nagesprongen redder zo vastklampt, dat beiden verdrinken. Ik ben geen psycholoog, maar ik heb den indruk dat hij behept was met een uitgesproken minderwaardigheidsgevoel. Dat herhaaldelijk verzekeren: ‘Ik ben maar een eenvoudig mensch’, dat jammerlijke gedoe om van Verwey gedaan te krijgen, dat die er die bewuste drie regels uit laat; die trots die helemaal geen trots is, doch uitsluitend arrogantie! Dat is niet het handelen van iemand, die zeker is van zichzelf. Toch moet er een grote charme van hem zijn uitgegaan, anders was het niet mogelijk geweest, dat zijn werkelijke vrienden hem toch nooit in den steek hebben gelaten. Afgezien nog van mijn vader zijn er toch genoeg anderen geweest, die telkens weer ingrepen, bijsprongen, steunden. Zelfs de brave Paap, die toch niet zo erg veel goeds van Kl. had ondervonden, springt in '94 toch weer voor hem in de bres! Maar Jeanne! Die is erg. Uw ongenoemde correspondent zegt ergens: J. heeft Kl. gered van den ondergang. Materieel gesproken heeft hij misschien gelijk, maar verder heeft ze niets dan kwaad gesticht. Zij heeft om haar man een hogen muur opgetrokken, zodat niets hem kon bereiken en zij ging met haar geschiedenisvervalsing rustig en onverdroten door. Het is mijn vaste overtuiging, dat zij het is geweest, die in de copieboeken aan het knoeien is geweestGa naar voetnoot1. Zij is er wel een ‘schoolvoorbeeld’ van, dat de weduwe (of echtgenote) van een groot man, de minst geschikte persoon is om zijn biografie te schrijven of zijn nalatenschap te verzorgen. [....] Dan is er nog een belangrijk punt: v.d. Goes - de volmacht Versluys. Prof. Asselbergs heeft duidelijk gemaakt, dat Versluys een niet zeer zuivere rol heeft gespeeld. Dat is juist, maar daarmee raken we de kern niet. Waarom was V. in de gelegenheid zo te doen? Dáar komt het op aan. En dan moeten we toegeven, dat de onstandvastigheid van F.v.E. er de oorzaak van was. Als mijn vader voet bij stuk had gehouden, dan had V. geen kans gehad te doen zoals hij nu heeft gedaan. De oplossing van dit raadsel is vrij eenvoudig. Er zijn twee oorzaken voor, ten eerste een zeer speciale trek in mijn vaders karakter, die, voor zover ik weet nog door niemand is opgemerkt, ten tweede het tijdstip, waarop de gebeurtenissen vielen. Als U blz. 398 van Uw boek opslaat dan vindt U daar een dagboeknotitie van 12 Aug.: ‘Mijn verband met de N.G. is nu wel heelemaal uit. 't Bekommert mij weinig’. Dat was al in '93. | |||||||
[pagina 112]
| |||||||
Op blz. 413 vinden we, onderaan, dagboeknotitie 1 Mei '94: ‘Want ik wil maar één ding: er uit zijn, en met rust aan mijn werk gelaten worden’. En ten slotte op blz. 414, in den brief van 30 April aan Van der Goes (en hier laat hij zich zeer diep in de kaart kijken): ‘(ik) begreep dat mijn rol minder negatief geweest was, dan ik bedoelde (ik onderstreep, H.v.E.)’. Prof. Asselbergs schrijft U dat ‘objectief vast staat dat v.E. de werkelijke oorzaak was van alles’. Verder schrijft hij: ‘In jouw opvatting is Van Eeden dus schuldig’. U zocht er immers opzet achter. Ten slotte schrijft Asselbergs: ‘Volgens mij wilde hij anderen niets in den weg leggen .... Hij wilde hun rustig hun gang laten gaan, onverschillig (ik onderstreep weer, H.v.E.) voor het resultaat’. Hier nu is prof. Asselbergs er zeer dicht bij, het was niets anders dan onverschilligheid, gebrek aan belangstelling. En nu kom ik op hetgeen wat ik U boven aanduidde, de speciale karaktertrek. Zie eens. Mijn vader kon graag en flink warm lopen voor een idee. En als het dan op de verwerkelijking aankwam, dan was hem geen moeite teveel. Maar als het karretje eenmaal liep, als het alleen maar een kwestie was van de zaak in het goede spoor te houden en de machinerie geregeld te smeren, als het dus min of meer routinewerk werd, dan kreeg hij er genoeg van. Dan verlangde hij naar zijn eigen, literaire werk terug en werd het gehele geval, waar hij eerst zo enthousiast voor was hem tot een obsessie. Zeer sterk komt dit uit bij De Eendracht, maar U ziet het ook bij zijn medische praktijk en eveneens bij .... De Nieuwe Gids. Hij was geen vasthouder, omdat hij artist was en geen industrieel. Een zakenman bijt zich vast en laat niet meer los; dat lag hem niet. Zijn schoolvriend Frans Waller kwam na zijn studiejaren te Delft als jong ingenieur aan de Gist- en Spiritusfabriek, bleef er tot aan zijn dood en bracht die fabriek tot ongekende bloei. Mijn vader had hier trouwens altijd grote belangstelling voor. Mijn vaders gewezen secretaris Emons, die de failliete Eendracht overnam is er schatrijk bij geworden. De kliniek van Van Eeden en Van Renterghem was een goudmijntje. Dat kon men nu van de N.G. wel niet zeggen, maar ik bedoel maar dit, als mijn vader niet F.v.E. was geweest, dan had hij een rustig en zelfs zeer welvarend bestaan kunnen leiden als gevierd medicus bij voorbeeld. Of als bankhouder van een bloeiend spaarkassenbedrijf. Hier heeft U dus één van de twee oorzaken van zijn onverschilligheid ten opzichte van De N.G. De tweede moeten we, zoals ik zei, zoeken bij de periode waarin hij toen leefde. Zijn hoofd gonsde in die dagen van de plannen. De Broeders lagen klaar voor de pers. De Koele Meren waren in embryonalen toestand reeds aanwezig (hij werkte er ongeveer 10 jaar over!). Schijn en Wezen hield hem voortdurend bezig. Lioba kwam twee jaar later gereed. Dan de signifische correspondentie met Lady Welby, zijn parapsychologische experimenten met de Soc. f. Psych. Research, voordrachten enz. En ten slotte, om de maat vol te maken - hij bevond zich op de dalende tak van de Ellen-periode. En dat legde misschien nog meer beslag op zijn geest, dan wat ook. Bestudeert U | |||||||
[pagina 113]
| |||||||
het dagboek maar eens. Het is ongelofelijk hoe die twee mensen elkaar toen het leven moeilijk hebben gemaakt. Hoe zijn dagen en nachten er mee vervuld zijn! En waarom .... Nergens om waarschijnlijk - althans in onze ogen. U zult begrijpen dat er hier voor dat geharrewar aan en over de N.G. geen plaats meer was. Toen Van der Goes kwam, kreeg v.d.G. zijn zin. Toen Versluys kwam kreeg die ook zijn zin. Als er een derde was gekomen, had die vermoedelijk eveneens zijn zin gekregen. Hij bedoelde immers negatief te zijn!
Dr Van Deventer aan Van der Goes: | |||||||
[2 mei 1894]Amice, Naar ik verneem, is het schrikbewind van de N.G. gevallen, en nemen Verwey en gij de leiding weder in handen. Ik wilde u vragen, of ge het niet zaak vindt om nu ook de, niet geheel en al buiten uw toedoen, beleedigde en verongelijkte medewerkers te rehabiliteeren, en daaronder ook mij. Ik heb aan Kloos op zijn verzoek voor de eerste aflevering een artikel over Plato gegeven, dat door hem was geaccepteerd en goedgekeurd, doch dat hij heeft verknoeid, door er slechts een gedeelte van te plaatsen. Me dunkt, ge zoudt de daad van een rechtvaardigen doen, door dit artikel in zijn geheel in de eerstkomende aflevering op te nemen: het is ruim twee vel groot. Ik ben echter verplicht een conditie te stellen. De Oude Gids heeft mij na eenig geparlementair gezegd, dat hij het artikel opnemen zou, zoo ik het reeds gepubliceerde gedeelte omwerkte. Met die omwerking was ik juist gereed, toen ik van uw contra-revolutie hoorde, en mijn voornemen was het omgewerkte artikel zoo spoedig mogelijk bij den heer van Hall in te leveren, om nog voor de nieuwe aflevering op tijd te zijn. Nu de zaken echter zoo staan, kan ik mij van die inzending onthouden, aangezien ik mij niet verbonden heb, en zoo gij het artikel in zijn oorspronkelijken vorm en in zijn geheel in de eerstkomende aflevering (dus de April-aflevering) opnemen wilt, wil ik het afstaan. Ik zal daarom tot Zondag wachten, doch heb ik dien dag van u niet de formeele toezegging van de plaatsing op de gezegde wijze, dan breng ik het stuk des middags naar de Oude G. Ik voeg hier nog bij, dat het bedoelde artikel het eerste is van een serie, en dat het vervolg wel daar zal behooren te komen, waar ook het eerste stuk geplaatst is. Ge begrijpt, ik denk er niet aan u te bedreigen, doch ik meld u den stand van zaken, zooals die is - Vriendschappelijk Chap. 48 II Boerhavestraat 2/5/94 | |||||||
[pagina 114]
| |||||||
Briefkaart naar Kromme Eind Soest, afgestempeld 5 Mei 94Waarde van Looy, Nadat ik je schrijven aan onzen redacteur-secretaris, den heer P. Tideman gelezen heb, deel ik je mede dat er zeven bladzijden van je stuk in de aflevering van de N.G. zijn afgedrukt. Na groeten aan Titia tt Willem Kloos | |||||||
Soest 7 Mei 94 Lange Eind 113 AWaarde Goes.
[....] Welk een geharrewar met die N.G. Het ding, dat is zeker geloof ik, loopt op zijn einde, die toestand kan niet lang duren. Ik ben er leelijk ingehaald, je zult er wel van gehoord hebben, hoe mijn copie verzeild is geraakt. Natuurlijk heb ik geprotesteerd bij Tideman, bij Clausen, bij Versluys, ik vrees echter zeer dat ondanks al het uitdrukkelijk te zeggen van mijn wil mijn werk zal te lezen staan in de a.s. aflevering. Vies vind ik het rechtuit; mij schaadt het niet zoo zeer, want wat geschreven is, is toch geschreven, alleen, want zelfs kreeg ik de hoognoodige revisie (die ik alleen hebben kan) niet en zal hel daardoor eenige onnoodige tekortkomingen hebben. Toen ik het Verwey meegaf voor de reorganisatie-aflevering zal ik maar zeggen - heb ik hem van die noodzakelijke veranderingen gesproken om de korte tijd die er was in de proef te doen; na den diefstal door Tideman, het woedend haastige afdrukken onderstel ik om het te hebben, en ziedaar ik van jullie handelingen eigentlijk de dupe. De N.G. gaat op de flesch, en dat is maar goed ook, waar zulke handelingen kunnen gebeuren. Versluys heeft zich verweerd tegen me. Tideman, de ongelukkige, zegt niets, verschuilt zich achter Kloos, die me op een erg scheef geschreven briefkaart verteld dat er zeven pagina's van mijn stuk in de aflevering waren afgedrukt. Zouen die er nu alleen inkomen? 't Is om te lachen maar zeven pagina's zijn er zeven, die behoeven ze tenminste niet te schrijven met z'n allen. M'n eenige hoop nu nog is dat en Tideman en Kloos toch noch fierheid genoeg zullen hebben, het niet zullen kunnen uitstaan dergelijk verkregen werk in hun aflevering te zien. 't Is hoogelijk ridicuul dit Nieuwe Gids-bestaan en ik zou waarachtig in een artikeltje aan een of andere krant moeten zeggen dat deze verschijning in het mij antipatiek geworden tijdschrift gevolg van een rare manier van doen is? Is dat ook niet om te lachen eigentlijk. Verwey maakt zich druk, och och wat zijn jullie allemaal idealisten, of optimisten, en wat was ik distrait of verdwaasd. | |||||||
[pagina 115]
| |||||||
Waarde vriend laat al deze beroerdigheden ons mijn vrouw en ik niet beletten te hopen dat de bloemen die wij in onzen tuin hebben gezaaid, mooi zullen bloeien deze zomer [....]
w.g. Van Looy | |||||||
Baarn, 10 mei 11 u. voorm. 1894.W.F. - Het is mij om gezondheidsredenen onmogelijk aan je oproeping voor een N.G.-vergadering op 12 Mei gevolg te geven. - Maatregelen kunnen trouwens alleen genomen worden door menschen die in eenige rechtsbetrekking tot den N.G. staan, in casu jij, Verwey, Tak, v. Eeden, Versluys, Clausen enz. Ik wil mij thans bij alles aansluiten wat besloten zal worden, wil lid van de redaktie zijn, enz., wil kopie, zoo ik die heb, beschikbaar stellen, enz. - Wat er ook gebeure, - praktisch kán ik niet anders doen dan wat ik hier opnoem [....] w.g. K. Alberdingk Thym | |||||||
Haarlem 12 Mei '94Amice, Ik heb hoofdpijn en ben moe en zal dus waarschijnlijk vanavond thuis blijven. Als er over oprichting van een tijdschrift gesproken wordt dan is mijn positie deze dat ik als mede-redacteur wil optreden zoodra de medewerking van een meerderheid van vroegere N.G.-medewerkers verzekerd is.'t Is dunkt me het wijst de N.G. aan zijn lot overtelaten en te zorgen voor organisatie van de losloopende krachten. Wat zeg je van Versluys zijn waarheidsliefde. Zoo ziet men dat iemand letterlijk de waarheid kan zeggen en desalniettemin verfoeielijk jokken. Ik heb hem een briefje in de Telegraaf gestuurd, die naar ik hoop, afdoend zal zijn. Je schrijft me zeker wel als er van avond iets belangrijks verhandeld wordt. Tot ziens tt Albert V | |||||||
[pagina 116]
| |||||||
Aan de bourgeoisconspiratie ten huize van den Heer
F.v.d. Goes,
Een feit smeerlappen dat niet te verbloemen is
Is dat je laatste leugen is verloren
O honden die Pet Tideman woudt smoren,
Ik wijd je allen ter verdoemenis
Ik ben Goddichter die te roemen is
In alle tijden en ik laat nu hooren
Mijn bliksem bloedstem uit den ijzer toren
Van mijn Godsboosheid. Weet je hoe men is
Als men gaat sterven Daadlijk zul je 't weten
IK LAG EEN BOM op jou vervloekten stoep
En je gaat stikken honden in je vuilheid
Hyena's ben je die met dichters muil bijt
Hier ben ik Pet en in je flauw geroep
Om 't leven zal mijn lol zich rood staan zweeten.
P.T.
| |||||||
12 Mei 94.-Waarde Heer v.d. Goes! Allerlei geruchten omtrent de voortzetting van de N. Gids door de een of andere partij maakten mij indachtig dat ook ik noch eenigzins mede eigenares van dat Tijdschrift ben. De laatste jaargangen van de N.G. die de onderlinge verstandhouding der Redactie wat al te duidelijk voor het publiek bracht, waren voor niemand stichtelijk of verkwikkelijk en maakten mij niet bizonder proud op mijn aandeel in de oprichting. Nu heb ik echter lust om er even gebruik van te maken om aan oud-Redacteuren den raad te geven: laat de Nieuwe Gids zoo snel mogelijk van den aard-bodem verdwijnen! Heeft ze voor de kunst veel gedaan, de karakter teekening die ze van jonge menschen uit onzen tijd gegeven heeft, is zóó, dat men die graag zoo gauw mogelijk vergeet. Door het Tijdschrift onder Redactie van den Heer Tideman te laten zal er van ons geduld in dat opzicht niet veel gevergd worden want naar menschelijke berekening heeft hij geen menschenleeftijd noodig om te vernietigen wat onder zijn beheer komt. Het bestaan van de N. Gids wordt ook daarom overbodig omdat de oude Gids en Nederland zoo bereid zijn moderne litteratuur te plaatsen. | |||||||
[pagina 117]
| |||||||
Gaarne ruil ik, indien de oprichters-redacteuren dat wenschen, mijn recht van mede spreken in. - J.C. Jolles-Singels | |||||||
[17 Okt. 1894]Waarde Heer Thijm, Onder mijn berusting zijn schetsen van Aug. van Groeningen om uit te geven. Het is dunkt mij meer uw werk dan het mijne, zoudt gij er misschien eene voorrede bij willen schrijven, zoo doe ik u die schetsen na antwoord toekomen, de potloodverbeteringen zijn van den heer Netscher aangebracht. Nog een vraag, waarop ik gaarne uw antwoord verwacht. Zoudt gij bereid zijn in overleg te treden om uw tijdschrift met De Nieuwe Gids te doen samen gaan. Ik gevoel geen behoefte De Nieuwe Gids tegenover u staande te houden. Ook wil ik gaarne uw bescheid op 't volgend verzoek. Wilt gij wellicht plaatsen in uw tijdschrift dat 1 Nov. verschijnt een artikel over Thomas Aquinas en pater de Groot van Dr. J.D. Bierrns de Haan, het is voor den inzender van belang dat het op 1 Nov. gedrukt wordt en de uitgave van de Nov. afl. van De Nieuwe Gids zal waarschijnlijk vertraging ondervinden. Intusschen met de meeste hoogachting, Uw dienstwillige P. Tideman.
Meer en Vaart. 17 Okt. 94
In het archief van Thijm ligt nog een leeg couvert, groot formaat, poststempel Sloterdijk 20 Oct, 1894, gericht aan Den Heere K.J. Alberdingk Thijm Baarn. In het handschrift van Tideman: ‘een manuscript. afgezonden P. Tideman Sloterdijk met vriendelijk verzoek van de schrijver tot opname in de Nov. afl. en niet later’. Ten slotte is er nog een ongedateerde briefkaart (poststempel A'dam 22 Oct. 1894): | |||||||
[22 Okt. 1894]Waarde Heer Thijm, De Heer B.d.H. vraagt mij terug-zending van zijn artikel (adres Ootmarsum, Overijssel) in geval het niet met 1 Nov. in een tijdschrift verschijnt. Wilt gij misschien in dat geval het doen toekomen aan den schrijver? In de overwegingen in uw brief vervat kan ik verder niet treden.
Hoogachtend P. Tideman.
Zooals men weet is de November-aflevering van De Nieuwe Gids niet meer verschenen. | |||||||
[pagina 118]
| |||||||
Uit een brief van Zondag 28/X/94 van Verwey aan v.d. Goes. | |||||||
28 Okt. 1894Je hebt zeker gehoord hoe wenschelijk het zijn zou als de N.G. nog tenminste het onderhoud van Kloos kon blijven opleveren. v.d. Horst vertelde me dat Witsen jou erover wou gaan spreken. Thijm kreeg van Tideman een voorstel om N.G. en Tw. T. te doen samengaan. Dat heeft geen gevolg gehad. Zeker is het dat een overname van abonnés als ze spoedig plaats had, en de eigenaars van de N.G. bestemden de opbrengst voor een fonds voor Kloos, terwille van het doel zelfs door Groesbeek goed op genomen zou worden. Als deze zaak met eenige kans op een praktisch resultaat verder ter sprake komt, schrijf ik je erover, en verzoek dat je het mij zult doen.
In het archief van Thijm bevindt zich een brief van 2 November '94 door Albert Verwey aan Van Deyssel gericht, die een kijk geeft op den toestand waarin De Nieuwe Gids verkeerde. De brief luidt: Gisteren ben ik bij Goes geweest. Voor twee weken had hij op verzoek van Witsen bij Versluys een gesprek met Versl. en Kloos gehad. Versluys begon met in tegenwoordigheid van Kloos excuses te maken en te verklaren dat hij zich in April 1.1. tegen Goes en mij zeer onbehoorlijk gedragen had, zei verder dat hij nu niet voort wou gaan voor er overleg was gepleegd met de eigenaars, en dat hij wenschte dat Goes de zaak in handen nam. Goes zei daarop te moeten beginnen met de verklaring dat hij in geen geval persoonlijk met Kloos meer zou samenwerken, en dat hij dus ook niemand anders vragen zou om met Kloos saamtewerken. Eerste voorwaarde dus: uittreding van Kloos. De beide Versluysen, man en vrouw, waren daarvoor. Kloos ertegen. Goes was toen heengegaan met het zeggen dat hij over de zaak nog eens denken zou, maar in elk geval op die voorwaarde zou blijven staan. Goes leek me door Witsen half en half gewonnen voor het denkbeeld dat een - al was het dan maar alleen ten behoeve van Kloos voortgezetten N.G. nog wel kon bestaan. Er was nog kopie (o.a. noemde hij de nalatenschap van Groeningen, maar zei tevens dat Tideman die scheen betaald te hebben) en een enkele novellist en schilder zouden misschien wel voor de redactie gewonnen worden.
Tot slot twee ongepubliceerde artikelen van Van der Goes over de N.G. crisis. | |||||||
[pagina 119]
| |||||||
De Nieuwe GidsAan de Redactie van De Amsterdammer, Dagbl. v. Nederland
Mijnheer de Redacteur, Ik acht het wenschelijk de voor eenigen tijd in uw blad en elders gedane mededeelingen omtrent het gebeurde met het tijdschrift de Nieuwe Gids - die mededeelingen overigens latende voor wat ze zijn - met het volgende aantevullen. In den zomer van het vorig jaar gaven de Heeren Van Eeden en P.L. Tak te kennen, dat zij uit de redactie van het tijdschrift wenschten te treden. Mijn plan was dit niet, gelijk ik wat later, toen de aflevering van October 1893, de eerste van den nieuwen jaargang, zou verschijnen, aan den vierden redacteur berichtte. Ik vertrouwde dat de Heer Kloos, met wien ik sedert 1885 samenwerkte, daarvan nota zou nemen. De October-aflevering verscheen - zonder mijn naam op den omslag. Eéne poging om mondelijk van den Heer Kloos opheldering te krijgen, mislukte; een tweede deed ik niet. Ik wendde mij tot de heeren Van Eeden en Verwey, met Kloos en mij oprichterseigenaren van de Nieuwe Gids, om gezamenlijk maatregelen te nemen aan het machtsmisbruik van den secretaris een eind te maken. Van Eeden gaf mij volmacht te doen zooals ik wilde, Verwey wilde liever nog niet optreden. Daarmede was mijn initiatief voorloopig onmogelijk geworden. Einde April ontving ik bezoek van den Heer Verwey, die toen den tijd gekomen achtte. Wij begaven ons naar den Heer Versluys, de uitgever-administrateur van het tijdschrift, en spraken met hem af dat hij met den Heer Verwey den Heer Kloos zouden gaan spreken over eene te maken schikking. Dit onderhoud leidde tot niets, dan tot de overtuiging dat geen schikking mogelijk was. Zoo konden wij voortgaan met onze maatregelen, die nader vastgesteld werden te mijnen kantore, op, zoo ik mij wel herinner, Donderdag 26 April. De Heer Versluys drong ten sterkste aan op een spoedige regeling die eene geheele reorganisatie zou moeten zijn, en zeide er zeker van te wezen dat tegen het begin van den jaargang 1894/95 haast geene inteekenaren zouden overblijven. Wij kwamen overeen dat reeds de April-aflevering, waarvoor zeer weinig copy beschikbaar bleek te zijn, door ons zou worden samengesteld. Vrijdag begaf Verwey zich op weg om van eenige der oude medewerkers bijdragen in ontvangst te nemen; ik wendde mij tot de Heeren Van Deventer en Aletrino. De uitslag was dat L. van Deyssel en Jac. van Looy, die de wijze waarop sedert October 1893 de Heer Kloos de redactie waarnam en liet waarnemen, niet wilden steunen, aanstonds hunne copy disponibel stelden. Verwey zond de stukken aan den drukker; met eenig werk van hemzelf, en van een of twee anderen, zou de aflevering verder worden gevuld. Den volgenden Zondag ontving ik van den Heer Verwey het reeds gepubliceerde, ons toen volkomen onbegrijpelijke schrijven van den Heer Versluys. Denzelfden middag begaf ik mij tweemaal naar den Heer V. om een explicatie te verzoeken, maar werd niet | |||||||
[pagina 120]
| |||||||
toegelaten. Onraad bespeurende, spoedden wij ons Maandag naar den drukker die ons meêdeelde dat de copy van Van Deyssel en Van Looy met geweld door den Heer P. Tideman was ontvreemd, ondanks zijn protest. De eigenaren lieten de fungeerende redactie weten dat zij hunne bijdrage onder hun beheer niet voor het tijdschrift bestemden, en door ons werd hetzelfde aan den Heer Versluys schriftelijk bericht, na een vergeefsche poging om het mondeling te doen. Vervolgens kwam er eenig licht in de houding van den Heer Versluys. Hij had nl. Zaterdag te voren den Heer van Eeden gesproken, en van hem dingen vernomen, die hem hadden doen omkeeren als een blad van een boom. Welke precies, kan ik niet zeggen omdat ik het niet weet. Alleen dit is zeker, dat de Heer van Eeden ons gezamentlijk optreden, voor het oogenblik althans, verijdelde door in een brief dien ik Maandag ontving, zijne aan mij gegeven volmacht intetrekken. Zie hier ophelderingen welke ik mij verplicht acht te geven. Zij die in het tijdschrift belangstellen, behooren ook te weten dat de rechtspositie van de drie eigenaren die niet feitelijk de macht in handen hebben - gesteld dat Van Eeden aan een reorganisatie wilde medewerken - door deskundigen zeer zwak wordt geacht. De Nieuwe Gids behoort in eigendom aan de vier bekende redacteuren, maar er is van hunne maatschap geen behoorlijk kontrakt gemaakt, evenmin als tusschen hen en den uitgever-administrateur. Die dus aan het laadje zitten, laten eenvoudig de anderen fluiten. Tergoeder trouw zal wel noch de Heer Kloos, noch de Heer Versluys, ontkennen te weten hoe de verhouding is, en niet onmogelijk dat deze in rechten te bewijzen valt. Maar het feit dat op dit oogenblik beider goeder trouw ver te zoeken is, maakt dat de anderen zich zouden moeten wagen aan de gevarieerde [?] moeilijkheden van een om meer dan éen reden onaangenaam proces. Dit proces zou ten gevolge moeten hebben dat de Heer Versluys belet werd een tijdschrift uittegeven onder den naam van Nieuwe Gids, anders dan op de voorwaarden hem in 1885 gesteld, namelijk voor rekening en onder beheer van de vier eigenaren. Nu het twijfelachtig is dat in rechten dit gevolg te bereiken is, zal een andere weg moeten worden ingeslagen.
Als datum stond alleen 9 met potlood 2 bijgevoegd, dubbel onderstreept. Ook dit artikel is niet gepubliceerd. | |||||||
Am, 29 April 94-Mijnheer de Redacteur, Opdat de lezers van den Nieuwen Gids weten waaraan zij zich hebben te houden, verzoek ik uw blad te mogen gebruiken om het volgende bekend te maken. Donderdag 26 April heeft er een conferentie plaats gehad van den Heer W. Versluys, uitgever van den N./Gids, en de meerderheid der eigenaren van het tijdschrift: Verwey en den ondergeteekende, die tevens den Heer Van Eeden bij volmacht representeerde. De Heer Versluys zeide ons over- | |||||||
[pagina 121]
| |||||||
tuigd te zijn dat de nu volgende jaargang, October 1894, niet zou kunnen worden uitgegeven wegens gebrek aan inteekenaren om de kosten te dekken. Van ruim 800 abonnees was de lijst nu reeds tot 700 geslonken, terwijl naar zijn meening, een algemeen bedanken met het einde van den loopenden jaargang mocht worden verwacht. Op zijn verzoek zouden wij tot hem een schrijven richten waarbij de meerderheid (3 van de 4) der eigenaren hem verboden de N/G. anders dan onder hunne goedkeuring uittegeven. Wij deelden den Heer Versluys mede, dat het ons voornemen was een nieuwe redactie samentestellen, en dat wij van den steun der oude medewerkers verzekerd waren. Den volgenden dag begaf de Heer Verwey zich naar de Heeren Karel Alberdingk Thijm en Jac. van Looy en ontving van hen eenige copy voor de door ons volgens afspraak met den Heer Versluys te maken aflevering. Deze copy werd door Verwey bij den drukker bezorgd, waar Zaterdag (met roode inkt 28/4) door den Heer P. Tideman, inmiddels door den Heer Kloos als secretaris van het tijdschrift benoemd, ter drukkerij ontvreemd, onder en ondanks het protest van den Heer Clausen. Dit vernamen de Heer Verwey en ik Maandag 30 April, nadat ons gebleken was dat de Heer Versluys, om redenen ons toen volkomen vreemd en ons thans nog maar gedeeltelijk bekend, aan de hier meêgedeelde afspraak zich niet meende te moeten houden. Onmiddelijk wendden zich de Heeren Alberdingk en Van Looy tot de betrokken personen om te beletten dat hunne bijdragen zouden verschijnen in een aflevering onder de tegenwoordige redactie, maar zonder gevolg. Hoe dit alles zich zoo kon toedragen, wordt verklaard door de omstandigheid dat de vier eigenaren van de Nieuwe Gids geen voor de wet geldig contract onderling bezitten, zoodat, wanneer een der vier den uitgever (die dus niet anders dan de administrateur voor den boekhandel is) weet te bewegen met hem alleen de exploitatie van het tijdschrift voorttezetten, uit andere documenten dan uit een wettig contract, de rechten van de drie overigen moeten worden aangetoond. Op den afloop van de zaak wensch ik niet te anticipeeren. Ik acht het onnoodig de hier medegedeelde feiten van eenige qualificaties te voorzien. Alleen meen ik aan het publiek van lezers en medewerkers te moeten zeggen dat, welke de uitslag van de thans door ons en onzen juridischen raadsman genomen maatregelen moge zijn, met hunnen steun in ieder geval een tijdschrift de Nieuwe Gids zal zijn te maken dat dit interregnum spoedig zal doen vergeten. - F. van der Goes
Uit een brief van Verwey d.d. 2 Febr. 1903 aan Van der Goes naar aanleiding van de polemiek in De XXe Eeuw Over Woordkunst tusschen Van Eeden en Van Deyssel. | |||||||
[pagina 122]
| |||||||
twist met Thijm is me zéer tegen, omdat beide heeren, m.i. te veel aan zichzelf denken, en te weinig aan het tijdschrift. Als Thijm een roman schreef en van Eeden wat meer gedichten zooals er sommige in zijn laatsten bundel staan, dan zijn wij en zij oneindig meer gebaat dan door hun fraaiste worstelspel. De Nieuwe Gids is te gronde gegaan omdat één alles wou zijn. Zij beginnen dat spelletje opnieuw, inplaats van te bedenken dat het tijdschrift juist dáárdoor sterk geworden is dat het ieder toestond zichzelf te zijn.
Idem brief van 22 Nov. 04: Het groote verschil ligt hier: voor Thijm (en voor 't publiek) was de N.G. beweging enkel een literaire. Voor mij was ze al vroeg en werd ze hoe langer hoe meer een algemeene. Ontevredenheid met ‘veel van het bestaande in literatuur, kunst en maatschappij’ zegt het eerste N.G. Prospectus. Daar heb ik het altijd op gehouden en het verschil tusschen Thijm en mij was dat hij wel en ik niet met de maatschappij tevreden was.
Brief 26/12/95, waarin Van Deventer aan Van der Goes een literaire bijdrage vraagt voor een bundel voorloopig Ghulden Winckel geheeten en zonder redakteursnaam verschijnend. De bundel wordt ten voordeele van Kloos uitgegeven.
‘Ge weet, dat zijn financieele positie slecht is, en het gevaar dreigt, dat men hem in de 3e klasse zal moeten plaatsen. Bewijzen van instemming ontving ik reeds van: Thijm, Verwey, van Eeden, Emants en Tak’. | |||||||
Noordwijk/Zee 25 Jan-'97Amice, Je begrijpt wel dat dit voor mij een verdrietig weigeren is. En toch weet ik niet wat ik met meer nadruk zeggen moet: dat ik niet kan, of dat ik niet wil. Zeer zeker kan ik niet: wij hebben bij het begin van de uitgaaf aan de uitgevers moeten beloven dat polemiek met de N. Gids zou zijn uitgesloten. Maar, hoewel ik me daarachter zou kunnen verschuilen - ik moet eerlijk bekennen, dat ik ook niet wil. Niet enkel omdat ik het onkiesch zou vinden - maar omdat ik in den toestand van pacificatie waarin wij langzamerhand raken, bestrijding van Kloos onnoodig en zelfs verkeerd acht. Voor dit keer verlies je er trouwens weinig aan, want al plaatsten we 't, dan zou het toch niet in 't nummer van Maart kunnen. Heb je wel opgemerkt dat Kloos toch eigenlijk het allerergst in zijn geheugen geleden heeft. Persephone ná Okeanos - de gedrukte data wijzen uit dat Okeanos bijna 2 jaar na Persephone geschreven is. Is dit nu niet te onschuldig om te beantwoorden. Het kan wel zijn dat ik Vrijdag in Leiden kom. Zeer gegroet tt Albert Verwey | |||||||
[pagina 123]
| |||||||
(Aan de binnenzijde schreef Verwey nog dit):
Zou je er niet toe kunnen besluiten het stuk te supprimeeren? Het gaat toch ook niet aan dat je uit een vreemd kamp gaat schieten op een ouden medestander die nu volkomen ziek en weerloos is. Van die laatste kroniek is heusch niemand de dupe geweest. - Een doorloopend-ongunstige bespreking - Maar geloof je dan dat die menschen zich voor hun pleizier van het leven terugtrekken, dat het niet veel meer een fataliteit is waaraan zij graag zouden ontsnappen, als ze konden? - Je spreekt over den Dichter, den Kritikus. Maar loop je niet gevaar den dichter en den kritikus aansprakelijk te stellen voor kwalen en gebrelsen die eerst hatelijk voor den dag komen nu de Dichter en de Kritikus niet meer bestaan? - Waarom ook dat generaliseeren? - Niet als dichter is Kloos een type van onzen tijd, die juist veel meer plastiek en konkreetheid (praktischheid) verlangt dan hij ooit gehad heeft, maar hij is een gevoelsmensch, een herleefde romanticus uit den tijd van Schlegel. Dat hij als mensch iemand is die ondergaat in zijn Egoïsme, dat deden die romantici ook, en dat de tegenwoordige burgerij het ook doet is wel een overeenkomst maar geeft geen recht hem te typeeren tot haar dichter. Ze heeft hem er waarlijk niet voor aangezien. Ziedaar, ik zal blij zijn als je dit overwegen wilt. - [....]
(Over de Kroniek van Kloos in De N.G. van Januari 1897, Nieuwe Reeks, jrg 2, afl. 5 pag. 265-271. Bespreking van Verwey's bund el Aarde verschenen in 1896) |
|