| |
| |
| |
I Voor de oprichting
Kloos en Van der Goes
- Het is bekend, dat eenige der latere Nieuwe Gidsers op dezelfde H.B.S. te Amsterdam school gingen en dat van dr W. Doorenbos een stimuleerende invloed op zijn begaafde leerlingen uitging. Opvallend voor de verhoudingen van die dagen is het feit, dat b.v. Jacques Perk wèl Frank van der Goes kende, maar waarschijnlijk Kloos niet. Het is ook opmerkelijk, dat Doorenbos, die in 1881 het dramatisch gedicht Ruth van Verwey had gelezen, den jongen scholier in kennis bracht met Van der Goes, die hem bij Kloos introduceerde.
Vóór dat jaar schenen Kloos en Van der Goes elkaar nauwelijks te kennen, anders is de volgende briefkaart met de titulatuur haast onbegrijpelijk:
| |
Amsterdam, 5 Juni 1880
Mijn Heer,
Bij deze heb ik de eer U mede te deelen, dat ik U volstrekt niet voor een ongeluk houd, zooals U van bevriende zijde werd bericht, en dat ik dag en uur eener nadere kennismaking aan U overlaat, die zeer aangenaam zal zijn
Adres: tot 1 Juli
Leidsche straat 33.
van uw Dienstw: Dienaar
Willem Kloos.
De correspondentie tusschen Van der Goes en Kloos was vrij druk. Een door Van der Goes 1882 gedateerde brief leert ons, dat Kloos betaald werk zocht.
[Opdruk]
Leesmuseum
Amsterdam
Amice!
Ik zal je mijn bezoek aan de Koo verhalen.
Ik: Goeden dag, mijnheer de Koo, ik aarzel wel wat om bij u te komen. Koo. Zoo, hoe dat, mijnheer Kloos? Ik. Ik heb nog altijd eenige boeken van u .... Koo. Zoo hebt u ....? Ik. Ja, maar dat was eigenlijk niet de reden van mijn bezoek. Ik had gehoord, dat u bij het dag en blad hier en daar voor
| |
| |
het een en ander nog wel iemand kondt gebruiken, en nu kwam ik vragen of u in mij de elementen meende op te merken, die voor zoo een of andere betrekking geschikt waren. Koo. Ja, mijnheer Kloos, het groote bezwaar is, dat we niemand noodig hebben, (met nadruk) Alles is bezet. Er is volstrekt niemand noodig. U zult zeker 't liefst voor het buitenland willen. Daar is alles vol. Ik. Dat spijt mij. Dus u ziet geen kans .... Koo. Neen, als u drie maanden vroeger gekomen waart .... (Ik stap op). Natuurlijk, als medewerker zal ik u graag zien voor het inzenden van artikeltjes en berichtjes omtrent kunst en litteratuur .... Ik beduidde hem dat ik daar nu geen tijd voor had, dat ik moest klaarkomen voor mijn candidaats, zoo gauw mogelijk, maar dat ik mij aanbevolen hield. Koo Ik houd mij ook aanbevolen, voor de boeken, die ik u gestuurd heb, d.w.z. voor de recensies er van.
En zóo was nu ons onderhoud, waarmee al mijn plannen uitgingen als een nachtkaars, en ik weer net zoo als te voren zit, met het bewustzijn 14 dagen verknoeid te hebben.
Ik kom hedenmiddag na het diner bij je om een uur of half zeven. Maar verzend toch vast dezen brief, om mijn ongeluk te objectiveeren
tt.
Willem Kloos
| |
20 Mei 1882. Gerard Doustraat 24
Amice!
Gisteren had ik te veel slaap, om nog langer te blijven. Anders had ik je toen gevraagd, wat ik nu, of je mij voor een 14 dagen nog een f 50 zoudt willen leenen. Dat trage Grootboek traineert nu al 14 dagen en 't zal er nog wel 14 duren, 't Is niet om ‘Cognac te koopen’, maar voor verschillende noodige uitgaven, ‘met het oog’ op mijn nieuwe woning etc. Als je genegen bent mij voor deze laatste keer te helpen, kom dan van avond bij Doorenbos of zend ze mij morgen of geef mij een manier op, waarop ik ze uit je handen kan krijgen (een gerealiseerde metaphoor).
(ik zet alleen mijn initialen, om het nageslacht, weet je)
tt
W.K.
(In Het menschelijk Beeld van Willem Kloos door Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe, pag. 54 schrijft zij, dat Kloos ‘van zijn oudtante Veer een legaat van f 5000.- geërfd’ had. Het kan dus zijn, dat dit geld op het Grootboek stond).
Op 24 Mei schreef Kloos, dat hij verhuisd was naar Govert Flinkstraat 17 huis. Dan vertrekt hij naar Brussel, waar Van der Goes op de hoogte gehouden werd van zijn leven en werken.
| |
| |
| |
Brussel, 20 Juli, 1882. Rue Veidt no 54 (Ixelles)
Amice,
Ik leef hier zeer genoegelijk met Doorenbos saam, op een ‘quartier’ van 3 kamers à 80 frs. Den geheelen dag ben ik in de open lucht, en als ik terugkom, zal ik onkenbaar zijn van dikte en kleurigheid. Maar dat wilde ik je eigenlijk niet vertellen. Doorenbos' jongste zoon Kobus is een vreemd wezen. Hij heeft een zeer fraaie stem, probeert drama's te maken en wil naar de tooneel-school. Niet zoozeer om stellig acteur te worden: hij weet niet of hij er aanleg voor heeft, schoon hij heel Linnaeus, waarin jongens veel ouder dan hij, het hoofd op hol heeft gemaakt met zijn tooneelvertooningen en muziek-uitvoeringen, zoodat ze allen snakken om op de Tooneelschool te komen. Maar in allen gevalle doet hij daar nuttige kennis op en is hij daar met een doel en een omgeving, die zijn neigingen niet in den weg staan. Nu vraagt Doorenbos of jij zoo goed wilt zijn mij eenige informaties te geven, een programma te sturen, etc. Doe dit zoo spoedig mogelijk. Ik schrijf dit in haast, want ze wachten op mij om uit te gaan.
tt
Willem Kloos
De uitgave van Perks Gedichten. - Kloos werkte in die dagen aan de Inleiding tot Perks Gedichten. Daarover vertelt hij het volgende:
| |
Brussel, Rue Faider. 14. (St Gilles) 20 Sept. 1882
Amice!
Zaterdag, 30 September, kom ik, denkelijk terug. Doorenbos reeds vroeger, Donderdag al. Hij is echter nog ongesteld, schoon hij 't zelf niet weten wil. Twee dagen, voor eergisteren en eergisteren heeft hij gehad, dat hij, eigenlijk als een gek deed, zoo'n vreemde opgewondenheid vertoond zich in zijn woorden en zijn bewegingen.
22 Sept. Ik werd gestoord en kan nu eerst voortgaan. Doorenbos is nog altijd hetzelfde. Soms is hij, als vroeger, vroolijk en vriendelijk, maar meestal ‘loopt hij rond als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zal verslinden’, zooals Mevrouw het uit drukt. Dan vliegt zijn arendsblik rond, of hij ook iets vindt, om zijn onrust lucht te geven, en als er niets is, bedenkt hij wat. Een klein voorbeeld. Gisteravond zaten Martha, Kobus Koba en ik in de achterkamer, hij in het kleine kamertje. Ik las, voor mijn examen, Martha zat over te schrijven, wat ik dien dag voor den bundel gewerkt had. Daar komt D. binnen, gaat met zijn ellebogen naast Martha op de tafel leunen, en zegt: wat doe je toch met dien onzin. Je moest je schamen, dat aan een dame te laten kijken. Als Martha flink was, zou ze je in je gezicht uitgelachen heb-
| |
| |
ben. 't Is niets dan luiheid van Je. Je bent een luiaard, dat je 't zelf niet doet. Een oogenblik later. Alles wat je schrijft is op effect gemaakt - meer is 't niet - maar ik zal 't zeggen in 't publiek - ik zal je wel uitkleeden in den Spectator. Den vorigen middag had hij gezegd, dat het stuk goed was op eenige hardheden in den stijl na. En dat alles in ernst - hij meent het op dat oogen-blik. Mevrouw zegt, dat hij altijd zoo geweest is, maar nooit zoo erg als nu, zijn zenuwgestel is geheel in de war: zijn maag is ook weer niet goed, en hij slaapt onrustig. Als hij in Amsterdam komt, wil hij naar een professor gaan. Maar ik zou 't beter vinden, dat hij op de eene of andere manier van die school afkwam. Heb je al eens met v. Lennep gesproken. Mevrouw beweerde tegen mij, dat je haar beloofd had, aan D tot Januari verlof te bezorgen. Dat zal nu wel niet zoo positief geweest zijn, als zij het voorstelt, maar je moet toch eens moeite doen. Het eenige, dat Doorenbos helpen kan is rust.
Ik moet uit, want mijn kamer moet gedaan worden. Schrijf mij s.v.p. voor October nog eens je resultaten, en stuur mij s.v.p. 150 francs ik moet mijn rekeningen betalen, en heb nog slechts circa 50 francs Vergeet dit vooral niet, want ik sla anders een gek figuur tegenover Mevrouw D en mijn hospes.
tt.
W. Kloos
Paap is weer in stad. (Quellijnstraat 15) Verwey heb ik al een voorloopige tuchtiging gestuurd over zijn stuk. Twee vel van den bundel zijn reeds afgedrukt.
Het is zeker, dat Kloos hier werkt aan de uitgave van Perks Gedichten en de inleiding. Deze inleiding is in den eersten druk tweevoudig gedateerd. Deel I heeft op blz. 41: Augustus 1882; deel II op blz. 58: September 1882. Het is dus duidelijk, zoo schreef Stuiveling mij, dat hij aan dit tweede gedeelte bezig was. Aannemende dat ‘September 1882’ aanduidt, dat het toen voltooid was, moet men op 20 September wel een flink stuk gereed achten. De Briefwisseling Vosmaer-Kloos (blz. 170) geeft geen definitieve inlichting, maar het is toch duidelijk dat op 18 September vel 3 gezet was (de aanduidingen in Vosmaers brief kloppen precies met den eersten druk), terwijl toen het slot van de kopij nog niet was ingestuurd. Het ligt voor de hand dat Martha dus een gedeelte gecopieerd heeft, dat ligt tussen blz. 42 en 48 van den eersten druk; maar zeker is het niet, het kán ook van 49-58 zijn. Tot zoover Stuiveling.
Over het stuk van Verwey kan ik geen inlichtingen geven; het eerste critische artikel van Verwey verscheen Zondag 14 Mei 1882 in het weekblad De Amsterdammer en behandelde de vertaling van Byrons Manfred door W. Gosler. Het lijkt niet waarschijnlijk dat dit artikel bedoeld is.
Op 16 November 1883 schreef Kloos aan Van der Goes in het Engelsch uit de Ferdinand Bolstraat 94, dat hij pas uit Brussel terug was, waarop in het archief van Van der Goes de volgende briefkaarten volgden:
| |
| |
| |
Ferdinand Bolstraat 94
Dear Friend.
I should like to come and see you Thursday at 1/7 o'clock in the evening, being forced to intrude once more upon your kindness and your purse. I owe some 12 guilders as yet to my landlord, who has asked me for the money, for reason of his having n 't any more himself. I would be very much pleased if you had something to give me, for I've no time to lose these last days before the dread day of my doom.
Very truly yours
Willem Kloos
December 12th 1883.
| |
22 Oct. 1884
Amice,
Morgen verhuis ik naar Rue Souveraine 5 Ixelles-Bruxelles. Door een samenloop van omstandigheden is het met M.[artha Doorenbos] weer aan. Met het noodlot strijden zelfs de goden niet! Zie ik je van den winter? Schrijf mij eens. Ik heb geen nieuws.
tt Willem Kloos
| |
De activiteit van Van der Goes.
- In het Algemeen Handelsblad van 31 Januari 1885 kon men het volgende bericht lezen: De heeren F. van der Goes, K. Alberdingh Thijm (zich schrijvende L. Van Deijssell of K.J.W.) Frederik van Eeden en eenige anderen zijn voornemens een tijdschrift uit te geven dat bij de heeren Gebr. Binger zal verschijnen.
Toen Frederik van Eeden dit bericht gelezen had stuurde hij een briefkaart afgestempeld 31 Jan 85, aan Van der Goes:
Nu wordt het nog fraaier! daar staan wij in de krant. Het onafscheidelijke tweetal v.d. Goes en F.v.E. de reclame zoekers en groote tromroerders. Heb jij deel aan die publicatie?
Wees zoo goed mijn naam van de Bredero commissie te schrappen. Ik kan geen tijd meer zoek vergaderen. Ik moet spoedig examen doen en ben assistent in 't gasthuis geworden.
Adieu
tt
F.v.E.
Van der Goes moet hem hierop geantwoord hebben, wat blijkt uit den volgenden brief, waarvan een deel verloren is gegaan.
| |
| |
| |
2.2.85.
Amice,
Mijn briefkaart was inderdaad niet zeer vriendelijk en heusch. Doch mijn uiting was volstrekt niet bizonder openhartig en ik ben mij van geen waaksaamheid bewust waaraan die openhartigheid van tijd tot tijd ontsnapt.
Iemand van onze beweging en ikzelf vind in die samenvoeging niets vreemds of hinderlijks. Doch ik denk aan den indruk die deze publicatie op een meerderheid zal maken, die indruk zal zijn: Kijk! die twee willen hun naam weer eens gedrukt zien. Het is misschien flauw, maar ik ben van degenen, die een dergelijke misvatting hindert.
Ik heb een grooten hekel aan reclame en alles schijnt tot nu toe samen te spannen om mij den naam van een reclame zoeker te bezorgen. Het ware goed mij daaraan niet te storen maar ik kan het niet helpen het kwetst mij altijd.
Met de Br. commissie is het mij echter ernst. Ik tracht altijd consequent te blijven, doch ‘principieel’ ben ik niet, en de candidaten van Burgerplicht mogen uit één stuk zijn zulk een blok wezen ben ik niet. Het aantal stukjes waaruit ik besta is als het zand der zee.
Ik heb je gezegd - haal mij niet in commissies, in vennootschappen, vergaderingen en al die rommel. Ik begin altijd met te weigeren, dat is één stukje van me, dan kan ik dat niet volhouden, dat is een tweede, dan doe ik mijn best in alle oprechtheid om te doen wat ik op mij nam en dan valt het altijd tegen zoodat ik ophouden wil en toch mijn belofte niet breken durf. Zie wat een stukjes!
Ik heb mijn best gedaan het schamele beetje belangstelling dat ik van meet af aan voor de Br. viering gehad heb te voeden en te koesteren. Maar het mocht niet baten.
Ik vind zijn werk wel vermakelijk en zijn tijd wel belangwekkend - maar te midden der anderen met hun antiquarische verrukkingen en nauwgezette wetenschappelijke bewondering, voel ik mij volkomen misplaatst.
De grâce! laissez moi dormir! Laat mij ongemerkt van het tooneel verdwijnen - je hebt er mij opgeholpen - onzaliger gedachtenis - laat er mij weer afzakken, - stilletjes door een valluik. Ik ben toch niets meer dan figurant.
Ik kom niet bij je van avond - ik ben het volmaakt met je eens dat wij er goed genoeg voor zijn - maar ik weet hoe het gaan zou. Evenals de vorige maal toen ik kwam om te bedanken.
Zeg maar aan Prof Jan [ten Brink] hij niet boos moet zijn [ ] speech maar wat langer [ ]
Ik heb nog een oude [ ] voor de tentoonstelling [ ] tretten er in.
Ik zal aan [ ] 't gasthuis den tijd geven die ik den dooden Breeroo niet gun.
In vriendschap de uwe
F.v.E.
| |
| |
Toen tot de oprichting van De Nieuwe Gids besloten was en de werkzaamheden aan den gang waren zijn ook nog brieven gewisseld, al lag het voor de hand, dat veel mondeling besproken werd. Zoo schreef Van Eeden op een briefkaart uit Haarlem, afgestempeld 1 Aug 1885, aan Van der Goes het volgende:
[....] Hoe gaat het in Amsterdam en met onze zaken? Is Kloos nog in de stad? Hij antwoord mij niet op een brief. Zondag ga ik voor eenigen tijd naar Noordwiyk a/zee, adres: Huis ter Duin.
Als er wat nieuws is hoor ik het graag, ook als het noodig is in Amsterdam te komen ben ik altijd bereid.
Ik heb een brief van Kloos
[....]
Kloos hield Van der Goes op de hoogte van de vorderingen op deze briefkaart:
| |
5 Sept 1885
Amice,
Hierbij zend ik je een proef van de bladzijde, zooals ze worden zal. Het papier is natuurlijk anders. Je zult er zeker wel meê tevreden zijn. Ik heb vergeten je te zeggen, dat van Eeden Maandag a.s. in de stad komt, en het dus misschien beter is, om het stuk van Paap niet op te sturen naar Mijns-heerenland.
tt
Willem Kloos.
Dat Paap zijn vriend Stratemeyer als kroniekschrijver over politiek aan het tijdschrift wilde verbinden is uit tal van bescheiden bekend (Zie De Geschiedenis van De Nieuwe Gids blzz. 32-35). Zie hier wat Van Eeden aan Van der Goes heeft geschreven toen het stuk van Stratemeyer niet geaccepteerd werd en Van der Goes dat overzicht geschreven had:
Amice
Ik moet erkennen dat je Stratemaker hebt overwonnen, - de lof is wel karig maar je verwacht zeker niet veel meer.
Je bent voornamelijk handiger geweest en hebt meer gewoekerd met hetgeen je wist en te vertellen hadt. Wat ik belangrijk vond heb ik aangestreept - het zijn maar negen regels - maar dat is al een heele boel voor een overzicht.
Aanmerkingen zette ik op den achterkant.
Ik ben van opinie, dat we het hiermee wel eens kunnen probeeren. Ver-
| |
| |
zacht je socialistische ontboezemingen wat - en laat vooral geen witte plekken waar twee conservatieve kamerleden moeten staan die 't heele land kent.
Ook mag niemand weten dat jij het schrijft. Vind je dat ook niet?
Adieu
tt
F.v.E.
| |
Aletrino en Van Looy.
- Toen Jacobus van Looy in Italië was heeft Aletrino aan Jan Veth een brief gedicteerd. Deze brief van 17 Juni '85 werd uit de Boerhave-straat 60 te Amsterdam verzonden. Daarin schreef Aletrino ter verklaring van het dictaat: 'De laatste drie maanden zijn voor mij gedeeltelijk halftint en beenzwart geweest M'n oogen namelijk hebben in een staat van rotheid verkeerd, waarbij de drinkputten van Jerusalem, een toonbeeld van Hollandsche zuiverheid zouden zijn. 'In De Nieuwe Gids (re jrg. 5e afl. 1 Juni 1886) heeft Aletrino een novelle gepubliceerd getiteld In 't Donker, waarvan de eerste regels aldus luiden: ‘'t Zijn nu al bijna veertien dagen dat ik voortdurend in 't donker zit. Mijn oogkwaal geneest niet. Mijn geest wordt ziek door 't vele alleen zijn’.
Het volgende fragment uit den brief van Aletrino geeft ons een blik op de vergaderingen van Flanor en de voorbereidingen van de stichting van De Nieuwe Gids.
[....] Laat ik beginnen met Flanor. Van de laatste keer dat jij er was, staat me niet meer voor den geest dan een vuurwerk fontijn van sinaasappelen waarmee je gooide. Ik geloof dat die laatste werkzaamheid van jou een van de beste is geweest, die er sints de herleving zijn geweest. Veél is er niet gedaan. Ikzelf heb m'n werkzaamheid vervuld met een 2 ½ uur-lange lezing over de prostitutie die een succés d'estime, en misschien nog meer een succès de scandale heeft gehad. Van der Goes die 'n specialiteit in dit soort onderwerpen is, heeft 'n onafgewerkt lezinkje gegeven over iets waar hijzelf nog niets van weet. De avonden blijven gezellig ofschoon het souper (wat nog het beste was) er langzamerhand bij inschiet. En ware het niet dat zich uit Flanor een Gulden Winckel ontwikkelt, Flanor zou niets praesteeren tegenover de buitenwereld. Ik voor mij moet je zeggen dat ik me deerlijk in Flanor heb bedrogen. Ik heb het beschouwd als een Parnassus, en zie meer en meer dat het een duin is - niet eens de ‘Blinkert’, waarop een hoop boerenlui in plaats van goden en tusschen die boerenlui, hier en daar eris een mensch. Of ik onder de goden, de boerenlui of de menschen hoor, wil ik niet beslissen. Ik doe mezelf niet graag pijn. Die menschen vormen de Gulden Winckel. De G.W. doet me onwillekeurig denken aan het verhaal van de twee echtelieden, waarvan Mevrouw in een gezegende positie was, en die heftige ruzie hadden of de toekomstige spruit Jantje danwel Ammelezwinta zou heeten. De ruzie liep zóó hoog, dat Mevrouw een miskraam kreeg. De G.W. bestaat nog niet eens, of de naam wordt reeds veranderd, en is verdraaid in ‘Nieuwe Gids’. Verdeeldheid zal er wel niet onder de Redacteurs
| |
| |
komen, maar ik ben toch bang dat de ‘Nieuwe Gids’ niet zal uitwerken wat de G.W. had gedaan, vooral omdat van het oorspronkelijk plan moest afgeweken worden. Immers in plaats elke maand een aflevering, zal er elke twee maanden een verschijnen, en ik ben hard bang, dat men in het tijdverloop tusschen de eerste en de tweede aflevering, de eerste zal vergeten. De redacteurs zelf: v.d. Goes, Paap, v. Eeden, Verwey en Kloos, hebben goeden moed en zijn vol vuur, tenminste de vier eersten. Van Kloos weet ik het niet omdat-i in de laatste weken verdwenen is. Ik had 'm namelijk onder behandeling, omdat z'n zenuwgestel geschokt was. Je weet dat 'n jong medicus zonder praktijk erg trouw een eenigen patient opzoekt! zoodat ik ook geregeld bij Kloos kwam, tot ik opeens hoorde dat Kl. uit de stad was. Dwars tegen m'n raad, of liever zonder m'n raad! Zou-i m'n aanstaande rekening ontvlucht zijn? Ik weet het niet, evenmin als Verwey het weet, de eenige die 'n bericht van 'm ontvangen heeft, namelijk dat-i in Voorburg bij 'n tante zit te werken. Of Verwey nog in de laatste dagen bericht van 'm heeft gekregen weet ik niet, want Verwey is zoo schaarsch als de aardbeien en de warmte! Het eenige wat ik van Verwey weet is dat-i van morgen als een dolleman bij Kees is komen opvliegen, en daar het bericht heeft achtergelaten dat-i vandaag examen deed. Kees lag te bed (hij heeft een eigenaardige gewoonte om den morgenstond te genieten!) en heeft hemzelf niet gesproken, maar de informaties die we met ons tweeën hebben ingewonnen aan de Universiteit en aan het Gymnasium hebben ons geleerd dat er geen sprake is van examen. Of Verwey aan bundelmanie lijdt, een kwaal waarmee vele jongelui behept zijn tegenwoordig! - Ik weet het niet - zeker is z'n gedrag hoogst vreemd vandaag. Die bundelmanie is 'n nieuwe ziekte, getuige de Heer Cosman, die jezelf kent, en Cornelis Paradijs, 'n jongeling die de lier van Beets, Helmers, Bilderdijk en andere Hollandsche dichters heeft geleend. Z'n bundel zal waarschijnlijk in het najaar verschijnen. Kloos zal daarvoor een voorrede schrijven van het standpunt van oud-vriend, terwijl ik er een hartig woord aan toe zal voegen als Christelijk jongeling. Ik ben bang dat de bundel meer opgang zal maken dan ‘de Kleine Johannes’ van denzelfden, omdat het publiek veel meer voelt voor God en deugdzaamheid dan voor waarheid en gevoel. De Kleine Johannes is nu geheel af en zal in de Nieuwe-Gulden-Gids-Winckel verschijnen. Gelukkig dat het af is, want Kees zit voor z'n artsexamen, waarvoor-i elken dag 'n oproeping kan thuiskrijgen, en waarvoor-i nu toch al werkt zooals dat z'n gewoonte is, namelijk heel weinig. Het is echter niet de Nieuwe-Gids die 'm veel tijd wegneemt, maar 'n stilleven dat-i bij: Veth op het atelier zit te konterfeiten, en waarop het portret van Paap welgevallig kijkt, want Paap wordt ook vereeuwigd in olieverf; wat ik 'n betere vereeuwiging vind dan door ‘Bombono's’, of door andere ‘stukken’ die-i onvoorzichtig zal trachten te schrijven over dingen waar-i meent verstand van te hebben. Gelukkig dat-i getemd zal worden door z'n mederedakteurs, die aan den anderen kant een grooten steun aan 'm hebben. Want hij werkt veel voor het nieuwe Tijdschrift en is zeer praktiesch, praktiescher dan vanderGoes, die zich op de redakteursvergadering
| |
| |
nu en dan wel eenigszins laat meêsleepen, door weinige sympathie met Paap. Nu ik van van der Goes spreek als litterator komt me onwillekeurig de laatste vergadering van ‘Flanor’ in de gedachten, waarop-i (héél leelijk) met de conventie van een vierde rangs theater, zooals Veth zegt, een stuk uit ‘Ruy Blas’ het voorgelezen, ter eere van de nagedachtenis van Victor Hugo. Of de cher maître daarmeê gediend zou zijn geweest, als-i het bij zijn leven nog gehoord had, betwijfel ik. Echter, de wil was goed, en de vereering mocht niet ontbreken op 'n vergadering van Flanor, waar indertijd met algemeene stemmen is aangenomen, den beroemden dichter 'n gelukwensch te sturen. Waarschijnlijk zul-je wel alles van Hugo's dood weten, niet alleen omdat Italië een deputatie naar z'n begrafenis heeft gestuurd, maar ook wijl z'n dood samenviel met die van Terenzio Mammiani die in Italië hoog vereerd werd, zooals de couranten schrijven en met die van de Neuville, waar-in jij als ‘schilder en glazenmaker’ vanzelf belang moet hebben gesteld. Als je eenigen lust hebt om meer van z'n begrafenis en z'n dood te weten, zal ik je in een volgenden brief daarover schrijven. Je zult echter wel in Rome genoeg gehoord hebben - M'n oordeel wil ik niet zeggen - alleen dát - dat het me spijt dat in onzen tegenwoordigen tijd, waarin de Lantaarn van Diogenes een duur betaald artikel zou zijn, er weer een vuurbaak is omgevallen die niet licht vergoed kan worden door 'n andere. Je moet die Lantaarn van Diogenes niet gaan versurrogaten met ‘de Lantaarn’ het Maandblad dat Biederlack een ‘letterkundige’ noemt en dat, trots op z'n bestaan, de meest woedende moppen tapt op de Nieuwe Gids en op Kloos.
Wat het schildersgebied aangaat, waarop ik me ook langzamerhand ga bewegen, door de massa techniesche termen die ik langzamerhand leer kennen, en het eigenaardig duim-manuaal wat ik van Allebé en Veth overneem (hij schrijft het zelf!) - behalve Veth en vanderValk zie ik alleen Witsen, die zich terug heeft getrokken op z'n atelier in Maartensdijk, waarvan uit hij schilderstukken de wereld instuurt die op de tentoonstelling te Rotterdam terecht komen en daar genoemd worden ‘de beste onder de voortbrengselen van de jongere school’. Ik zie Witsen nooit met z'n penceel maar wel met z'n bas gewapend op de Vrijdagavond-trio's bij Chap, waar ik Veth nooit anders ontmoet dan zich oefenend om een boa-constructor te worden (hij schrijft hetzelf!) en waar Chap de eerste viool speelt in dubbelen zin. Chap heeft die afleiding wel noodig, want hij is nog altijd trouw bezig om zich te wennen later een inwoner te worden van een ‘stankdal van Java’. Trouwens dat mag-i wel doen om z'n naam van doctor in de chemie op te houden, want het zomerpak dat-i zich heeft aangeschaft, komt zóó weinig overeen met z'n waardigheid, dat Veth van plan is er een caricatuur van te maken.
Ziehier, waarde Jac. eenige verspreide nieuwtjes, zóómaar voor de hand weggegrepen [....]
Noot van secretaris
Ik heb dit geschreven hoerende niet gehoord en ziende niet gezien hebbende comme une machine. J.V.
|
|