tenissen en ten tweede lang niet alle documenten en brieven van belang waren. Het spreekt vanzelf, dat ik importante stukken niet ongebruikt liet.
Dat ik weinig aandacht heb besteed aan Jacques Perk is niet, omdat ik dezen voorlooper van de Beweging van Tachtig niet belangrijk genoeg vond, maar uitsluitend omdat ik meende, dat zijn figuur door de vele publicaties reeds voldoende belicht was en hij niet direct van beteekenis was voor de geschiedenis van De Nieuwe Gids.
Wat de documenten over de Lieven Nijlandquaestie betreft meende ik te moeten verwijzen naar mijn in 1947 bij A.A.M. Stols te 's-Gravenhage verschenen geschrift Het conflict tusschen Willem Kloos en Frederik van Eeden. Ook meen ik te moeten wijzen op een uitgebreid opstel, dat ik schreef over Aug. P. van Groeningen en De Nieuwe Gids, dat opgenomen werd in het twee-maandelijksch tijdschrift Libertinage, nos 3 en 4 1953.
Behalve het in de Koninklijke Bibliotheek aanwezige materiaal heb ik het Frederik van Eedenmuseum te Amsterdam, de Universiteitsbibliotheek aldaar, de Letterkundige Verzameling in het Gemeente-archief te 's-Gravenhage, het archief van ir A.C. Prins en het Diepenbrock-archief-geraadpleegd. Wat dit laatste archief betreft: daarvoor ontving ik de zeer spontaan en gul gegeven medewerking van prof. dr Eduard Reeser, wien ik hier gaarne mijn openlijken dank betuig.
Grooten dank en erkentelijkheid ben ik verschuldigd aan Ing. Hans van Eeden, die mij niet alleen toegang gaf tot het Frederik van Eedenmuseum, maar ook tal van tot nog toe ongepubliceerde documenten te mijner beschikking stelde en aan mej. dr M. Elisabeth Kluit, die mij op dat museum steeds alle hulp heeft geboden.
Op de K.B. waren het de toenmalige onder-directeur en chef van de afdeeling handschriften dr G. van Alphen, thans hoogleeraar te Pretoria, en mej. A.F. Dekker, voor wie geen moeite te veel was om mij, veel-vrager, te woord te staan en hulp te bieden.
Dr W. Moll, toenmalig gemeente-archivaris van 's-Gravenhage, heeft mij altijd op de makkelijkste wijze toegang verschaft in de belangrijke Letterkundige verzameling, die daar aanwezig is en de heer C.C. Spiering van dat archief bood mij steeds zijn hulp aan; de zoon van Arij Prins stelde mij de oorspronkelijke brieven van tal van schrijvers ter hand.
Ook ben ik dank verschuldigd aan A.A.M. Stols voor het afstaan van het Copieboek van Willem Kloos, dat vele brieven bevat, die anders niet onder mijn oogen zouden gekomen zijn; aan dr J.C. Brandt Corstius, die mij al zijn materiaal ter beschikking stelde; aan Henri Mayer, die, als steeds, hulpvaardig was. Ten slotte moet ik het bestuur van de Jan Campert-stichting te 's-Gravenhage, dat zooveel vertrouwen in mij stelde door de opdracht te verstrekken, hier openlijk mijn dank betuigen.
Rest mij nog de verklaring, waarom dit boek niet in de nieuwe spelling is geschreven. Behalve mijn eigen voorkeur is het hoofdargument geweest, dat schier alle brieven en documenten in de eigen spelling van den auteur