De geschiedenis van De Nieuwe Gids
(1955)–G.H. 's- Gravesande– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |||||
Gorter en De Nieuwe Gids.- ‘Morgen of overmorgen zend ik je ± 1500 regels (gecopieerd). Schrijf of krab er niets bij s.v.p., de copie heeft een bijzonder doel. Daarom wou ik haar graag terstond terug hebben. Wat het ding zelf betreft: ik heb iets willen maken van niets dan schittering en zonschijn. Het bestaat nit 3 deelen of boeken (in 't geheel 4400). Het eerste is jeugd en, hoop ik, kinderlijk. Het tweede is veel zwaarder en moeilijker; mannelijker heb ik het willen maken. Het derde is rustiger, doodscher dan de twee andere. Maar de hoofdzaak was: het licht en het vlammen er van. Het vlamde in mijn gedachten. Enfin, het moet voor zich zelf spreken’. Van Gorter zijn er weinig brieven bewaard gebleven, maar de bovenstaande is een belangrijk document. Op Mei volgden de sensitivistische verzen in den 4en en 5den jaargang. In den 6den jaargang (1891) werd het groote gedicht De Dagen opgenomen en niet minder dan 41 pagina's verzen, waarbij de z.g. kenteringssonnetten, maar in den volgenden jaargang stond geen werk van hem. In 1893 (8e jrg.) verschenen weer 4 sonnetten en Balder. Dat was het laatst, wat van hem in De Nieuwe Gids is geplaatst. Hoe stond Willem Kloos, die uitvoerig en bewonderend in een Literaire Kroniek over Gorters bundel Verzen had geschreven, aanvankelijk tegenover deze poezie? In een brief van 31 Juli 1890 schreef hij aan Van Eeden (Copieboek W.K.): | |||||
[31 juli 1890]Beste Free, Bij deze stuur ik je eenige verzen van Gorter, proef en copy. Ik begrijp er zeer weinig van, slechts hier en daar een uitdrukking, en een zeer vage impressie van het geheel. Het duidelijkste, zelfs mooi, vind ik no III. tot aan ‘wereld verlichtende lucht’. Ik ben tegen de plaatsing, maar durf ze niet te weigeren zonder jou gehoord te hebben. Misschien ben jij gelukkiger dan ik. | |||||
[pagina 387]
| |||||
Ik ben een beetje ontstemd, want ik sta voor het dilemma ‘Ben ik zoo stom en ouderwetsch òf is Gorter van de wijs’. En geen der beide oplossingen is mij erg aangenaam. tt Willem.
Heb je 't Handelsblad gelezen? Stom, hè. Den Heer Frederik v. Eeden.
Het antwoord van Van Eeden heb ik niet gevonden, maar de verzen zijn geplaatst. In ieder geval weten we hoe Van Eeden over Gorter als dichter en mensch dacht, wat hij dikwijls in zijn dagboek heeft uitgesproken. En droeg hij hem niet één van zijn bundels Studies op? Gorter schijnt meer op verzet gestuit te zijn. Althans Van Deyssel schreef 14 December 1891 aan Arij Prins (archief ir. A.G. Prins): ‘Gorter werkt zeer mooye zaken. Er zijn er hier maar heel weinige, zelfs onder zijn vrienden, die hem begrijpen’. Zelf had Van Deyssel veel waardeering voor die sensitivistische verzen. Een tweede brief van Gorter uit het Nieuwe Gids-archief is door Kloos met copieerinkt gedateerd 25 Sept. '90 (69 E 5): | |||||
[25 sep. 1890]Amice! Ik kom Zaterdag na het eten bij je om je mijn bijdrage voor te lezen. Hoor eens ouwe kerel, jij die er mee begonnen bent, oude geluidsgod, je moet niet denken dat ik de ouwe geboden vergeet. Voor ik schrijf, wacht ik tot het klinkt in mijn ooren, en als ik ophou is het omdat mijn ooren òp zijn. Geloof dat maar al zie je me rare dingen doen. Ik doe nooit anders. Verder kan ik er niets aan doen, dat weet je. t.t. H. Gorter
Op 26 September schreef Kloos aan Tak, dat hij bezig was aan een kroniek over Gorter. Daaruit valt op te maken, dat de bundel Verzen verschenen was. In een in het Copieboek W.K. waarschijnlijk verkeerd gedateerd briefje aan Gorter - het staat tusschen brieven van 19 en 26 September en zal dus niet 23 October, maar 23 SeptemberGa naar voetnoot1 geschreven zijn - deelt hij | |||||
[pagina 388]
| |||||
mede: ‘Je bundel heb ik gelezen, en ben bezig aan de kroniek. Ik haal de kwestie op van vóór Adam af. Ik klets heel wijs over de gemeenschappelijke voorouders van menschen en apen, en vergelijk jou met een hond die blaft. Dit laatste is eenigszins anders, maar 't is over 't geheel: deftig’. Deze kroniek is in October 1890 gepubliceerd ( De N.G. jrg 6 I blz. 139-149). In een speelsche bui heeft Kloos daarna aan Gorter een briefje geschreven, dat onder die luchtigheid toch een diepen ernst als ondertoon heeft. Men kan er uit lezen, dat hij Gorter parodieert in de eerste verzen; waar het tweede gedicht op slaat heb ik niet geheel kunnen nagaan al is het duidelijk, dat het over afdrukjes gaat. Het slot blijft echter raadselachtig. Hier volgt de brief uit het Copieboek W.K.: | |||||
14 October 1890Amice, Anch'io!
Mijn oogen heel stil
langs mijn rug het geril
van aanwaaiende windenen
zacht', onzichtbare vlinderen,
Vlinderen, vlinderen.
O, ik wou dat ik maar heel
Wég was in gespeel.
't Dunne groene wordt geel
Van den schitterenden Zomer, den hoogblozenden Zomer, den Zomer-zomer bleef niet heel veel.
Dit als een klein tegengif tegen de Kroniek: anders word je te pedant. Als ik nu een vel van die verzen bij elkaar heb, dan zet ik ze in de N.G. en dan krijg ik f 80, en dan deelen we samen den buit. Hoe vin-je die? Om nu niet misverstaan te worden, hetgeen mij in den laatsten tijd nog al eens is overkomen, voeg ik er bij. Tot dusverre bevat dit briefje niets dan zuiveren onzin. Maar nu begint de ernst: Neen, laat ik u niet langer plagen
Maar met bescheiden kalmte vragen
O Herman Gorter, wat te doen
Moet Clausen dan die exemplaren
Nog langer in zijn huis bewaren? ...
Dat moog de Muze zelf verhoên!
Wat zal, wat moet, wat kan gebeuren!
Zie Valk verslagen, Breitner treuren,
En Hein, die in een hoekje weent:
| |||||
[pagina 389]
| |||||
Wijl Frans verdween, hoor 'k Karel klagen
O laat mij, laat mij, laat mij vragen
Wien of gij eigenlijk toch meent.
Er is meer ernst, schreef ik, in dit briefje dan men oppervlakkig zou denken. De f 80, die Kloos zegt te krijgen van De Nieuwe Gids houdt een protest in tegen het besluit der redactie om aan Kloos een hoog honorarium te beloven, in de hoop, dat hij daardoor geprikkeld zou worden meer te schrijven, waarover reeds in een vorig hoofdstuk bijzonderheden zijn gepubliceerd. Als men nagaat wat Kloos in den 6den, 7den en 8sten jaargang heeft bijgedragen ziet men in den 6den jaargang (1891) slechts proza: de Kroniek over Gorter; het befaamde opstel over Vosmaer; de Nieuwste Fransche letteren, Over Dominee Hugenholtz en Frederik van Eeden; in den 7den (1892) niets, noch proza noch poëzie en in den 8sten (1893) veel poëzie, maar ten deele reeds vroeger gepubliceerde verzen o.a. Rhodopis, en een kroniek van nog geen 3 pagina's. Gorter was toen de op den voorgrond tredende figuur. In de notulen van De Nieuwe Gids (69 E 16) kan men lezen, dat Gorter de redactie-vergadering van 22 December 1890 bijwoonde, maar men vindt daarin geen woord verder over hem. Op 16 Januari 1891 was hij weer aanwezig. Over die bijeenkomst zeggen de notulen: 'De heer H. Gorter verschijnt en vraagt der redactie of hij, niet terstond, maar na een jaar of anderhalf rekenen kan op een grooter honorarium. Hij is nl. van plan groote gedichten te maken, en die ter plaatsing, geheel of gedeeltelijk aan te bieden. Krijgt hij meer honorarium, dan zou hij kans zien te eeniger tijd zijn betrekking op te geven en alleen voor zijn werk te leven. Hij dacht zoo iets van f 50 het vel. ‘Het antwoord der redactie luidt, dat zeer zeker zijn honorarium aanmerkelijk zal verhoogd worden, zoodra de finantieele toestand dit permitteert’. Na deze vergadering schijnt Gorter op de quaestie teruggekomen te zijn. In een uitvoerigen brief van 13 Februari 1891, een antwoord aan Tak, (de brief van den laatste ontbreekt) schreef Kloos (Copieboek W.K.): 'Wat Gorter aangaat, ik dacht dat die zaak in orde was. In de notulen (altijd die notulen!) lees ik, 16 Januari 1891 ‘Het antwoord der redactie luidt, dat zijn (Gorters) honorarium aanmerkelijk zou verhoogd worden, zoodra de finantieële toestand dit permitteert’. Daar Gorter zelf gesproken had, van dat hij die verhooging niet wenschte op het oogenblik, maar na één of anderhalf jaar, als hij bedankt zou hebben voor zijn leeraarschap, zou ik gaarne ingelicht worden waarom gij zijn zaak weder in behandeling wenscht te nemen. Is Gorter er weêr bij u op terug gekomen? ‘Mijn advies, indien gij de zaak nog eens wilt bespreken, is dit: Ik ben er tegen, zoolang Gorter leeraar is, zijn honorarium op f 50 te brengen (de door hem genoemde som) op grond van de volgende overwegingen. Van Deyssel heeft ongeveer f 900 vast inkomen met vrouw en kind, | |||||
[pagina 390]
| |||||
Verwey f 1500 met dito dito, ik f 600 zonder gade en kroost. Ik vind dat wij drieën, op grond van dat lage inkomen, en vooral op grond van onze antecedenten, in aanmerking komen om een hoog honorarium te genieten. Nu vind ik Gorter, een der beste menschen die ik ken en wien ik gaarne alles goeds gun (meer dan aan Verwey b:v:) maar de billijkheid gebiedt mij toch om te zeggen, dat hij noch de oogenblikkelijke behoefte noch de antecedenten ten opzichte van de N.G. bezit, om voor zoo'n aanmerkelijke verhooging van zijn honorarium op het oogenblik in aanmerking te komen. Daargelaten nog dat zijn bijdragen van dien aard zijn, dat zij, praktisch, bij kleine beetjes ons goeddoen door het opzien dat zij baren, maar dat zij bij grootere hoeveelheden (als wanneer hij alleen er voldoende baat bij zou vinden) de aflevering voor verreweg het grootste gedeelte van de lezers, onleesbaar maken. Dit nu zou wel geen reden zijn, om zulke bijdragen, als zij literair goed zijn, te weigeren natuurlijk, maar het is toch een bijkomstig argument om zijn honorarium niet uitbundig te verhoogen. Daar men echter geven en nemen moet in het leven, ben ik er niet tegen zijn honorarium van 20 op 30 gulden per vel te brengen. Zegt Gorter ons echter, dat hij er aan denkt zoo spoedig mogelijk zijn leeraarschap neêr te leggen, hetgeen zeker der Hollandsche kunst ten goede zou komen, dan vind ik ook, dat wij ernstig moeten beraadslagen wat wij voor hem doen kunnen’Ga naar voetnoot1 Inderdaad is het verzoek van Gorter weer ter sprake gekomen op 19 Februari, waaromtrent de notulen vermelden: ‘Omtrent Gorter's verzoek wordt besloten, dat wij vooralsnog geen toezegging van hooger honorarium kunnen doen, daar onze toestand nog te onzeker is. De behandeling der zaak wordt dus uitgesteld tot heden over een jaar, 19 Februari 1892’. Kloos had, zooals ik reeds schreef, in den 7den jaargang niets bijgedragen. Dit verdriette de overige redacteuren, die naar middelen zochten om in die leemte te voorzien, althans wat de Literaire kroniek betrof. Frank van der Goes en ook Van Eeden wilden Gorter vast verbinden aan de redactie. De gebeurtenissen uit die jaren zijn vastgelegd door Frank van der Goes in zijn boekje met Litteraire Herinneringen uit den Nieuwe-Gids-tijd. Indien ik niet over nieuwe gegevens beschikte zou ik naar dit boek kunnen verwijzen, maar nu is het gewenscht om Van der Goes aan te vullen, ook daar waar hij zegt over bepaalde brieven van zichzelf niet te beschikken en verklaart, dat | |||||
[pagina 393]
| |||||
de andere redaktieleden heeft geijverd en een te sterke voorstelling gegeven van zijn bereidwilligheid; en wel, omdat Van Eeden van Gorter steun zou hebben gehoopt tegenover Kloos met wien hij, Van Eeden, reeds op niet al te goeden voet stond'. Dat Van der Goes hier de quaestie niet geheel zuiver heeft weergegeven blijkt uit den hieronder volgenden brief van Gorter aan Kloos (Gemeentearchief), waarin Gorter uitdrukkelijk verklaart, dat hij ‘een paar maanden geleden om een plaats als redacteur en f 25O honorarium jaarlijks vroeg’. De brief verklaart ook, waarom Gorter, hoewel hem gevraagd was voor October 1892 iets af te staan, pas weer in Juni 1893 in De Nieuwe Gids publiceerde na Augustus 1891. In zijn Litt. Herinneringen vertelt Van der Goes dan, dat op 28 April een bijeenkomst werd gehouden bij Kloos. Deze was 17 April met Boeken van zijn buitenlandsche reis in het land teruggekeerd en, zooals hij aan Witsen schreef (75 C 51 f.) ‘weêr heelemaal gezond en erg in mijn schik met goeje plannen’. In die redactie-vergadering verklaarden Van der Goes, Van Eeden en Tak, ‘dat zij met de van hem [Kloos] ondervonden tegenwerking geen genoegen konden nemen. Blijkens een aanteekening in mijn agenda voegden Van Eeden en Tak er bij dat zij, om die reden, de geheele verantwoordelijkheid voor de leiding aan Kloos wilden overlaten en na afloop van den jaargang nog slechts als medewerkers hun naam zouden kunnen geven. Als het in 't bijzonder door Tak uitgesproken motief noteerde ik: Autocratische handelingen van Kloos tegenover Gorter, als redacteur door de anderen gewenscht. en wat mijn eigen houding betreft: Heb mijn redakteurschap voor politiek gereserveerd’. In het Copieboek W.K. ligt een onvoltooiden brief van 30 Mei 1893, een antwoord op den bovenbedoelden, ongedateerden, brief van Gorter, die dus waarschijnlijk in het laatst van Mei 1893 geschreven is. Dit fragment is van belang, omdat Kloos heel goed begreep, dat de litteraire afdeeling door het besluit van Van Eeden - en wellicht zag hij in de nabije toekomst anderen hem volgen - schade zou lijden. Daarom wilde hij Gorter behouden als medewerker, hoewel hij hem had afgewezen als redacteur en uit een reeds eerder geciteerden brief aan Tak ook geen hooger honorarium wilde geven. Hier volgen de brieven van Gorter en Kloos:
Amice! Ik wil zoolang de redactie van de N.G. zoo uit elkaar ligt als nu, niet inzenden om de volgende reden: Nu ik weldra geen betrekking meer heb, moet ik hooger honorarium aan de N.G. redactie vragen. Ik zou dus nu, als ik wat inzond, een voorstel aan haar moeten doen. Dat wil ik niet, want toen ik een paar maanden geleden om een plaats als redacteur en f 250 honorarium jaarlijks vroeg, waren | |||||
[pagina 394]
| |||||
3 leden der red. daarvoor, jij er tegen. Ter wille van den vrede trok ik toen mijn voorstel in, maar ik nam mij voor niet meer met deze redactie te onderhandelen. Mijn gedachten zijn te zeer vervuld met andere dingen, dan dat ik mij met quaesties als toen ontstonden zou willen bezighouden, en zelfs al ontstonden ze nu niet, wat best mogelijk is, ik houd het voor rationeel niet te onderhandelen met een lichaam dat zóó oneenig is als de N.G. redactie. Zoodra de zaak een nieuwen vasten vorm zal hebben gekregen (je zegt dat jij alleen redacteur zoudt worden, dat hoop ik zeer), dan zal ik je een voorstel doen, dan kunnen we in alle kalmte zien of we het eens kunnen worden. t.t. H. Gorter | |||||
Amsterdam, 30 Mei 1893 1e Parkstraat 438Amice, Je brief is geen antwoord, permitteer me de opmerking, op wat ik schreefGa naar voetnoot1: ‘Ik wil je gaarne de verzekering geven dat de nieuwe geldelijke voorwaarden, waarop na die regeling je medewerking zal vergoed worden, dan zullen beschouwd worden ook van toepassing te zijn op wat je nu nog onder het oude régime ten beste geven mocht’. Bedenk je toch wel, er is geen kwestie van onderhandelen met een onderling oneenige redactie: ik doe je eenvoudig als toekomstige redactie, in verstandhouding met Versluys, een verzoek, en geef je een belofte, die ook voor wat je nu mocht willen geven, terugwerkend zal zijn. Wees nu geen stijfkop, maar toon je goeden wil: Versluys en ik zullen je daar later dankbaar voor zijn. Wat je schrijft over die zaak van verleden winter, heeft niets met dit geval te maken. Het bezwaar dat ik toen had, nl, dat ikzelf niet genoeg kreeg, om in mijn eenvoudigste onderhoud te voorzien, bestaat natuurlijk niet meer, zoodra ik alleen met Versluys te doen hebGa naar voetnoot2.
Witsen werd over de zaken van De Nieuwe Gids op de hoogte gehouden. Op 29 Mei '93 - dus een dag vóór dezen brief - schreef Boeken hem uit de 1e Parkstraat 438 (75C 51b.): ‘Ik kan je over de N.G. zaken niet veel nieuws schrijven behalve dat het met de Juni afl. niet voorspoedig gaat. Versluys heeft Gorter per brief verzocht om copie. G. heeft geantwoord dat hij met zijne medewerking wilde wachten, tot de verandering in de redactie tot stand zou zijn gekomen, en dan wilde hij een nieuwe overeenkomst over honorarium treffen. Nu heeft Willem DonderdagGa naar voetnoot3 hem nog eens dringend | |||||
[pagina 395]
| |||||
geschreven, met de verzekering dat als later zijn honorarium zou verhoogd worden, zijn tegenwoordig werk ook zoo zou worden berekend. O.a. ook “Als je rustig afwacht de dingen die komen zullen, niet als de man die de kat uit de boom kijkt, maar als de vertrouwde, die weet dat er voor hem gezorgd zal worden, naar besten wil en vermogen, dan kan dat niet anders dan èn voor jou èn voor het tijdschrift het beste zijn”. Het is nu Maandag en hij heeft nog niet geantwoord. Wat moeten we hier van denken? - Je moet weten dat de vorige kwestie van die ontmoeting door G. zelf uit de wereld is gemaakt. Willem schrijft hem nu weer zeer dringend. Veth en Van Eeden hebben ook niet geantwoord op W's vraag of ze iets dachten te hebben voor de aflevering. Ook hebben wij gemerkt dat er van den winter gedurende W's ziekte achter zijn rug veel meer plannen gemaakt zijn dan we ooit vermoed hadden. Ik hoop dat we spoedig dit alles eens kunnen bespreken’. | |||||
Naar een nieuwe redactie?- Welke plannen Kloos had met de redactie is niet bekend, maar aangezien hij met de ouderen vrijwel gebroken had zouden Boeken en de jongeren alleen in aanmerking kunnen komen. Maar welke jongeren? In de eerste plaats moest de Juni-aflevering verschijnen. Kloos had daarbij geluk, dat hij de eerste verzen ontving van Henr. van der Schalk, die hij op deze wijze welkom heette (Copieboek W.K.): | |||||
9 Juni 1893 1e Parkstraat 438Mejuffrouw, Ik moet beginnen met u mijn excuses te maken. Excuses dat ik het woord tot u durf te richten. Neen, laat mij géén excuses maken, laat mij maar dadelijk zeggen, dat u de grootste dichter is, die op 't oogenblik leeft. Ik neem ze voortdurend op, en lees ze luid voor mijzelf. Samenkomen van oogen is gebroken Muziek. Maar ik maak mij ridicuul. U weet dit zelf waarschijnlijk veel beter, en 't kan u niets schelen. Het zal mij een genoegen en een eer zijn, Uw naam op den omslag van mijn tijdschrift te zien prijken. Mejuffrouw, ik ben, bewonderend uw dw Willem Kloos. Mej H.v.d. Schalk
Op 11 Juni heeft Kloos twee brieven geschreven, (beide Copieboek W.K.), die er op wijzen, dat de kopij-nood groot was. De eerste brief is gericht aan Leopold en betreft dus de Zes Christus-verzen. | |||||
[pagina 396]
| |||||
11 Juni 1893 1e Parkstraat 438WelEdelGeb Heer, Neem mij niet kwalijk dat ik U nog niet geantwoord heb op uw schrijven en zending van 20 Febr. l.l. Ik moest juist tot herstel van gezondheid op reis, toen ik ze ontving. Bij 't nakijken van mijn manuscripten kist vind ik ook uw bijdrage. Zij is zeer goed. Ik zal haar met genoegen plaatsen. Voor correctieproef zal ik zelf zorg dragen, daar het reeds zoo laat is. Hoogachtend Uwdw Willem Kloos redact-secr. van De Nieuwe Gids Den Heer J.H. Leopold.Ga naar voetnoot1
Als men bedenkt, dat Kloos reeds 17 April was teruggekeerd, dan had hij twee maanden ongeveer laten voorbijgaan vóór hij dit unieke debuut een plaats verleende en .... bij gebrek aan kopij. Denzelfden dag ontving Gorter bericht:
Amice, Ik ben je dankbaar voor je vriendelijke toezegging. Je copie is noodig zelfs zeer noodig. Ik vind het zeer nobel van je, dat je in den tegenwoordigen toestand van de N.G. geen honorarium verlangt. Ik dank je wel. Groetend tt Willem Kloos. Den Heer Herman Gorter. In een tweeden afdruk van denzelfden brief op een pagina verder stonden nog deze zinnen: 2e Postscript. Die nootjes zijn natuurlijk onnoodig. P.S. Ik zou je één verandering willen vóórslaan. Wèn moet eigenlijk òf zijn. Maar doe zooals je goedvindt. Wen is wel beter van klank, eigenlijk. | |||||
[pagina 397]
| |||||
Men vraagt zich af: was in zóó korten tijd de financieele toestand van De Nieuwe Gids noodlijdend geworden? Half Februari 1892 waren er nog 720 abonné's! De kopij, die Gorter had toegezegd moet Balder geweest zijn, wat uit een ongedateerden brief is op te maken, die tusschen brieven van 12 en 14 Juni is afgedrukt.
Amice, Ik heb met genoegen je copie ontvangen. Maar daar er onverwacht veel verzen van nieuwe dichters zijn ingekomen, zou ik ze liefst willen laten liggen tot de volgende aflevering, die ook zeer goed belooft te zijn. Maar stuur s.v.p. de proef van je sonnetten. Je kunt niet gemist worden in deze aflevering, wel wat quantiteit maar niet wat qualiteit betreft. Vriendschappelijk groetend tt Willem Kloos Den Heer Herman Gorter.
De vier sonnetten zijn inderdaad opgenomen, maar wie waren die nieuwe dichters? Boeken schreef namens Kloos brieven aan F. Roosdorp - in het Copieboek W.K. totaal onleesbaar - en Bernard Canter. Aan den laatste, die reeds in De Nieuwe Gids onder het pseudoniem, G.K.v.d. Bosch verzen had bijgedragen, deelde Boeken mede, dat Kloos de ‘verzen heel goed vind’. Verder vinden we in de aflevering de eerste gedichten van Stella Violantilla (Lucie Broedelet), waarbij een tooneelspel De Radja's, dat Juni 1893 is gedateerd, dus pas ingekomen was, vier gedichten van Al (Albert Plasschaert) en Gedichten in proza van F. Roosdorp. Waren dat de jonge krachten waar Kloos mee zee wilde kiezen? Het valt moeilijk aan te nemen. Bovendien maakt het sterk den indruk, dat Kloos nood-gedwongen tot publicatie van die bijdragen is overgegaan. In die dagen echter kwam P. Tideman sterk op den voorgrond en hij was het, die in de volgende aflevering (Augustus 1893) zijn Stemmings-alleëen begon te publiceeren en als Paul Zeidit zijn Ontologica. Het opvallendst was, dat Kloos wèl dadelijk - in een overigens geëxalteerd briefje - de waarde van Henr. v.d. Schalk voelde, maar nièt van Leopold, althans in veel geringer mate en bovendien plaats inruimde voor vrijwel waardelooze gedichten, die hij beweerde goed te vinden. De Augustus-aflevering bevatte nog eenige belangrijke bijdragen der ouderen en de ten deele herdrukte verzen van Kloos, maar overigens werd het nummer gevuld met werk der jongeren (Lucie Broedelet, Canter, Roosdorp en Tideman). | |||||
De scheuring in de redactie.- Het October-nummer van 1893 verscheen met alleen den naam van Willem Kloos als redacteur. Daar zoowel Van Eeden als Tak verklaard hadden de geheele verantwoordelijkheid voor de leiding | |||||
[pagina 398]
| |||||
aan Kloos te willen overlaten, maar Van der Goes politiek redacteur wenschte te blijven, kon dit alleen voor den laatste een verrassing zijn. Bovendien had Van Eeden den volgenden brief geschreven: | |||||
Bussum 4 Sept 93Mijne Heeren Hierbij geef ik u kennis dat ik mijn ontslag neem als redacteur van het tijdschrift: ‘de Nieuwe Gids’ Met de beste wenschen voor den bloei van het tijdschrift heb ik de eer te zijn Uw Dw F. van Eeden Aan de Redactie van ‘de Nieuwe Gids’ Amsterdam
Aan den achterkant met potlood: Beste Free, Uw ontslag is met den eerbied, die past [?] aan uw [Doorgeschrapt en daaronder]: Beste Free, Ik vind het heel goed dat je er uit gaat Vriendschappelijk tt W. Kloos
Reeds 12 en 13 Augustus had Van Eeden in Mijn Dagboek notities over De Nieuwe Gids gemaakt. Op den 12den schreef hij: ‘Mijn verband met de N.G. is nu wel heelemaal uit. 't Bekommert mij weinig’ en den volgenden dag: ‘Vervuld van twee dingen. Mijn pastelteekening en de N. Gids. [....] De N. Gids was wat onwil, om Kloos, om de kinderlijke comedie die hij speelt, om het ruwe en felle in hem, gemengd met zooveel subliems. Net een generaal van een jongensvesting met een papieren steek op een ridderorde uitreikend aan Diepenbrock. 'Aan den brozen, maar grandiozen ...’ Wat een jongensmanieren en een slechten smaak, - bij zulke ernstige dingen en menschen. In honderd spotprenten zou ik hem kunnen verbeelden. Herman's verzen zijn niet goed. Sommige prachtig, maar 't geheel zeer ongelijk en sommige bepaald leelijk. In tegenstelling met vroeger heb ik den avond na de ontvangst van de N. Gids het beste gewerkt'. Ook aan Borel had Van Eeden over het tijdschrift geschreven nl. 14 September. ‘Overigens bemoei ik mij heelemaal niet meer met tijdschriften en kritieken en polemieken, en heb ook mijn ontslag uit de N. Gids genomen’. Die October-aflevering dan is pas begin November verschenen, wat blijkt | |||||
[pagina 399]
| |||||
uit de notitie van 2 November van Van Eeden: ‘'s Morgens kwam de N. Gids. Waar dat op uit zal loopen? Hoewel het een heel droevig spektakel is, was ik er niet zoo bedroefd over als wel behoorde. Omdat hij het nu zoo bont maakt, dat alleen kleine of blinde menschen er dupe van kunnen zijn. Hij drinkt zich nu dood aan zijn machtgevoel, als een vrijgelaten dronkaard, maar dat is wel treurig’. Gorter kwam den volgenden dag bij Van Eeden. ‘'s Avonds kwam hij even en we wisselden een enkel woord over de N.G. Hij had het even ingezien en toen weggesloten. “Laten we er maar niet verder over spreken, als je 't goed vindt”.’ Van der Goes vertelt in zijn Litt. Herinneringen, dat hij vóór het verschijnen van de October-aflevering aan Kloos geschreven had en ‘nog eens verzocht met mijn hem bekende wenschen rekening te houden’. De brief, die in het dossier van Van der Goes ontbrak, luidt aldus (69 E 6): | |||||
Den Heer Willem Kloos Amsterdam -Amice, Zullen wij niet eens moeten spreken over de N/G en de toekomstige samenstelling van de Redactie? - Ik ben door al wat met mij in de laatste maanden gebeurd is, voor de keus gebracht van mij een aanmerkelijke besnoeiing van mijn vrijen tijd in het belang van mijn zaken te moeten getroosten - of alle ‘zaken’ aan kant te doen. Ik heb mij aan de eerste onaangename noodzakelijkheid onderworpen, en ben nu van 9 tot 6 uur werkzaam op een nieuw kantoor, Westermarkt 9, in gedeeltelijk nieuwe bezigheden. Buiten de redactie van de N/G, politiek gedeelte, zal ik weinig meer aan de publieke zaak kunnen doen, maar gevoel mij juist daardoor opgewekt om dit eenige met grootere ijver dan vroeger terhand te nemen. Vergun mij openhartigheidshalve hierbij te voegen, dat ik je sterke drijven tegen van Eeden mij nogal aangetrokken heb. De herinnering aan ons eendrachtig samenwerken gedurende zoo veel jaar is een van de voornaamste versnaperingen in de provisiekamer mijner gedachtenis: op jouw diverse vertrekken, bij Van Eeden op de Burgwal, bij mij op de Prinsegracht, bij hem in Bussum. Ik weet wel dat dergelijke onwezenlijke zaken de werkelijkheid niet kunnen beheerschen op den duur, en dat de realiteit anders wordt. Ikzelf geneer mij niet in de politiek desgelijks te doen, en laat mij niet weerhouden om te zeggen wat mij noodig toeschijnt door voormalige alliantiën. Maar de waarheid is dat ik minder doordrongen ben van de overtuiging dat het noodig was zoo met dit verleden te breken. De gedachte kan ik niet van mij afzetten, en ik moet haar tenminste één maal uitspreken, dat zekere ongewone, subjectieve, stoornissen jou somtijds tegen personen bezielen en dat dit uiterst noodlottig werkt op jouw levensgeluk in het bijzonder en op de literatuur zaken in het algemeen. Dit mist mogelijk allen grond, maar ik gevoel iets van vrees dat een ongemotiveerde, abnormale achterdocht en bitterheid je | |||||
[pagina 400]
| |||||
beweegt. - Van Deyssel vertelde mij onlangs, of liever hij informeerde er naar, dat jij hem van P. Tideman had gezegd dat hij in jouw ziekte-tijd bij de redacteuren van de N/G tegen je had geïntrigeerd. Dit is natuurlijk volkomen onwaar en schijnt mij zoo onmogelijk dat ik van je andere grieven wel eens denk: zouden die nu ook zoo gefantaseerd zijn? - Het is nog niet zoo te pas gekomen en ik houd ook niet van zulke opzettelijke verklaringen, maar nu valt het uit mijn pen dat er haast niemand is voor wien ik me zoo interesseer als voor den geadresseerde van deze regelen, en sedert jaren is het een constant verdriet van me dat je zoo verschrikkelijk hart kunt zijn .... De oneenigheden in de N/G gaan in de laatste tijden onophoudelijk over de tong bij Jan en alleman en natuurlijk blijft geen van ons daarbij gespaard. Dikwijls heeft het me leed gedaan dat ik niet meer van harte je partij kon nemen en de stille vrees waarvan ik sprak - het geval met Tideman maar als illustratie - kon ik niet onderdrukken. De afl. van Augustus heb ik nog niet gezien. Ik hoor dat er een sonnet op Veth in staat, en ik heb het onaangename dat ik daarvan zou voelen, willen vermijden. Veth is altijd een trouwe medewerker geweest, waarom hij nu voor goed van de N/G vervreemd moest worden en op die manier beloond, kan ik niet inzien. - Mijn plan is voor het politieke gedeelte Redacteur te blijvenGa naar voetnoot1. Ik werk al lang aan een stuk over de Radicalen, bijzonder over De Koo, en ben daarbij op allerlei zijwegen geraakt. - Kom eens een avond bij me. - Wat ik geschreven heb is niet zeer gemotiveerd, ofschoon het de korte uitdrukking is van dingen, waarover ik lange en pijnlijke overdenkingen heb gehad. Het is misschien onjuist maar zeker niet onvriendschappelijk bedoeld - Konden we weer een sterk en homogene, intieme N/G redactie krijgen! - je vriend F.v.d.G. 10 October '93
Ik vind dat je met Jacques Perk volkomen gelijk hebt.
Van der Goes ontving een antwoord op 11 October, waar voor hem weinig houvast aan moet gezeten hebben. Bovendien lag het voor de hand, dat Kloos, die reeds zelf, en met hulp van Tideman, op Van Eeden was afgestormd als een wildeman, extra geprikkeld was door den brief van Van der Goes, op wien hij ook niet bepaald vriendelijke sonnetten had geschreven. Daarom is het antwoord van Kloos (Litt. Herinneringen) des te vreemder: ‘Ik heb zooeven je brief gelezen. Ik kan je niets er op zeggen dan dit: Ik houd je voor een eerlijk man en zal, als je bij mij komt, je gaarne de hand drukken. Verder heb ik niets te zeggen dan: Zie de werkelijkheid’. Na de verschijning van de bewuste aflevering schreef Van der Goes den volgenden brief aan Kloos, een brief, dien ik met het reeds hierboven af- | |||||
[pagina 401]
| |||||
gedrukte epistel van Van Eeden achter in het Copieboek W.K. heb gevonden: | |||||
den Heer Willem Kloos, alhier.Amice, Eenige dagen geleden schreef ik je dat ik niet van plan was mij uit de Redactie van de N/G terugtetrekken. Ik stelde je vervolgens voor een samenkomst te houden om de N/G zaken te bespreken, maar kreeg geen antwoord. Nu zie ik dat mijn naam van den omslag verdwenen isGa naar voetnoot1. Hoe is het mogelijk dat je zoo eigenmachtig hebt kunnen handelen met iets dat ons gemeenschappelijk eigendom is? Ik verlang nu geen andere schikking dan dat je op een nader te regelen manier het aan mij gedane onrecht herstelt. Ik wensch nl. redacteur te zijn voor de politieke en economische afdeeling van de N/G, de anderen hebben hun ontslag genomen, ik niet, en zie geen reden waarom ik het doen zou. Sterke expressies baten niet, en ik kan wel zoo veel van je verdragen dat ik geen rancune voel. Help mij alleen om goed te maken wat goed te maken is. Vanmiddag kon je me niet ontvangen, wanneer ben je voor me te spreken? Wat ik nu, voor je gesproken te hebben, moet houden voor een harde en onrechtvaardige miskenning van mijne gevoelens en belangen heeft me veel leed gedaanGa naar voetnoot2. Geef mij alsjeblieft een spoedig antwoord. - Adieu! Am 3 Novb 93 F.v.d. Goes | |||||
Pogingen tot herstel.- Van der Goes kon niet in den toestand berusten. Hij bezocht 17 November Van Eeden, die in Mijn Dagboek over dit bezoek en het resultaat al zeer summier is. Op 17 November noteert hij alleen over het bezoek: ‘Van der Goes gehad en 's middags met Herman gewandeld in den regen naar H.’. Dat is alles. Toch was er een belangrijk resultaat door Van der Goes bereikt, nl. een volmacht van Van Eeden om te doen zooals hij wilde. Nu schrijft dr De Raaf wel, dat Van Eeden als redacteur had bedankt ‘en dus niets meer met het tijdschrift te maken had’ (blz. 82), maar daarin is hij ook door den huize Kloos verkeerd ingelicht. Van Eeden en Verwey waren geen redacteur, maar nog wel eigenaar. Hier blijkt dus, | |||||
[pagina 402]
| |||||
dat Tak het eigendomsrecht van Verwey niet had overgenomen, anders had Van der Goes zich ook niet tot Verwey, maar tot Tak gewend, toen hij de volmacht van Van Eeden bezat. Hij verklaarde aan den Noordwijkschen dichter, dat hij er niet aan dacht Kloos op eenigerlei manier te hinderen en bij iedere schikking althans het stoffelijk belang van Kloos te willen behartigen, maar dat hij toch den ondergang van het orgaan niet werkeloos kon aanzien. Om die reden deed hij een beroep op Verwey om zijn poging te steunen door actief op te treden bij de vorming van een nieuwe redactie of het voorbeeld van Van Eeden te volgen, zoodat Van der Goes namens een meerderheid van rechthebbenden zou kunnen handelen. Verwey - de brief is op pag. 56 en 57 in de Litt. Herinneringen afgedrukt - meende, dat Kloos niet uit de redactie van De Nieuwe Gids gezet kon worden en gaf Van der Goes den raad af te wachten. ‘Kloos beleedigt grootere belangen dan onze persoonlijke door zijn dichterlijke eigenmachtigheid, en ten slotte zal de gezonde behoefte van schrijvers en lezers hem en ons brengen op onze behoorlijke plaats’. Aan Van Deyssel vroeg Van der Goes of hij deel wilde uitmaken van de redactie, wanneer hij daarvoor door de meerderheid van de eigenaren werd uitgenoodigd. Van Deyssel wenschte om zoowel persoonlijke als litteraire redenen geen deel te hebben aan eenige oppositie tegen Kloos; echter verklaarde hij zich bereid toe te treden tot een eventueel uit te breiden redactie, waarvan Kloos secretaris zou moeten blijven. Aan den uitgever Versluys vroeg Van der Goes om bemiddeling, maar deze antwoordde niet. Na deze mislukte poging van Van der Goes ontwikkelde zich een incident tusschen Verwey en Van Eeden, dat een noodlottigen invloed had op de tweede poging van Van der Goes om den totalen ondergang van De Nieuwe Gids te stuiten. Niet bewust wat er te gebeuren stond schreef Van Eeden 15 Januari aan Borel: ‘De Nieuwe Gids is heel naar, maar ik ben al door naarder dingen heengescharreld. Tusschenbeiden voel ik wel die niet te onderdrukken bitterheid over het onrecht de domheid en de leelijkheid die daar nu gebeurt. Maar ik denk dan hoe wij er over tien jaar op zullen terugzien, hoe onbeduidend het is, en hoe het goed kan zijn voor allerlei dingen, die we nu nog niet zien’. Het nieuwe incident was, dat Verwey in een nieuw weekblad De Kunstwereld op 18 Januari 1894 een studie was begonnen te publiceeren over Ellen en Johannes Viator, twee werken waar Van Eeden zelf bijzonder op gesteld was. Het artikel, dat tot Februari werd voortgezet, kwam kort daarna bij D. de Voogd te Amsterdam als brochure uit. Verwey heeft Van Eeden van het verschijnen in kennis gesteld, die daarop aldus reageerde. (F.v.E. Genootschap, Juni 1948) | |||||
[pagina 403]
| |||||
voeligheden, dat wil je wel gelooven maar vooreerst om 't ongunstige moment en ten tweede omdat ik niet geloof dat je 't al doen kunt. De tijd is niet rijp, en - als je 't me vergeven wilt - je oordeel over mij niet. Ik bedoel niet je eigen ideeën, die zullen wel goed zijn en op pooten staan. Ik heb ze dezen zomer gevoeld als plezierige, rustige, secure dingen waar ik van hield en 't mee eens was. Maar mij heb je niet doorgekeken en kun je ook nog niet doorkijken, geloof ik. Vind dit niet arrogant, het ligt evenzeer aan mijn eigen onrijpheid en onhelderheid, als aan jouw blik. Vooral ook aan ons verschillend temperament, waardoor wij tot nog toe ook nooit zeer vertrouwde vrienden hebben kunnen worden. Ik begrijp niet dat jelui niet wat voorzichtiger bent. Kloos is woedend, da's tot daar an toe. Maar koelhoofdige, wijze menschen moesten toch wat voorzichtiger zijn. Kloos zelf is begonnen te zeggen dat niemand me begrijpt. En nu schijnt de kwestie zoo moeilijk dat ieder wat anders zegt. Waarom kan er in 's hemelsnaam niet een jaar over mij gezwegen worden. Je zult toch toegeven dat 't ergste gevaar voor onze literatuur van een heel anderen kant dreigt op dit moment. En ik hoopte juist dat de drukte nu eindelijk uit zou zijn. Nu begin jij weer. Afijn, doe wat je niet laten kan. Alles komt toch terecht. Natuurlijk zullen we niet boos op je worden. Was dit pak op je hart de reden dat je nog niet hier bent geweest? Doe het dan nu eens dan heb ik er ten minste dat genoegen van. Groet Kit en de wurmen tt Free
Toen Van Eeden het eerste deel gelezen had noteerde hij 20 Januari in Mijn Dagboek, dat hij ‘'s avonds het stuk van Albert gevonden’ had en den volgenden dag: ‘Beroerde dag omdat ik door het stuk van Albert mijn gedachten niet beheerschen kan’Ga naar voetnoot1. Den dag daarop: ‘Karel Thym aan 't eten, prettig met hem gepraat. Hem een brief laten lezen, die ik aan Albert geschreven had, zonder plan op verzenden. Hij vond die wrevelig en nietszeggend’. De niet verzonden brief is afgedrukt in het Verwey-nummer van het F.v.E.-Genootschap en luidt: | |||||
[pagina 404]
| |||||
Triebels, Kalff, den Hertog, de Meester en de rest. Ik bedoel niet minder te goeder trouw, denk dat toch niet. Maar de anderen wisten minder te maskeeren hoe hun oordeel in den val was geloopen van hun sentiment. Ze waren kwaad op me en ze zeien dat royaal, of lieten het oprechter merken. Jij bent het evengoed en je hebt tot nog toe niets anders positief gezegd dan dat (benevens eenige oude koeien en stokpaardjes van voor tien jaar, de voorrede van Kloos, Wordsworth, voor deze gelegenheid nog eens) en eenige ideeën over retoriek die van jou niet bepaald nieuw of verrassend zijn. Maar nu ga je die twee waarheden koppelen, je gaat die stokpaardjes voor je boosheid spannen. Ik twijfel niet of je zult dat wel heel handig doen, maar het moet noodwendig ongelukken of een mesalliance geven, want de dingen hooren niet bij elkaar. Je kunt best bewijzen dat Homerus en de Bijbel retoriek is, en je bent bekwaam genoeg om dat verband aan te toonen zoodat je lezer je gelooft evenals je nu jezelf gelooft. Je hebt ook aangetoond dat iedereen Nietszsche leelijk moest vinden en dat de oude Gids dood was. Je zult de noodige zwakke plaatsen aanvoeren en aantoonen dat ik dit of dat niet gevoeld kan hebben. Zeer zeker zul je indruk op je publiek maken en de menschen bevredigen die niet wisten wat ze van al die woede tegen mij denken moesten en je nu danken zullen dat je een etiket en formule daarvoor hebt gemaakt. Maar hoe ben jij, Albert, toch anders geen domme jongen, dom genoeg om te denken dat je indruk zult maken op mijzelf, na tien jaren van ondervinding en heftig leven, waarin ik niet minder heb deelgenomen dan jij. Doe je niet net of het gister was, dat ik, de onzekere van 23, dankbaar luisterde naar de ontdekkingen en van Kloos geleerde wijsheden die jij, de secure van 17, mij aanbracht over wat mooi was en niet, wat retoriek was en niet. Ik heb mij die dingen ten nutte gemaakt, zooals ieder en jijzelf dat deed. Toen ben ik mijn eigen weg gegaan, die ik wist, van 't begin af, dat van de wegen der anderen verschillen zou. En nu je dat niet bevalt en je het niet begrijpt denk je maar weer terug te moeten komen met je vermaningen van voor tien jaar. Dat wordt mal, Albert. 't Is of ik een oude hulponderwijzer tegenkom die mij toeroept ‘opletten, al die narigheid komt doordat je niet oplet’. De man heeft en had groot gelijk, dat opletten goed is. Toen wist hij waar ik op letten moest, nu weet ik het. Zoo weet ik, en ik nu beter dan jij, dat ik geen retoriek schrijf en waaróm niet. Al schreef je kunstwerelden vol, je kunt het mij niet bewijzen, evenals je mij niet bewijzen kunt dat ik naakt loop als ik een jas aan heb. Ik zie en voel de dingen, en ik zie hoe jij ze niet ziet en voelt. Dat iemand die meer zelfvertrouwen dan voorzichtigheid en bescheidenheid heeft nu van retoriek zal spreken, is mij volkomen duidelijk en sluit als een bus.
Ik hoop dat dit je niet irriteeren zal. Je zult zeggen ‘waarheid is waarheid’ en ‘leelijk is leelijk’ en dat je me het alles met de stukken bewijzen zult. Maar vooreerst zijn al onze theoriën ezelsbruggen, die bij gelegenheid inzakken. In de geheele N-Gidsbeweging zijn de theoriën het minste waard. | |||||
[pagina 405]
| |||||
Volgens diezelfde theoriën kan men het N-Gidswerk zelf met wat handigheid afmaken. Wat wij gedaan hebben, wat onze kracht was, is het sterk zeggen: ‘dit is mooi, dit is leelijk’ en dit sprak aan, omdat wij wat frisscher en levendiger voelden dan die vóór ons. Alle theoriën, in schilderkunst als in woordkunst, kunnen door een sterk man overhoop worden gegooid, ik zei dit al lang geleden. Er zijn natuurlijk enkele eenvoudige regels waartegen niemand zich bezondigen mag. En je zult zeker wel fouten in mijn werk ontdekken die ik nog niet zelf gezien had. Maar als dit je verontwaardiging uitmaakt - wel dan zou mij die treffen als den schilder de verontwaardiging van een degelijke huisschilder treft omdat hij slechte vernis gebruikt heeft voor zijn schilderijen. Ieder ziet een eigen kring van waarheid en schoonheid. Bij jou is die kring helderder verlicht maar ook enger dan bij mij. En de arrogantie van hem die alles in zijn eigen kring wil doen vallen is grooter dan van hem die het eigene met ophef proclameert hoewel hij het nog niet met volle helderheid verlichten kan. Natuurlijk is geduld, helderheid en bescheidenheid het best. Maar daarom ook is de haat zoo dom, want die slaat tegen wat hij niet ziet en vernietigt of tracht te vernietigen wat niet in eigen lichtkring is. Hoe wil je ooit iets begrijpen, vriend, terwijl je nog bezig bent te haten? Zoolang kun je niet, ipso facto. Kloos, die zich zeker demonisch zal verheugen in je stuk, zal vermoedelijk ook terstond inzien dat je ongelijk hebt. Tactisch is je aanval veel sterker dan de zijne. Ieder ziet dadelijk zijn gemis aan zelfbeheersching, zijn inconsequentie, de verwarring en onsamenhangendheid van zijn attakken. Jij houdt je bij één zaak, waar je je altijd wel uit redden kunt. Het contrabewijs dat iets geen retoriek is kan niet geleverd worden, en ieder die mij niet begrijpt voelt zich nu door jou gedekt. Maar daarom is Kloos dieper en oprechter dan jij, want zijn werk geeft onmiddellijk zijn begrip te kennen dat zijn haat en woede op anderen grond rust dan op een zuiver artistieke afkeuring. Maar ga eens even na hoe bitter weinig er voor mij moet overgebleven zijn van het prestige van jelui ‘sterken’. Denk dat ik in mijn bureau de schriftelijke documenten heb, die de onzuiverheid van jelui aller oordeel bewijzen. Denk dat jij - nu nog - blijk geeft in Kloos je meerdere te voelen. Denk dat Kloos dat werk, dat hij nu bespuwt, heeft geroemd en geprezen, ja in mijn gezicht heeft gezegd dat het beter was dan iets dat ik gemaakt heb, oordeelend onder den indruk dat het van een ander, mijn vijand, was. Denk dat hij van mijn verzen schreef: ‘ik vind alles mooi’. Denk dat DiepenbrockGa naar voetnoot1 die het ‘intemperantia litterarum’Ga naar voetnoot2 noemde, mij tot nog toe geen | |||||
[pagina 406]
| |||||
duidelijke toelichting heeft kunnen geven van wat hij eigenlijk bedoelde en mij verwees naar Gorter, die hij noemde ‘wijzer in deze dingen dan een van ons allen’. Terwijl de opinie van Gorter is samen te vatten in deze woorden: ‘eerlijk, maar nog te droef en onhelder’. (met welk oordeel ik volkomen vrede heb). Denk dat hetje bekende stuk van Karel Thijm door twee van onze beste critici (Kloos en Verwey) beslist is afgekeurd, terwijl twee anderen (van Deyssel en van Eeden) het goed en Diepenbrock het heerlijk en prachtig vind. Is dat een tijd, zwager, om definitieve stukken te schrijven over auteurs van even dertig? Maar ga je gang maar, je bent, om zoo te zeggen, aan je eerste vergissing niet gebarsten, en dat is ook niets voor jou. Dag vriend, gegroet tt Free
Dat Van Eeden diep-getroffen was door de critiek van Verwey blijkt overtuigend uit dezen brief, waar Verwey inmiddels geen kennis van genomen kon hebben. De notities in Mijn Dagboek wijzen er op, hoe Van Eeden steeds bezig was met de quaestie. Op 24 Februari: ‘Mama was woedend op Verwey en 't geval zat mij ook weer erg in 't hoofd’. Den volgenden dag: ‘Om 11 uur kwam Verwey met Thym, ze dronken hier koffie. Ik was eerst wat gedwongen, later heel rustig. Ik vermeed alle literaire gesprekken en deed mijn best tot heuschheid. Om 2 uur gingen ze naar Gorter’. Ook aan Borel heeft hij er over geschreven in een brief van 20 April: ‘Wij maken het hier allen goed en ik voel mij zeer tevreden en gelukkig. Meer dan in tien of vijftien jaar. Het geschimp tegen mij is nog niet uit, nu heeft Verwey ook zijn duit, een groote looden duit in 't zakje gelegd, ik heb er maar eventjes ingekeken en vond het hard en dom en heb er mij toen niet meer om bekommerd. Ik wist toch dat het zoo gebeuren zou. Van de N. Gids merk ik nu niets meer en het brengt mij ook niet meer in beroering. Ja, ik heb wel van sommige menschen te goed gedacht, maar daarover heb ik geen berouw. Meer berouw heb ik over de geringschatting, het gevolg van onze exclusieve hooghartigheid, waarmee ik andere beoordeeld heb’. Het Mei-nummer van 1894, dat verkeerdelijk April-nummerGa naar voetnoot1 wordt genoemd, opende met een Inleiding tot de tweede reeks der Nieuwe-Gids-jaargangen, door Kloos geschreven en April 1894 gedateerd. De redactie bestond toen uit Willem Kloos, H.J. Boeken en P. Tideman, J. Hofker schreef d.d. 2 April aan Witsen (75 C 51 d): ‘Weet je al van Pet. Hij is secretaris van de N.G. geworden. Het is een prachtige verziende daad van Willem geweest. Willem en Hein hebben er een week gelogeerd bij Pet. [....] Maar je weet toch Wim, dat Hein óók redacteur is geworden? Er zijn dus weer drie namen op’. Vóór dit nummer echter verschenen was heeft het noodlot zich over De | |||||
[pagina 407]
| |||||
Nieuwe Gids voltrokken. Kloos gat 21 April bericht aan Verwey dat hij het secretariaat van De Nieuwe Gids aan P. Tideman had overgedragen. Verwey heeft 23 April, na met Van der Goes een bezoek te hebben gebracht aan Versluys om een schikking te treffen, welke poging mislukte, een brief geschreven aan Kloos. Hij protesteerde daarin tegen het overdragen van het secretariaat aan iemand, die tot de oude redacteuren in geen betrekking stond en die ‘van ons onafhankelijk, meenen kan aan ons niet verantwoordelijk te zijn’. Verder betoogde Verwey dat Versluys, naar zijn meening, niet gerechtigd (was) het tijdschrift uit te geven onder een redactie die zich buiten de eigenaars om (had) gekonstitueerd. Verwey wilde dus eerst de eigendomsquaestie geregeld zien en ‘de daarbij betrokken verplichtingen van den uitgever vaststellen’. Aldus Van der Goes. Ook van Van der Goes kreeg Kloos d.d. 24 April een brief. Daarin schreef hij o.m.: ‘Versluys heeft mij als zijn vaste overtuiging gezegd dat tegen Oktober a.s. zooveel inteekenaren zouden bedanken, dat het bestaan van den N.G. onmiddellijk bedreigd zou zijn. Gij kunt wel denken dat het de plicht is van de eigenaren - ook tegenover de aandeelhouders waarvan sommige mij lastig vallen - den ondergang van het tijdschrift te voorkomen’. ‘De overeenstemming tusschen de eigenaren onderling en met de vroegere medewerkers zal er toe leiden dat zij, liefst in overleg met u, een nieuwe redaktie benoemen’. Kloos antwoordde, dat hij met Van der Goes wilde spreken en noodigde hem uit naar Sloterdijk te komen, waarop Van der Goes 27 April wederom aan Kloos schreef, na een nieuw gesprek met Versluys, waarin deze verklaarde, dat hij de April-aflevering niet meer onder de nieuwe redactie wenschte uit te geven. ‘Ook aan den drukker was meegedeeld dat hij geen andere kopie had aan te nemen dan hem namens de rechthebbenden zou worden toegezonden’. In den brief aan Kloos eischte hij een beslissing en wilde hem als mederedacteur blijven beschouwen, als redacteur-secretaris zouden zij hem niet meer kunnen erkennen. ‘Trouwens - gij hebt zelf ten bate van Tideman afstand gedaan’. Tevens werd Kloos uitgenoodigd voor een vergadering op 30 April, waarin o.a. over de April-aflevering zou worden gesproken. (Zie de uitvoerige brieven in Litt. Herinneringen). Nu was, wat Van der Goes niet vermeld heeft, blijkens het Diarium van P. Tideman (134 A2 III) Verwey bij Tideman op bezoek geweest. Deze noteerde op 26 April: ‘'s middags: Albert Verwey, praktische, bruute kerel, heeft wel hoop om nog iets te doen, wil daarvoor plaats in N.G. innemen, dan zal het werk misschien komen. Versluys door hem in de war gebracht. Toestand aan onze zijde, eigen ontmoediging, Willem slap en zonder uiting, alleen Hein vol vreugde. Dit geeft moed. Hij schrijft Inleid. tot Vondel, dit het begin van een groot veld. - Na ontmoeting Verwey mijn ongerustheid weg - Met Versluys alleen gesproken, òf Versluys bij ons dan gaat hij door op zijn weg en moet hij zien wat gebeurt, òf Versluys bij Verwey c.s. met het tijdschrift dan tegen Kloos, Tideman, Boeken, Hofker, misschien juffr. Broedelet en Diepenbrock. Verzoening tusschen de 2 partijen de nabloei | |||||
[pagina 408]
| |||||
van de 19e en de kiemen van de 20e eeuw niet mogelijk, wij zijn de toekomst. 'Met Willem afgesproken hij er over denken het sekretariaat weer terug te nemen, dan kunnen ze per slot niets beginnen en alleen de eigendomskwestie regelen. Uitlatingen over mijn persoonlijk leven en mijn duivelschen invloed op Kloos, van Verwey, v.d. Goes, etc.’. Op 27 April: ‘bezoek Versluys. bij van Eeden geweest, die zegt: alles moet uitbloeyen dan kunnen wij zien, mijn bedoel is nooit geweest tegen Kloos iets te beginnen. Verwey dacht Kloos een genoegen te doen met zijn Kloosachtig schrijven tegen mij, dat is zeker niet het geval, dat dacht ik wel. Versluys zal schrijven aan Verwey dat hij van alle hulp verleenen afziet’.Ga naar voetnoot1 Over het bezoek van Versluys op 27 April bij Van Eeden vermeldt Mijn Dagboek: ‘Versluys kwam om elf uur en bleef tot twee. Nog nooit zoo makkelijk met hem opgeschoten. Ik geloof hem nu te kennen. Hij is een lobbes, werkelijk goedhartig en goedwillig, en ik maak me niet meer bezorgd dat hij 't me lastig maken zal. 'Aan 't eten kwam Verwey. Die had de insolentie - beter kan ik 't niet noemen - mijn medewerking te vraǵen voor zijn plannen met de N. Gids. Ik had moeite niet driftig te worden - en om dit te voorkomen antwoordde ik niet en sprak over andere dingen. Clara gaf door haar kalme en eenvoudige natuurlijkheid de beste houding aan alles. Het onderwerp werd doodgezwegen, we dineerden opgewekt en wandelden in den tuin. Verwey was wel eenigszins verlegen, maar wist het toch een wending te geven alsof hij ons aan 't schrikken had gemaakt en nu uit consideratie voor ons zweeg. Een mensch met fijn gevoel had zich dood geschaamd over zijn mal figuur. Toen ging hij naar Gorter. Ik was een uur lang beroerd door zijn bezoek en had spijt over al de krasse woorden, die ik niet gezegd had. 'Nu ben ik weer in orde en tevreden, dat ik gezwegen heb’ [....] In een niet in Mijn Dagboek opgenomen aanteekening van 28 April, gepubliceerd in het F.v.E. Genootschap van November 1940, heet het ‘Nu en dan nog gezeurd over Verwey, maar langzaam aan verzoend met mijn gedrag, en leeren onderdrukken de neigingen tot boosheid, de vinnige gezegden en brieven die in mij oprezen’. De vergadering van 30 April is niet doorgegaan. Kloos berichtte aan Van der Goes, dat hij bij hem was geweest om de nieuwe redactie voor te stellen, maar hem niet op zijn kantoor getroffen had. Hij deelde hem verder mee: ‘Eventueel verdere tegenwerking van een geregelden voortgang van het tijdschrift zal door de maatregelen die er door de redaktie zijn genomen worden tegengegaan en ik vertrouw dus dat je voortaan verstandiger, d.i. met de eischen der omstandigheden overeenkomende, zult handelen, dan ik meen te mogen opmaken uit enkele dingen dat tot dusverre uwe bedoelingen zijn geweest’. | |||||
[pagina 409]
| |||||
De houding van Versluys.- Op Donderdag 26 April beraamde Versluys een conferentie, waarin op zijn verzoek de drie eigenaren ‘tot hem een schrijven (zouden) richten waarbij de meerderheid (3 van de 4) der eigenaren hem verboden de N.G. anders dan met hunne goedkeuring uit te geven. Wij deelden den heer Versluys mede dat het ons voornemen was een nieuwe redaktie samen te stellen en dat wij van den steun der oude medewerkers verzekerd waren’. Deze brief werd door Van der Goes ‘geschreven en mede namens Verwey en Van Eeden geteekend, den heer Versluys toegezonden’. Daarna toonde Verwey een groote activiteit. Hij kreeg van Van Looy een Feest en een groot gedicht, van Thijm, die tevens het redacteurschap aannam, een boekbeoordeeling. Gorter gaf zijn naam als medewerker - en nu komt een merkwaardige passage uit den ongedateerden brief van Verwey aan Van der Goes: ‘Van Eeden (bij wien ik na Versluys geweest ben) zal ons laten begaan’. Uit de dagboekaanteekening van Van Eeden, die 27 April eerst Versluys ontving en daarna Verwey, kan men onmogelijk lezen, dat hij de anderen zal ‘laten begaan’. Wat Van Eeden met Versluys heeft besproken staat er evenmin in. Verwey stuurde de kopij naar den drukker Clausen en ieder dacht, dat De Nieuwe Gids gered was. Maar 28 April kreeg Verwey van. Versluys bericht ‘dat er reeds voldoende kopie’ was voor de aflevering. ‘Onder dankzegging over uwe welwillendheid, verzoek ik u daarom, geen moeite te doen voor nieuwe kopie’. Verwey stuurde den brief door aan Van der Goes en vroeg opheldering. | |||||
De kopij genaast.- De zaak was, dat Tideman op 28 April de door Verwey bezorgde kopij op de drukkerij in beslag nam, ondanks het protest van Clausen, wat Verwey en Van der Goes 30 April vernamen. Ze hebben zich toen tot Thijm en Van Looy gewend om ze van het gebeurde in kennis te stellen, die pogingen deden om hun bijdragen niet in een aflevering onder de tegenwoordige redactie te laten verschijnen. Albert Verwey deed het in den volgenden brief aan Karel Alberdingk Thijm (Van Deyssel-archief): | |||||
Haarlem 1 Mei 1894Amice, Tideman heeft de kopie van de drukkerij gegapt en Free heeft Versluys bepraat niet meê te doen. Ziedaar onze ervaringen van gisteren. Ik heb CalischGa naar voetnoot1 Clausen aansprakelijk doen stellen voor de kopie en Versluys getracht per brief te bewerken zoodat hij ons de kopie uitlevert als hij er de kans toe ziet. Wil jij nu aan Kloos of Tideman schrijven dat je die kopie | |||||
[pagina 410]
| |||||
hebt afgestaan voor een op verzoek van Versluys door de gezamenlijke eigenaren uit te geven N.G. nummer, en niet wenscht dat ervan gebruik wordt gemaakt voor een nummer uitgegeven door een andere combinatie. Tak houdt voet bij stuk, zoodat het nu wel uit zal loopen op ontbinding van de maatschap. Wij zullen trachten de medewerkers in elk geval bij elkaar te houden. [...] Veel groeten t.t. Albert Verwey
Volgens een brief van hem aan Goes, zal van Eeden alles doen wat hij kan om Kloos-Tidem. aan den eenen, Verwey aan den anderen kant de vernedering van met hem weer in intellektueel verkeer te treden, te besparen. Dit is wat men noemt spijtigheid.
‘Hetzelfde werd door ons [Verwey en v.d.G.] aan den heer Versluys schriftelijk bericht, na een vergeefsche poging om het mondeling te doen’. ‘Vervolgens’, gaat Van der Goes verder, ‘kwam er eenig licht in de houding van Versluys. Hij had nl. ZaterdagGa naar voetnoot1 te voren den heer Van Eeden gesproken en van hem dingen vernomen die hem hadden doen omkeeren als een blad op een boom. Welke dingen precies kan ik niet zeggen. Alleen dit is zeker, dat de heer Van Eeden ons gezamenlijk optreden, voor het oogenblik althans, verijdelde door in een brief dien ik Maandag [30 April] ontving, zijn aan mij gegeven volmacht in te trekken’. | |||||
Tegenspraak van Tideman.- Tegen deze voorstelling is P. Tideman, na het verschijnen der Litt. Herinneringen, opgekomen. Ik laat hier de bedoelde stukken (134 A 2/8 no. 5 en 6 origineel en copie) volgen: | |||||
Haarlem, October 1935L.S. Het is mij gebleken dat het in sommige gevallen gewenscht is voor eigen reputatie op te komen. Eenigen tijd geleden trok een nogal onbehoorlijke uitlating in ‘Litteraire Herinneringen’ van Frank van der Goes, een boekje verschenen bij Mees in Santpoort de aandacht, waarin ondergeteekende in een verkeerd daglicht werd gesteld met betrekking tot zijn redacteur-secretarisschap van de Nieuwe Gids omstreeks October 1894 en den inhoud van het October nummer van dat jaarGa naar voetnoot2. Ondergeteekende heeft den Heer Frank van der Goes op 29 September | |||||
[pagina 411]
| |||||
1934, dus 40 jaar daarna voor het eerst ontmoet en hem gewezen op een onjuistheid, die de heer Van der Goes beloofde te zijner tijd recht te zetten. In dit verband doet ondergeteekende hem en ook U een afschrift toekomen van eene verklaring aan hem afgegeven door den toenmaligen uitgever van de Nieuwe Gids, den heer W. Versluys, alhier, aan den heer Van der Goes en U overlatende hieraan in geschrift en gesprek het gevolg te geven dat billijk, geschikt of noodig wordt geacht. hoogachtend Mr. P. Tideman. | |||||
VerklaringOndergeteekende, W. Versluys, wonende te Haarlem aan de Iepenrodestraat no. 9, destijds uitgever, daartoe aangezocht door Mr. P. Tideman, advocaat en procureur, wonende te Bloemendaal, in het najaar van 1894Ga naar voetnoot1 redacteur-secretaris van het Tijdschrift ‘De Nieuwe Gids’, dat bij ondergeteekende verscheen, verklaart hierbij het navolgende: Het Tijdschrift ‘De Nieuwe Gids’ werd destijds door mij beschouwd als eigendom van de vier oprichters: Willem Kloos, Frederik van Eeden, Albert Verwey en Frank van der Goes. In 1894 toen bekend was geworden, dat U door Willem Kloos met Dr. H.J. Boeken in de redactie was opgenomen en het secretariaat van hem had overgenomen werd mij door Albert Verwey medegedeeld, dat tusschen hem, Frederik van Eeden en Van der Goes was afgesproken om tegen Willem Kloos in de nieuwe bezetting der redactie in te gaan omdat zij U daarin niet wenschten. Ik heb toen gedacht: drie tegen één geven de doorslag en moest toen wel goedvinden, dat hun copie naar den drukker ClausingGa naar voetnoot2 ging, hetgeen ook heeft plaats gehad. Ik ben toen naar U die te Sloterdijk woonde toegegaan om dit mede te deelen. Ik trot toen in Uw bijzijn aan een der heeren Van Tienhoven en in diens aanwezigheid heb ik meegedeeld, wat mij overkomen was en wat ik gedaan had. Daarop werd mij door U medegedeeld: ‘Ik ben door Willem Kloos tot redacteur-secretaris benoemd en weet van de anderen niets af en beschouw de copie als copie voor de onder mijne redactie staande Nieuwe Gids’. Ik ben toen naar Frederik van Eeden in Bussum gegaanGa naar voetnoot3 om eens iets meer van de zaak te hooren en Van Eeden zeide mij, dat hij niet meeging met Verwey en Van der Goes. Daar ik Willem Kloos en Frederik van Eeden altijd als de hoofdpersonen van De Nieuwe Gids had beschouwd, heb ik toen mijn besluit gewijzigd en dat aan Willem Kloos en U medegedeeld, die ik toen de aflevering heb laten samenstellen volgens hun eigen idee. Aldus in enkelvoud gedaan en geteekend te Haarlem en afgegeven aan Mr. P. Tideman voornoemd. Haarlem, 26 September 1935. W. Versluys. | |||||
[pagina 412]
| |||||
De genaaste bijdragen.- Welke stukken waren nu door Tideman genaast? Ten eerste Feesten en Een gezicht van Jac. van Looy, Het symposion van Ch. M. van Deventer en een bespreking over Een passie van Vosmeer de Spie door L. van Deyssel. Dit laatste artikel was allerminst nieuw. In het Copieboek W.K. vond ik een brief van 3 November '91, van Kloos aan Van Deyssel, over deze boekbespreking. Kloos schreef hem daar: ‘Sta me ten eerste toe je mijn verwondering te betuigen over je gunstige opinie omtrent Vosmeer de Spie's Een Passie. Ik weet niet wie in deze gelijk heeft, ik ken mezelf geen grootere kritische bevoegdheid toe dan jou, maar dit is toch zeker - ik heb mij vergist òf jij. Ik heb dat boek in één avond uitgelezen en telkens op den vloer gestampt van de intense lol, verexcuseer, die de m.i. malle dictie en de glad verkeerde psychologie bij me teweegbrachten. Mij kwam b:v: voor, die vrouw geene actrice, of wat is ze, maar een tooneel-straathoer te zijn van de ergste soort. Maar zooals ik zeg, ik kan me vergissen, hoe ongaarne ik dit ook geloof, en ik verzoek je dus vriendschappelijk mij het boek nog eens te willen toezenden. Sta mij toe zoolang je copie te mogen behouden’. Op 20 November vroeg Kloos weer om Een Passie en 22 Nov. had hij het in dank ontvangen. Dan volgt een brief van 26 Nov., waarin Kloos hem bericht: ‘Uw recensie over Vosmeer kan niet opgenomen worden, ook niet met een protest, om verschil van zienswijze over de hoedanigheid van dat boek. In uwe recensie van Aletrino verzoek ik u wat te wijzigen. Gij zijt mij daarin reeds halverwege te gemoet gekomen door uwe briefkaartGa naar voetnoot1 van heden morgen. Ik had u inderdaad willen verzoeken dat gedeelte weg te laten of om te werken. Dan verzoek ik u ook de parallel tusschen Aletrino en Vosmeer zóó te wijzigen, dat Vosmeer er uitvalt en alleen Aletrino overblijft. Ook komt het ons voor, dat uw artikel in zijn onderdeelen te weinig harmonisch is: het slot over de sensatie b:v: hangt er geheel los bij. Reden waarom ik u verzoek deze recensie nog eens na te zien, en om te werken - ik weet bij ondervinding, dat u dat niets geen moeite kost - liefst nog voor deze aflevering’. Van Deyssel, de geweldenaar, was dus zeer meegaand, wat bij vorige gelegenheden ook gebleken was. (Menschen en Bergen). Aan Arij Prins heeft Thijm 14 December nog over Vosmeer de Spie's roman geschreven: ‘Een Passie ken ik. Er bestaat verschil van gevoelen over de hoedanigheid van dat boek tusschen mij en N. Gids-redaktie. Daarom heeft men mijn recensie niet willen plaatsen. Ik vind het, te vergelijken met Zuster Bertha van Aletrino, wel grof, zeker; maar ik vind er toch meer goeds in dan de N.G.-redaktie er in vindt. In Z. Bertha is meer literatuur, in Een Passie meer “temperament”.’ En dat stuk werd ongeveer drie jaar later door Kloos geplaatst, al was het met een noot, dat de redactie, ‘het geheel en al oneens is met het oordeel’. Men hoeft niet te vragen hoe groot de kopij-nood was! En dat laatste | |||||
[pagina 413]
| |||||
bleek ook uit het feit, dat het gedicht van Jac. van Looy een plaats vond. Dat vers is nooit herdrukt en heet in de aflevering Een gezicht. Het kreeg een Naschrift van P. Tideman, waarin dese verklaarde, dat ‘het misschien de eerlijkste uiting is van de gedachten, die meer menschen koesteren omtrent de verhouding tusschen twee menschen in dit land, Willem Kloos en mij, in verband met de wijziging in richting, van West naar Oost, van Noord naar Zuid, die de Nieuwe Gids in Oktober '93 onderging. In dit vers, oorspronkelijk getiteld: Een Tuimel, zal dan met: Een God gelijk, in kalme majesteit, Willem Kloos, de dichter en prozaschrijver en mensch zijn bedoeld en met het Beest: P. Tideman’. Deze aflevering verscheen op 7 Met. Van Deyssel protesteerde tegen de plaatsing van zijn artikel evenals Van Looy en, op andere gronden, Ch. van Deventer. Al die protesten heeft Van der Goes in zijn Litt. Herinneringen afgedrukt, waarnaar ik verwijs. | |||||
Briefwisseling Van der Goes-Van Eeden.- Maar vóór de aflevering verschenen was werd nog een correspondentie gevoerd tusschen Van Eeden en Van der Goes, die hier noodzakelijk volgen moet, omdat men daaruit een juister inzicht krijgt over de houding van Van Eeden, die diep gekwetst was door de studie van Verwey over Ellen en Johannes Viator en de Gedachten en Aforismen over Frederik van Eeden door Kloos. Noch de brochure van Verwey, noch de Aforismen van Kloos zijn ooit herdrukt, omdat de schrijvers wisten, hoe gegriefd Van Eeden wasGa naar voetnoot1. Al zal deze geraaktheid de hoofdoorzaak van Van Eedens handelwijze zijn geweest, volkomen duidelijk is alles niet, en de reconstructie is door het ontbreken van bescheiden vrijwel onmogelijk. Wat aanwezig is moge hier volgen. Van der Goes schrijft in zijn Litt. Herinneringen, dat hij Maandag, dat is dus 30 April, van Van Eeden een brief ontving, waarin hij zijn volmacht introk. Deze brief was niet in het archief van Van der Goes bewaard gebleven. Daarop is een antwoord van Van der Goes gevolgd, dat wij evenmin kennen. De reactie van Van Eeden is 2 Mei geschreven, toen hij al wist, dat Verwey's plannen mislukt waren (Mijn Dagboek 1 Mei). De brief volgt hier uit het geschrift van Van der Goes: ‘Ik had het bij het briefkaartje willen laten en maar berusten in het leelijke denken over mij door een oud vriend, liever dan nog langer in dezen boel te zitten. Want ik wil maar één ding: er uit zijn, en met rust aan mijn werk gelaten worden. Ik meen dat ik daar recht op heb. Zou men zich links en rechts moeten laten uitschelden en dan nog niet eens mogen zeggen: maar heeren, bemoei je dan ten minste niet met zoo'n être. | |||||
[pagina 414]
| |||||
'Ik heb nooit iets anders gewild dan buiten de zaken gehouden te worden. Ik voel niet het minste boos opzet tegenover Verwey noch Kloos, en ik wil mij vooral van alle aktieve inmenging onthouden om niet door eenige onbewuste wraakzucht of antipathie te worden geïnfluenceerd. 'Mijn brief aan je was te scherp, onverstandig scherp, in den toon waarop ik tegen [naam door v.d. Goes geschrapt] of tegen Gorter, die mij kennen, sprak. Want jij bent van mij vervreemd, - en begrijpt mijn bitterheid, zooals Verwey die zou begrepen hebben als ik ze hem getoond had: als boosheid en rancune. 'Maar die had ik eerder kunnen toonen, en meen ik lang overwonnen te hebben. Ik was bitter om het karakterlooze van iemand die je openlijk voor een knoeier en een onoprechten werker uitmaakt, en je onmiddellijk daarop komt vragen om je gewaardeerde medewerking. Hij heeft mij zelfs voorgesteld weer redakteur te worden. Is dit niet of men onder kleine kinderen zich beweegt? 'Ik heb van het stuk van Verwey niet anders dan den aanhef gelezen, juist om vrijer met hem te kunnen blijven omgaan. Ik heb alleen gehoord hoe hij in hoofdzaak over mij denkt. Naar iemand waar men zóó over denkt, gaat men niet heen om zijn medewerking te vragen. 'Ik heb nooit de minste bedoeling gehad Verwey's plannen te hinderen. Hij stelde het voor alsof Versluys de opdracht van twee eigenaren zou uitvoeren. Toen hij wegging was ik overtuigd dat hij slagen zou en ik vond dat goed. Voor veel medewerkers en ook voor Versluys zelf. 'Maar ik wilde er niet de hand in hebben. Verwey heeft mij nog gevraagd of ik ook mijn eigendom zou willen afstaan, en een van de weinige antwoorden die ik hem gaf was: dat ik dat verkiezen zou boven alle andere maatregelen. 'Persoonlijk is het mij onverschillig wat er met den N. Gids gebeurt. Ik zal wel niet meer in litteraire tijdschriften medewerken. Maar om anderen had ik het succes van je plannen graag gezien. Toen ik van de mislukking hoorde, en begreep dat mijn rol minder negatief was geweest, dan ik bedoelde, heb ik getracht dat te verhelpen, en ik hoop dat mijn voorstel zal worden aangenomenGa naar voetnoot1, en ik eindelijk vrij zal zijn. Zou je heusch verlangen | |||||
[pagina 415]
| |||||
dat ik zou blijven hangen of partij zal kiezen tusschen twee ambitieuse en mij en mijn werk even essentieel antipathiek gezinde karakters? 'Je voelt dat wat ik ondervonden heb heel iets anders is dan een zuiver litterairen of ideeënstrijd, maar dat personen en karakters hier in 't spel zijn geweest, en ook jij zou deze leelijke gedachten niet in je gekregen hebben, als je niet eenigszins onder den invloed van al het gelezene had gedacht: 'Kijk, daar heb je 'm weer, den zelfbedrieger, boosaardig onder een mooien schijn, tot in zijn diepste wezen onoprecht’. ‘Deze karakteraantasting is een gif, waar voor geen tegengif bestaat. Het kan altijd toegediend worden. Ik schrijf dit dan ook zonder veel hoop je tot beter inzicht gebracht te hebben, meer uit een soort plichtbesef, tegenover een oud vriend. 'Maar laat ons dan ten minste handelen als volwassenen en toonen diep de strekking te voelen van wat wij zeggen. 'En doe mij ten minste de eer niet te denken dat ik het aangenaam vind als menschen die zoo over mij denken, zich toch verwaardigen mijn hulp en gedachten-omgang te zoeken. 'Bewijs mij verder nog dezen vriendendienst door zooveel mogelijk te zorgen dat ook anderen zich hier aan houden. Ik heb mijn werk en val niemand lastig. Al mijn wenschen ten opzichte van deze zaak kan ik hierin samenvatten: Denk en schrijf wat je wilt, maar laat mij buiten dit gedoe. Ik heb er genoeg van’. Hierop heeft Van der Goes dadelijk van antwoord gediend in een ongedateerden brief (F.v.E. Museum):
Den Heer Fr. v. Eeden, Bussum. Foei, foei, Amice! wat een brief. Ik wil niet graag verscheuren wat uwe hand heeft geschreven, waaraan ik zooveel verschuldigd ben, maar nog minder graag behouden wat een document humain zou wezen, indien het niet bijna onmenschelijk was. Althans zeer onwaardig van schijn-logika en goedgezindheid. Daal met een lantaarn in je binnenste af, en je zult ontdekken dat bedoeld schrijven niet anders bevat dan de bekentenis: op wie van beiden ik nu meer gebeten ben: op Kloos of Verwey weet ik zelf niet, maar op beiden zoo erg dat ik het vertrap aan een van hun voornemens meê te werken en mijn best zal doen hun zooveel mogelijk te hinderen. Je geeft mij volmacht om de zaken van de N/G weer in orde te maken. Wat is daaronder te verstaan? Natuurlijk niet dat een opperste rechtbank van poëten, critici en hartekenners wordt samengesteld, welke al de quaesties van literairen, zedelijken en maatschappelijken aard zal overwegen die met de gebeurtenissen van de laatste en voorlaatste tijden in verband staan, en vervolgens beslissen hoe voortaan het tijdschrift zal worden geleid. Maar waarschijnlijk dit, dat het tijdschrift als zoodanig behouden blijft om te zijn voor de literatuur, de politiek etc. wat het in de gegeven omstandigheden zijn kan. - Ik wend mij onmiddellijk tot Verwey, maar vind hem ongenegen | |||||
[pagina 416]
| |||||
dadelijk op te treden. Hij verandert na eenige maanden van opinie, gedurende welken tijd ook het volgende gebeurd is:
Je weet dat deze twee feiten, die den toestand beheerschen, waar zijn. Versluys zegt mij dat reeds ± 150 abonnees hebben bedankt, en tegen 1 October de totale ondergang te vreezen is. De voornaamste medewerkers: Gorter, Van Deyssel, Van Looy, Van Deventer, Veth, Aletrino, Prins, ook juffr. v.d. Schalk, P.L. Tak - zijn bereid met een nieuwe redactie mee tegaan. Bovendien is juridisch de zaak volkomen duidelijk: wij zijn eigenaren, kunnen onze rechten bewijzen, en zijn aansprakelijk voor de geleende f 4000. - Sommige aandeelhouders zullen ons het geld schenken, anderen niet, gelijk ik reeds ondervond. Wanneer nu wij drieën eensgezind zijn, kan onmiddellijk een nieuw begin worden gemaakt, en de teruggang van de N/G worden opgehouden. Waar zou anders het pand van de leening en de bron om de aandeelen aftelossen vandaan komen? Verwey heeft enkel op mijn maanden-oud initiatief gehandeld. Hij zou helpen aan het samenstellen van een April-aflevering, die van Kloos. Tideman blijft achterwege, er is ± 2 vel copy voor. En nu geef ik toe dat een prachtige gelegenheid om wraak te nemen voor jou openstaat: Kloos stikt van zelf in de boel en jij laat Verwey sukkelen in zijn streven om de zaken op gang te helpen. Maar dan ben jij het ook die de N/G den laatsten slag toebrengt - of tenminste wilt toebrengen, want wij kunnen desnoods zonder jou een regeling maken, maar natuurlijk veel omslachtiger dan wanneer je met ons meedoet, direkt of indirekt, door mij te machtigen. Ik zal het hierbij laten; je zult noch voor jezelf, noch voor het publiek, noch voor de oude vrienden van de N/G de man willen zijn die in dit hachelijke oogenblik dwingt tot tijdverlies en schandaal makende openbare kibbelarijen. Wat is er veranderd sedert November 1.1.? Er is veel meer reden om nu te doen wat je mij toestond te doen. - Stuur mij een telegram tot herstel van de volmacht, en dan is tenminste aan dit incident in de N.G.-geschiedenis een einde. - Vriendschappelijk, F.v.d. Goes
Nog niet tevreden met zijn bovenstaanden brief heeft hij Van Eeden weer geschreven (zelfde bron): | |||||
[pagina 417]
| |||||
Am., 5 Mei '94.Den Heer Dr. Fr. van Eeden, Bussum.
Amice, Laten we de zaak nog eenmaal kalm en kort bespreken. Je hebt mij in begin Nov. 1.1. als eigenaar van de N/G volmacht gegeven. Die volmacht kon wel geen andere beteekenis hebben dan mij in staat te stellen in overleg met eigenaar no. 4, Verwey, de redactie te veranderen - na den coup d'état van Kloos. Verwey had toen geen lust om handelend optetreden, en daarmeê was de mogelijkheid om iets te doen voorloopig feitelijk, zoo niet rechtens, afgesneden. Er was in die dagen ook groote besluiteloosheid bij het medewerkersvolk. Ze wilden afwachten. Nu zijn die beide omstandigheden veranderd. Verwey is tot handelen geneigd, de medewerkers niet minder, hebben afgewacht en zijn zeer teleurgesteld. Verleden week was alles zoo goed als klaar. Versluys en Verwey vonden bij Kloos een ongunstige ontvangst, en wij maakten met elkaar de afspraak, voor een April-aflevering te zullen zorgen. Versluys verzocht ons hem schriftelijk te verbieden eene aflevering anders dan voor ons uit te geven. Daar krijgt Verwey een onverstaanbaren brief van Versluys, dat hij bedankt wordt voor zijn ‘welwillendheid’, dat er copy genoeg is voor de aflevering, enz. Ik snel naar hem, Versluys, toe - hij weigert mij te ontvangen, twee maal op éen middag, nl. Zondag 1.1. - Maandag komt Verwey bij me, we trekken weer naar de Parkstraat, vinden niemand thuis, en vernemen vervolgens van Clausen dat de door Verwey bezorgde copy van Van Deyssel en Van Looy door Tideman met geweld van de drukkerij is weggenomen. Versluys blijft onzichtbaar en geeft geen antwoord. Eerst zoeken wij vruchteloos naar de oorzaak van deze ommekeer. Totdat Verwey op het idee komt dat jij hem tot andere gedachten hebt gebracht. Maandag-ochtend doen wij die vergeefsche tocht naar Versluys, we komen thuis bij mij - en vinden jouw brief waarbij je de volmacht intrekt. Versluys heeft dus terecht begrepen dat zonder jouw medewerking, waar dus twee tegen twee zouden staan, hij zich alle onbeschoftheden en bedriegerijen kon veroorloven en daarbij tegen beide helften een brutaal gezicht zetten. Verder. Hier verdeelt zich het onderzoek van de quaestie in tweeën: de vraag: wat heeft jou bewogen aldus te doen; ten tweede: hoe moet er nu door hen, die de N/G willen behouden, gehandeld worden? Het eerste punt mag ik maar even aanraken. Zuiver passief ben je niet gebleven: wat ook door jou tegen Versluys is gezegd, jij hebt de daad gedaan van de volmacht in te trekken. Was daar geen nijdigheid tegen ‘Napoleon-Verwey’ bij? Hoe verkeerd hij tegen jou zich moge gedragen hebben: het belang van alle betrokken personen eischte, sterker en met grooter kans op succes dan in November, eensgezindheid van de drie eigenaars. Zijn kritiek heb ik niet gelezen. Ik neem aan dat je er door ontstemd bent, - en zou het nu zoo erg zijn dat die kwaadheid zich uitte in verzet tegen de mede door hem beraamde en gewenschte maatregelen? Is niet het verkeerd doen en het goed willen doen het kenmerk van menschelijke zwakheid? En mag | |||||
[pagina 418]
| |||||
men geen zwakheid begaan? Is niet de eenige zwakheid die ongeoorloofd is, de zwakheid van altijd sterk te willen schijnen? Want waarlijk: dat Verwey geen recht heeft voortaan literaire aanraking te zoeken met jou, is toch geen voldoende reden om wat nog van de N/G terecht karr komen, door onthouding te wagen. Het is geen weigering om met Verwey samen de redactie te voeren, het is de weigering om een geheel nieuwe redactie mogelijk te maken. - Gelukkig als ik dit verkeerd heb begrepen, en dus ook naar beweegredenen heb gegist, anders dan ze waren. Nu nog: wat moeten we doen? Als eigenaar kan je niet eenvoudig werkeloos blijven, er is een schuld van f 4000.- en misschien over eenigen tijd geen onderpand meer, als de N/G zal moeten staken of de kosten niet meer kan dekken. Dit is een geval dat noodzakelijk voorziening eischt. Ik ben bereid de lasten en de baten van je aandeel in de maatschap overtenemen, indien dit voor den vorm kan gebeuren. Daaromtrent zal Calisch adviseeren: namelijk in het algemeen over de rechten en de verplichtingen van de vier eigenaren. Jouw houding heeft de zaak aanmerkelijk gecompliceerd, in zooverre als Versluys (ten onrechte dan) er uit heeft opgemaakt dat hij veilig was, en hij ons nu noodzaakt tot omslachtige en dure rechtsmaatregelen. De hemel geve dat jouw brief hem intijds moge bekeeren. Daarvan ‘kennis nemen’ kan ik niet, want hij zal weigeren hem mij te laten lezen en ik wil het hem in deze omstandigheden niet eens vragen. In elk geval zullen wij met Calisch moeten konfereeren, want wij blijven tegenover de aandeelhouders aansprakelijk voor het geld. Het persoonlijke in je laatsten brief bij gelegenheid mondeling. Wat zullen we daar zwart op wit van zeggen? Dit, zoover ik nu zie, dat op mij de kritieken van vroegere vrienden niet den minsten indruk hebben gemaakt. Ze verstoren geenszins mijn genoegen in wat ik in je werk pleeg te genieten, noch vergallen het plezier van den schaarsch geworden omgang. Ik vat altijd nog niet, waarom boeken en personen geen fouten mogen hebben, en of wij, alle andere menschen, aanspraak mogen maken op vlekkelooze geschriften en onberispelijke vrienden. Laten de engelen in den hemel zoodanige eischen stellen, en zich vergasten op elkanders wederkeerige volmaaktheid. Ik ben erg tevreden met dingen zooals jij er schryft, met een verkeer zooals jouw qualiteiten veroorloven, en wat je onlofwaardige eigenschappen aangaat, ik wenschte dat ik er zelf geen erger bezat. Voor mij in één woord, ben je knap en goed genoeg - een schrale troost voorwaar, maar de eenige die ik geven kan. - Wij zullen weldra elkaar als eigenaren van de N/G bij Galisch ontmoeten. Ik kan dezer dagen niet weg, anders kwam ik voor dien tijd bij je. Ik denk dat de liquidatie van de oude en de opening van de nieuwe affaire nu, wat ons betreft, in der minne en zooveel mogelijk in het algemeen belang zal gebeuren. Als steeds t.t. F.v.d.G. Groet Martha! | |||||
[pagina 419]
| |||||
Van Eeden teekende in Mijn Dagboek slechts dit aan op 5 Mei: ‘'s Avonds een brief van Van der Goes, veel vriendelijker. 't Was goed dus dat ik hem zoo schreef’. Nog een enkel woord om te wijzen op de leugenachtige Inleiding tot de tweede reeks der Nieuwe-Gids-jaargangen, waarmede het Mei-nummer door Kloos werd geopend en waaruit duidelijk blijkt, dat de dichter met de waarheid wonderlijk Icon omspringen, vooral als men zich herinnert, wat er in den loop der jaren - en vooral de laatste - was geschied. De heele Inleiding is een farce en alleen één zin als de volgende is voldoende om dit aan te toonen. ‘De redactie van de Nieuwe Gids ontbond zich vriendschappelijk en liet aan den oprichter en eersten ideeën-aangever, de plaats, die zij wisten dat hem rechtens toekwam: het opperbestuur over den toestand, door hem altijd voorzien en voorzegd, en gedreven met hun lofwaardige hulp en onwaardeerbaren raad’. Daar de houding van Frederik van Eeden mij niet duidelijk was heb ik mij tot prof. dr W. Asselbergs gewend om zijn inzicht nader te leeren kennen. Ik. had hem gegevens gezonden waarover hij nog niet beschikte, toen hij deze quaestie uiteenzette in het negende deel van De geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Immers, toen Van Eeden zijn machtiging aan Van der Goes had ingetrokken kon deze slechts uit naam van twee eigenaren optreden en beschikte dus niet meer over de meerderheid van stemmen. Bovendien had Van Eeden zelf verklaard, dat zijn rol minder negatief was geweest dan hij bedoeld had. Of Van Eeden de heroprichting bewust heeft willen laten mislukken of dat de geheele schuld op den uitgever Versluys kwam te rusten, was niet duidelijk. Dat door het zich afzijdig houden van Van Eeden de pogingen zijn mislukt, bewust of onbewust, lijkt mij onomstootelijk vast te staan. Nu het betoog van prof. Asselbergs, dat ik hier in extenso laat volgen, de houding van Van Eeden anders belicht - en voor zijn meening is zeker veel te zeggen - aarzel ik niet het hier af te drukken: Hartelijk dank voor je brief van 10 September en de daarin gedane mededelingen. Zij werpen nieuw licht op de zaak. Vergun mij toch nog een bedenking, die ik als voorzitter van het Frederik van Eeden genootschap niet gaarne onder mij houd. Er werd blijkbaar van twee kanten gewerkt, enerzijds door Albert Verwey, anderzijds door de uitgever Versluys. Echter werkten zij niet in onderlinge afspraak, althans niet in voldoende onderlinge verstandhouding. Dit wekt misverstand. Nu geloof ik wel, dat je zult kunnen bewijzen, hoe beider plannen om de N.G. voort te zetten in feite zijn afgestuit op de weigering van Frederik van Eeden. Hiermee staat objectief vast, dat Van Eeden de werkelijke oorzaak is van alles, dat op 27 April 1894 volgde. Zijn wij over dit feit accoord, dan kunnen wij alleen nog verschillen over de bedoeling van Frederik van Eeden. Jouw mening lijkt mij te zijn, dat Van Eeden welbewust degenen wilde schaak-mat zetten, die een basis tot voortzetting zochten. In jouw opvatting is Van Eeden dus schuldig. | |||||
[pagina 420]
| |||||
Mij daarentegen lijkt het bewijs niet geleverd, dat Van Eeden deze bedoeling had. Volgens mij wilde hij de anderen niets in de weg leggen, zelfs him activiteit vergemakkelijken, maar wenste hij noch met het blad, noch met de mensen, die het zouden redigeren, persoonlijk mee te werken. Hij wilde hun rustig hun gang laten gaan, onverschillig voor het resultaat. Mijn moeilijkheid blijft de activiteit van Versluys. Ware Versluys op Donderdag 26 April 1894 bij Tideman geweest en Verwey in de voormiddag van 27 April, dan geloof ik, dat jouw interpretatie onweerlegbaar zou moeten heten. Zo is het echter niet gegaan. Verwey bezocht op 26 April Tideman. Waarschijnlijk heeft hij dit niet geheel verzwegen, toen hij in de namiddag van Vrijdag 27 April (‘aan 't eten’, dus tijdens het etensuur) bij F.v.E. op bezoek kwam en blijkbaar opgewekt mee dineerde, nadat de bespreking zonder enig gevolg was gebleven. Juist tegen Tideman was Van Eeden begrijpelijkerwijze nog zwaarder geladen dan tegen Verwey, doch uit zijn dagboek blijkt, zie mijn boek, blz. 74, dat hij zich niet ontladen heeft: ‘Ik ... had spijt over al de krasse woorden, die ik niet gezegd had’. Niet het bezoek van Verwey op etenstijd heeft, dunkt mij de doorslag gegeven. Dit gaf het bezoek van Versluys, die om elf uur bij Van Eeden aankwam en om twee uur vertrok. Ik neem aan, dat Verwey, die reeds Van Looy en Van Deyssel bezocht had, om ongeveer zes uur bij Van Eeden kwam, van waar hij vroeg in de avond, omstreeks acht uur nog naar Gorter ging. Welnu: Versluys, die eerst in de namiddag van 27 April naar Tideman ging, bracht daar verslag uit van zijn gesprek met F.v.E. Dit verslag citeer jij in je brief van 10 September uit het Diarium van Tideman. Wat blijkt daaruit? Allereerst, dat F.v.E. duidelijk aan Versluys heeft gezegd, niets te willen beginnen tegen Willem Kloos. Dit is ook het eerste, dat Versluys aan Tideman doorgeeft. Hij moet wel overtuigd zijn geweest, dat dit de belangrijkste mededeling was. Tideman noteert het uitdrukkelijk. Ten tweede blijkt, dat F.v.E. zich gedistancieerd heeft van hernieuwingspogingen. ‘Alles moet uitbloeyen, dan kunnen wij zien’ is wel de summiere samenvatting, die Tideman geeft van hetgeen Versluys hem over zijn onderhoud met Van Eeden vertelde. Wat betekenen die woorden? Mij dunkt, dat Van Eeden op de pertinente vraag van de uitgever om copij gezegd heeft: Neen, medewerking in positieve zin moet je (voorlopig) van rnij niet verwachten. Ik zal de heren niets in de weg leggen, maar ik doe niet mee. Mijn volmacht aan Van der Goes zal ik terugnemen, dan sta jij vrij tegenover alle anderen. Ten derde blijkt, dat Van Eeden reeds in het gesprek met Versluys zijn ontstemdheid over het artikel van Verwey heeft gelucht. Ten vierde de grote moeilijkheid: ‘Versluys zal schrijven aan Verwey, dat hij van alle hulpverleenen afziet’. Alles komt aan op de vraag, wat Tideman hier bedoelt. Ik lees niet: | |||||
[pagina 421]
| |||||
Versluys zal schrijven aan Verwey, dat F.v.E. van alle hulpverlenen afziet, maar: Versluys zal schrijven aan Verwey dat hij, de uitgever Versluys, afziet van alle hulpverlenen aan de groep, waartoe Verwey behoort. Deze interpretatie vindt steun bij de aantekening van daags te voren in het Diarium van Tideman. Ze lijkt mij beslissend. Volgens Tideman is Versluys (die aarzelachtig was, met de groep-Kloos in zee te gaan) door Verwey in de war gebracht. Voor Tideman bestaat een duidelijk alternatief, aangeduid in zijn eigen woorden: Óf ... òf. Op 26 April verneemt dus Tideman van Versluys, dat deze een mogelijkheid ziet om verder te gaan met de groep-Verwey. Volgens Tideman kan dit nooit leiden tot een verzoenig tussen de groep-Verwey en de groep-Kloos. Op 27 April verneemt Tideman van Versluys, dat Van Eeden niet zal meewerken, met welke groep dan ook. Nu zegt Versluys aan Tideman, dat hij als uitgever aan Verwey berichten zal niet met diens groep in zee te willen gaan. Zo sluiten de teksten logisch. Versta mij goed: ik ben ten volle overtuigd, dat F.v.E. door neen te zeggen bij Versluys de beslissing heeft doen rijzen, niet verder te gaan met Verwey-Van der Goes. Maar de eigenlijk dubbelhartige man is voor mij in heel deze onderhandeling toch de uitgever geweest. Ik weet zo goed als jij, dat de reputatie van F.v.E. veel kwetsbaarder is, dan die van Versluys. Dit neemt niet weg, dat in feite Versluys moest kiezen tussen twee aanbiedingen. Het liefst zou hem een zo verkoopbaar mogelijk blad zijn geweest, Veel vertrouwen had hij noch in Tideman, noch in Verwey, maar voor de verkoop verwachtte hij mogelijkheden van een verzekerde medewerking van F.v.E. Het publiek las nu eenmaal F.v.E. in die dagen het liefst, ongeacht hoe wij vandaag over het werk van al deze mensen oordelen. Ik stel mij dus het standpunt van F.v.E. voor als dat van iemand, wien het werkelijk niet schelen kon, wat al die anderen zouden doen. Hij wilde niets tegenwerken of tegenhouden. Het enige, dat hij wilde, was: afzijdig blijven en met rust gelaten worden. Een vage toezegging aan Versluys heeft hij gedaan. Ze ligt vervat in de woorden: ‘Alles moet uitbloeyen, dan kunnen we zien’. Hij bedoelde eerder: uitzieken dan: uitbloeien. Maar uit die woorden blijkt, dat hij daadloos toeschouwer, verder niets wenste te blijven. Versluys, die Van Eedens medewerking begeerde, heeft toen gedacht: als Van Eeden niet meedoet, ga ik niet met de groep van Verwey verder. Na de meest verkoopbare medewerking van F.v.E. geef ik als uitgever dan toch maar de voorkeur aan Kloos, met wiens naam het orgaan zo nauw verweven is. Waarlijk, de uitgever heeft hier in de mening, dat hij verstandig beleid voerde, gesjacherd. De ruzie van de schrijvers Het hem koud. Maar hij dacht aan het zakelijk gewin, wat trouwens begrijpelijk en verontschuldig- | |||||
[pagina 422]
| |||||
baar mag heten. Op 26 April hield hij zowel Tideman als Verwey aan het lijntje. In de namiddag van 27 April besliste hij ten gunste van de groep-Tideman. Zo stel ik het op blz. 75 voor en ik geloof werkelijk, dat jouw mededelingen van 10 September, waarvoor ik je dankbaar ben, mijn voorstellingswijze eerder bevestigen dan bestrijden, wanneer ik ze juist interpreted. Ik hoop, dat je, ook bij verschil van mening hierover, zult willen billijken, dat ik je mijn zienswijze zo uitvoerig mededeel. Wens je er gebruik van te maken, dan heb ik geen bezwaar. Deel je achteraf mijn inzicht in de interpretatie der aantekeningen van Tideman, mij des te liever. | |||||
Tideman nog in aanzien.- De ster van Tideman schitterde nog aan het firmament, al weet men, dat er reeds een jaar te voren moeilijkheden waren voorgevallen tusschen de vrienden Kloos en Boeken aan den eenen en Tideman aan den anderen kant. Men had nog pleizier in het optreden van den wilden secretaris, die voor een groot deel de aflevering vulde. Zoo'n brief van leedvermaak over de mislukte poging van het herstel werd door Arnold Ising 10 Mei 1894 (75C 51 e) geschreven aan Willem Witsen: ‘Zeg Wim, wat zijn Kareltje en Chap en Kobus nijdigGa naar voetnoot1. Ze moeten maar een ombertje met elkaar maken, en o! o! o! Ze hebben de proeven niet nagezien! Die lui merken niets dan zichzelf, maar heel akelig; ze vinden het niet eens grappig dat ze in hun eigen strikken, zoo netjes vast zitten. Kijk, kijk, kijk! daar hebben ze als de bliksem hun stukjes gestuurd aan de nieuwe redactie, en nu staan ze er warempel toch in onder het secretariaat van dien mijnheer Tideman, met wien ze niets te maken hebben. Goddank er is nog een Amsterdammer, die weet het - want die zegt dat het niet “in het reine” blijkt te zijn. Ik verlang naar de brochure van Pet’Ga naar voetnoot2. Hoewel het tijdschrift verschenen was gaf Van der Goes zijn pogingen tot reorganisatie niet op. Van Deyssel werd per briefkaart, afgestempeld 10 Mei 1894, ‘dringend uitgenoodigd tot een vergadering inzake de N.G.’ op Zaterdag 12 Mei, 's av. 8 uur, Nicolaas Beetsstraat No. 1. Logies werd hem aangeboden. Maar Van Deyssel was door ongesteldheid verhinderd te komen, wat uit den volgenden brief blijkt: | |||||
[pagina 423]
| |||||
behoud de plannen tot reorganisatie van de N.G. wilt steunen. - Wat een warboel! De afl. heb ik nog niet gezien, maar uit wat ik heb vernomen, genoegzaam kunnen afleiden, dat de waanzinnigheid van Kloos nu toch een ontwijfelbaar feit is. De fantazie van een nieuwe generatie - en de werkelijkheid van totale afwezigheid van copie, de onmacht om een aflevering te maken, zoodat tot zulke onfiere en unfaire maatregelen moest worden gegrepen om iets in de wereld te kunnen sturen. - Na de literaire en intellektueele decadence, dit moreele verval. Ongaarne zou ik Kloos crimineel vervolgen, evenmin Tideman. Maar Versluys, wien én door Verwey en mij, én door de auteurs meêgedeeld is, dat hij hunne copie niet in de aflevering mocht laten verschijnen, verdient een les. [....] Ik hoop je spoedig meer omtrent den stand van zaken te kunnen meldenGa naar voetnoot1. [...] t.t. F.v.d. Goes 12 Mei '94 Amst.
Het tijdschrift sukkelde voort, maar het aantal inteekenaren verminderde zienderoogen. Van de nieuwe krachten was alleen Leopold een belangrijke aanwinst; Henr. v.d. Schalk werkte niet meer mee. Wel probeerde Kloos, die in Mei weer ziek was, in Augustus Van Eeden terug te winnen, maar zonder succes. Op 22 Augustus noteerde Van Eeden in Mijn Dagboek: ‘Ik heb een brief van Kloos gehad, met verzoek om medewerking, onderteekend: steeds tt.’Ga naar voetnoot2. De volgende dagboekaanteekening over De Nieuwe Gids kondigde tevens het einde van het bestaan aan: 5 September. Ik ontmoette Versluys. Hij wilde mij en Gorter vragen de N. Gids te beheeren. Gorter secretaris. En nu wij dat niet doen houdt de N. Gids op'. Wel waren er nog wanhopige pogingen gedaan om het tijdschrift staande te houden of te reconstrueeren. Daarover licht ons een uitvoerige brief van Tideman aan Diepenbrock in, een brief, die echter helaas niet exact is. Maar er is tochuit te begrijpen, dat b.v. Sara de Swart het financieel beheer zou voeren. De brief is echter karakteristiek voor de manier van schrijven | |||||
[pagina 424]
| |||||
van Tideman, waarom ik hem hier in zijn geheel laat volgen. Dr Reeser meende hem in Februari 1894 te moeten dateeren, dus toen Kloos nog alleen redacteur was.
American Hotel '94 Beste vriend. Deze brief schrijf ik je na een gesprek met mej. S. de Swart. Ik heb niet gezien in dezen tijd eene vrouw die zooveel mag dragen, zij moet zeer gelukkig lijden, zij is mooi, niet van '80 maar voor ons Fons. Willem heb ik alles vergeven. Na onze gesprekken heb ik geschreven over hem. Zijne vrienden die kleiner waren dan hij leidden hem weg zij zelf waren. doodsbleek en hadden zwarte haren voor 't gezicht, degenen die hij niet meer zijne vrienden noemde mochten hem niet zien, de Titan wankelend, die anderen drongen om hem samen, maar toen ben ik hem gaan herinneren, hoeveel ik van hem heb gehouden, ik die hem nooit noodig wou hebben meer dan mijn hond, meer dan mijn vader, meer dan mijn ziel in hare zelf-genoegzaamheid, meer dan mijn kind, meer dan mijn broer want was mijne vrouw niet mijzelve en was ik niet mijzelf, kón ik mij splijten en van hem blijven houden? En ik heb beschreven hoe ik om hem heen wou zijn als een eeuwige vesting met de kanonnen mijner impertinentie en de loodzware wallen van mijn geloof en met mijne generaals die de wetten der krijgsgeschiedenis kenden, ik heb zijn lichaam beschreven, hoe ik op straat aan zijn andere zijde ging loopen omdat daar zooveel menschen aankwamen en zijne hoekige schouders waren als van dun glas, hoe elk zijner gebaren van zijn hoofd oplichts en verwachtend aankijks van zijn lucifer neer te leggen voor zich uit zonder dat hij het wist was als een leerstelling, hoe aan zijn handen doorzichtig in het avondlicht was een geur van gewijd water en hunne raking een kus. Toen heeft de geest mij verlaten terwijl om mij heen die nacht van 12-5.15 hadden geslapen mijne vrouw en mijn kindje en mijn huisdieren, op stoelen en op kussens over den grond, den volgenden morgen heb ik het begrepen en dat is het wat ik mej. de Swart heb gezegd. Later zullen de menschen begrijpen Perk staat tot Kloos, als Kloos staat tot Tideman, ik weet nu niet hoe dit mogelijk is maar ik heb het gezien, Gorter is episch, hij staat buiten tijd, de tijd is zoo sterk geweest dat zij ook hem heeft binnengehaald, de 2 voorafgaande jaren zullen het hem hebben doen weten, hij heeft niet noodig de menschen en hun liefde van hand tot hand, zijn leven is geen drama, zooals het leven van Kloos is geweest en het mijne en dat van Jacques Perk. Perk heeft ééns Kloos na Rhodopis kleingeacht hem gezegd ik ben dichter jij niet, daarna is Kloos geworden, boorde als een stoomgevaarte door de lichamen en de zielen van die liefhebbend of bewonderend op zijn weg kwamen, wat hij geworden is en wat zijn leven dat achter hem ligt noodwendig en onherroepelijk heeft gemaakt tot een Tragedie. Kloos heeft mij dezen zomer klein-geacht. Kloos heeft van Perk afscheid genomen toen is deze gestorven, ik heb afscheid ge- | |||||
[pagina 425]
| |||||
nomen van Kloos, nu moet hij sterven voor de wereld, maar hij kàn nog werken later [?], want uit hem is niet gekomen Rhodopis gedrenkt door zijn later leven en dat te maken is altijd zijn verbeelding geweest. Zullen wij nu niet stil zijn en tegenover het volk hem hooghouden als hij rust wil gaan nemen en tezamen ós overlaat te stellen een maatschappelijk gereglementeerd milieu [ ] ik een litterair wonder: ‘candiditate, sapientia et gratia plena’Ga naar voetnoot1? Het is voor Van Deyssel - die zooals ik u zeide onbewust bang is voor Kloos, en die daarmede tegen zich terugkrijgt den invloed eertijds op Kloos van op afstand uitgewerkt - noodig en goed ten eerste dat zulk milieu bestaat om als het hem daar eens onmogelijk wordt een fregat te hebben tot oversteken na zijn gedragen toekomstig werk, ten andere dat hij het geloof behoudt in het Volk, het is als toren over de middelmatigheid noodig en goed dat zulk een monument blijft bestaan. Mej. de Swart meent dat Kloos hierin goed zal kunnen berusten, en dan komen bijeen de volgende redaktie tegenover elkander als mannen die niet verschillen in grootte, de menschen zijn niet een meetbare lijn, maar menschen ieder verschillend van geestelijke plaats en van modusnamen: Kloos hoofdredakteur, redakteuren Boeken, Diepehbrock, Gorter, Tideman, over van Eeden kan worden beraadslaagd. (Beter is Gijs, maar diens bescheiden bezwaren moet ieder eerbiedigen). Kloos gaat rust nemen. Alle anderen onder controle en alle kritiek eveneens. Het maatschappelijk gedeelte zoo mogelijk zonder Versluys, maar zoo dit onmogelijk blijkt omdat deze heeft de abonnee's, met dien heer gecontracteerd en penningmeester en arbiter in alle huishoudelijke zaken: eene vrouw, dit is de natuurwet, sinds ik getrouwd ben weet ik dit. Mej. Saar de Swart kan hierin eene moeilijke maar heerlijke praktische arbeid verrichten en wij kunnen allen rustig werken. Dit laatste idee is een praktische ‘genade’ (hoe vindt ge deze?). Nu heb ik niets meer te zeggen. Medewerkers zouden zijn: de redaktie + Bierens de Haan, Hofker, Lucie Broedelet, Leopold, misschien op afst. mej. v.d. Schalk, maar ik beschouw deze als de Gorter van deze tijd: buiten de menschen staande, + Jan Broedelet, die pas een geweldig gepassionneerd stuk gemaakt heeft (zijn eersteling) voor [?] het Tooneel, misschien eens Mijnssen, de van Eede van mij, Bern. Canter, mijn Verwey in slechten zin, Jan Broedelet is mijn Hein. God geve dat ik hen allen mag geen leed doen, misschien Royaards met trouwe praktische tooneel kritiek. Ik zie dit plan lichtrood blozend van lust om realiteit te worden en geef het met moed in jou handen en die van Gorter. Versluys heeft Boeken gevraagd bij hem te komen, dat moet Hein niet doen, onthouden de analogie van werklieden en patroons. Mag ik nu even rust nemen, mijn taak is vandaag volbracht. Mej. Vis ontmoet ik een der volgende dagen op verzoek van mej. de Swart. Het is niet waar dat zij gepassionneerd is voor Willem maar ik zie groot heil voor | |||||
[pagina 426]
| |||||
hem in een vrouwelijke omgeving buiten Amsterdam voorloopig. Hij is nu heel stil en zacht dat is ook zijn allerdiepste en jongste aard, maar na Perk is zooveel om over schilderkunst te schrijven zal zeker een schilder gevonden worden, de architektuur moet nog blijken. Fons, stuur voor mij alles op wat gekomen is en komt vóór Donderdagmiddag 1 uur. Wil je Domine, tu scis qualiter melius est; fiat huc vel illuc, sicut volueris. Da quod vis, et quantum vis, et quando vis. Fac mecum, sicut scis, et sicut tibi magis placuerit, et major honor tuus fuerit. Pone me ubi vis, et libere age mecum in omnibus. In manu tua sum, gyra et reversa me per circuitumGa naar voetnoot1.
De volgende brief van Tideman moet in denzelfden tijd geschreven zijn, want de aangeduide verzen staan in de Februari-aflevering van 1894. In het Tideman-archief zijn twee ongedateerde brieven van hem aan Boeken aanwezig, die beide met verstuurd zijn. De geopende couverten zijn bewaard. De brieven zijn voor het grootste deel gelijkluidend; de eerste lijkt mij een eerste versie, die hem niet bevredigde. Den tweeden laat ik hier volgen. (134A2 10 no 10 en 11).
Beste Hein, De aflevering kreeg ik hedenmorgen. Je versGa naar voetnoot2 is magnifiek, klank als een hekwerk van gladgeschuurd koperen bloemen om een koor van volk en vrouwen en nissen bovenin langs de kerkmuren. Willem's verzen 3.5.9.10.11 en 14Ga naar voetnoot3 vooral hebben me geraakt als heele nieuwe verzen van een nieuwen maar somberen, verdomd somberen toon. Dat Willem ziek is geloof ik niet, hij leeft diep in of boven zich zelf, wie zal zeggen hoeveel en waar één mensch tegelijkertijd lichaam heeft? Morgen of overmorgen kom ik te Amsterdam voor het inkoopen van kleeden, gordijnen etc. Dezen geheelen moeilijken winter na Dec. kon ik noch voor Willem noch voor jou iets wezen, ik hoop zeer dat je veel bij ons zult zijn, als het voorjaar begint, ik zal in de eerste dagen misschien maanden niet veel uit mijn lustslot kunnen komen. We kunnen misschien te zamen eenige nieuwe lichtpunten spijkeren aan den boom der eeuw. Willem schijnt tegen Wim heel hard geweest te zijn, Wim is ten minste heel stil. Je hebt met Versluys en Wim over de N.G. gesproken, dat is alles heel goed, maar daar kan eigenlijk alleen Willem over spreken met mij. | |||||
[pagina 427]
| |||||
Apropos, ik was fameus boos door de afwezigheid van nooten opschriften etc. in de aflevering, enfin ieder weet wat hij doet. De N.G. staat goed, als een diamanten kistje maar op een houten rotten maaksel-fundament. Daar moet een steenen fundament zijn, en Hein - pardon voor de brutaliteit, maar jij moet nog veel meer doen, ik bedoel werken. Je doet een groot werk door je feitelijk heelemaal aan Willem's bestaan te geven, maar W. zelf zal begrijpen, dat je meer behoefte zult hebben alleen te zijn. Ik hoor je zeggen: dat is zoo gekompliceerd, goed maar door komplicatie's gaat het Volk naar het ziekenhuis. Overmorgen hoop ik je gezond en wel te zien. je vriend Pet. Groet Willem van mij.
In Augustus, dus toen de redactie uit Kloos, Boeken en Tideman als secretaris bestond, had Versluys gezegd, (zie Litt. Herinneringen blz. 115) ‘dat hij geen verdere jaargangen van de N.G. met de tegenwoordige redaktie zou uitgeven’, en eind September werden pogingen voor een nieuw tijdschrift voor Kloos gedaan. Verwey had met Van Deyssel het Tweemaandelijksch Tijdschrift opgericht, waarvan het eerste nummer in September 1894 verschenen was. Op 1 Januari 1895 is de eerste aflevering van het weekblad De Kroniek onder redactie van P.L. Tak van de pers gekomen. Dit weekblad werd mede opgericht als een protest tegen de wijze, waarop in De Groene o.a. over de verzen van Kloos werd geschreven. | |||||
Het tijdschrift gestaakt.- Toen dan de verschijning van De Nieuwe Gids gestaakt was reageerde Arnold Ising, die eerst zoo'n pleizier had in het optreden van Tideman, heel wat nuchterder op de gebeurtenissen, die den ondergang hadden bewerkt. Aan Witsen schreef hij 21 September uit Amsterdam (75 C 51e): | |||||
[21 sep. 1894]Beste Wim, Over de N.G. kwestie kan ik het toch onmogelijk geheel met je eens zijn. Indien ik aanneem dat Willem onder suggestie van Mijnheer P.T. is geweest en daardoor diens werk voor goed gehouden heeft, terwijl hij het thans, nu hij gezonder is dan vroeger, journalisme vindt, vraag ik mij af hoe het met Hein zit. Hij is niet ziek geweest en hoeft dus niet onder suggestie van Mijnheer P.T. geleden te hebben. Hein kan dus onmogelijk slecht of middelmatig werk magnifiek en echt hebben gevonden, waarvoor de arbeid van zoovelen diende plaats te maken, terwijl zij nu verklaren dat het Tweemaandelijksch Tijdschrift eigenlijk de N.G. is. | |||||
[pagina 428]
| |||||
Je zult wel vinden dat ik redeneer, maar ik kán nu heusch niet anders. Dat sommigen van het nieuwe Tijdschrift zouden gaan meewerken aan de N.G. is een eutopie, en daar zal niets van komen. Indien Willem dit verlangt en niets anders, hoeft hij niet aan de lui te gaan zeggen dat hij zich vergiste, tenzij het alleen een kwestie van zijn gevoel is, dan vind ik het mooi van hem maar practisch kan het geen resultaat hebben. Want die menschen, die veel minder vriendschap voor hem hebben dan jij, zullen vreezen, dat Willem weêr ziek zal worden en hun weêr de waarheid zal zeggen in zijn verzen. O, Wim als ik nu aan Willem's verzen tegen Goes denk en dat hij nu bij hem over vergissen zou gaan praten, dan schemert het mij. Het spijt mij zoo dat ik niet lang genoeg met je alleen kon zijn. In je liefde voor Willem, stel je je de zaak een beetje verkeerd voor. Ik vind het verschrikkelijk, en ik weet er nog geen raad op. Is Willem het nu eens met het vers van Van Looy? Kobus, Karel en Chap zijn, dunkt mij de eenigen, die vriendschap genoeg voor Willem hebben om hem te kunnen aanraden naar hen toe te gaan. Misschien zou het beste wezen Versluys te bewegen de N.G. voorttezetten. Laat Pet dan maar knoeien, en den baas spelen, wat doet het er eigenlijk toe als Willem en Hein mooie dingen maken. De laatste aflevering was, voor het kleine aantal medewerkers, heel knap. Wil Betsy mijne beste groeten overbrengen, en geloof mij, je Nol.
Uit dezen brief blijkt duidelijk, dat men Kloos weer in het zadel wilde helpen door een nieuw tijdschrift op te richten, om in zijn onderhoud te voorzien. Eind September 1894 vroeg Witsen, waar Kloos en Boeken logeerden, of Van der Goes daar komen wilde en Kloos voegde er een briefje bij, waarin hij schreef, dat hij hem spreken wilde en ‘een voorstel doen, dat naar ik hoop in je smaak zal vallen’. | |||||
Een nieuw tijdschrift.- De plannen betroffen de oprichting van een tijdschrift dat bij S.L. van Looy zou verschijnen. Kloos en Boeken hadden Paap verzocht de onderhandelingen te voeren. De a.s. uitgever vroeg de medewerking van Van der Goes en men stelde er veel prijs op den ouden naam te behouden. Van Looy schreef aan Van der Goes: ‘Maar het is van belang den titel te behouden en vraag ik u mij omgaand te willen melden of daartegen bij u bezwaar bestaat, zoo niet dan mag ik zeker aannemen dat van oppositie uwerzijds geen sprake meer is’Ga naar voetnoot1. Van der Goes had daartegen geen bezwaar niet alleen, maar zou medewerken, evenals Tak, maar redacteur wilde hij niet worden. Paap heeft alles bedisseld, wat ook blijkt uit een brief van 3 December 1894 van Boeken | |||||
[pagina 429]
| |||||
aan Witsen (75 C 51b, evenals de andere brieven): ‘Tot gisteren toe had ik nog niets uit Amst. gehoord, maar toen kreeg ik een brief van Paap, waarin hij schreef dat alles voor een tijdschrift in orde was. Warendorf wilde niet uit vriendschap voor Groesbeek, maar nu doen van Looy en Gerlings het en Jac. v. Looy, Tak en Goes hebben hun medewerking toegezegd. Wij moeten 1 Febr. verschijnen en dan elke maand met een dunne aflevering. Er hoeft geen geld gestort te worden maar Willem en ik moeten elk voor f 500 een borg stellen voor geval van verlies. Ik vind dat er alles nogal goed uit ziet. Het moet vooreerst nog geheel niet verteld worden en Versluys mag het ook niet weten. Ik vind het achteraf toch maar goed dat we van V. af zijn. Want ze hadden in 't geheel geen vertrouwen meer op Willem als secretaris, Mevr. wilde hem het werk uit de hand nemen en ik vind juist, zooals Willem nu is moet het juist maar eens geprobeerd worden, vooral nu hij tegenover vreemde menschen komt te staan. Als je eens wat hoort uit Amst. schrijf het mij dan ook eens’. Op 10 Januari 1895 kreeg Witsen van Boeken bericht, dat de sympathie van Diepenbrock geheel met hun was. ‘Tak heb ik ook opgezocht. Hij zal zelf mede werken en hij vond ook dat Fons die diepzinnige stukken ook aan ons moest afstaan’. Begin December was De Broeders van Van Eeden verschenen en uit een brief van Kloos kan men zien, dat hij den ouden vriend toch niet wilde loslaten of misschien ook hem als medewerker terug hoopte te krijgen. Van Eeden teekende in Mijn Dagboek op 9 December aan: ‘Vandaag kwam een brief van Kloos, waarin hij vergeving vroeg en teekende “met sympathie en hartelijke bewondering”. De weldaad hiervan is dat hij mij verlost van het wantrouwen in mijn eigen sentiment. Het voelt nu niet meer of ik mezelf maar wat wijs maak, als ik denk hem goed gezind te zijn. Ik heb voorzien en Thijm gezegd dat dit komen zou’. En aan Borel schreef hij 12 December: ‘Kloos heeft mij een hartelijke brief van bewondering geschreven over de Broeders en mij vergiffenis gevraagd. Vind je dat niet mooi en gelukkig. Ik was er heel blij om. (dit blijft onder ons.)’ En dan hooren wij in een brief van Boeken aan Witsen d.d. 3 Februari het onomstootelijk bewijs, dat de geheele opzet van het tijdschrift niets anders is dan een manier om Kloos aan een inkomen te helpen. Boeken schrijft: ‘Help mij toch eens op de hoogte. Ik heb een brief van Willem (gesproken heb ik hem niet) waarin hij mij vertelt dat hem een inkomen van f 1200 is verzekerd. Is dat waar? Dan zou die heele tijdschriftcomedie overbodig worden of indien die opgehouden (ik bedoel gehandhaafd) moet worden zou dat dan misschien minder bezwaren opleveren. Want zooals het nu gaat zie ik er niet anders dan een kostbare en vervelende historie voor mij in. Die 500 gulden voor W. zijn absent. De Heer Mijnsen maakt verzen die ik niet meer van W. kan onderscheiden dat ééne sonnet, dat ik je heb laten lezen, blijkt nu ook van hem te zijn. | |||||
[pagina 430]
| |||||
S.v. L[ooy] heeft mij ook een brief van W. aan hem laten lezen waarin W. hem mededeelt dat aan v.E. maandelijks f 100 zullen worden uitgekeerd dat v. L. aan W.K. persoonlijk moet uitbetalen’. | |||||
De tweede reeks.- Inderdaad is De Nieuwe Gids 1 Februari 1895 verschenen onder redactie van Willem Kloos en H.J. Boeken. Uit het door Paap opgemaakt contract van 21 Dec. 1894 tusschen Kloos, Boeken en S.L. van Looy over het oprichten van een tijdschrift blijkt het volgende: ‘Ten doel hebbende het uitgeven van een tijdschrift onder een nader te kiezen naam’. Men weet, dat Van Looy de vlag wilde gebruiken van den ouden naam in de hoop op succes. Een prospectus verscheen: Uitgave van S.L. van Looy, Amsterdam DE NIEUWE GIDS, tweemaandelijksch Tijdschrift, heeft opgehouden te bestaan, maar een Nieuwe Gids, als maandelijksch Tijdschrift, zal de opengelaten plaats bezetten. Deze gebeurtenis, door velen met vreugde begroet, geeft ons aanleiding, bedaardelijk, maar met krachtige overtuiging te zeggen, en gelieve het te hooren een ieder, die belangstelt in de Hollandsche Literatuur: er is in ons land geen periodieke uitgave, die maandelijks hare lezers in de gelegenheid kan stellen, een overzicht te ontvangen, zoo oordeelkundig mogelijk samengesteld, van wat er gebeurt en gedaan wordt in onze letteren en onze staatkunde, onze wetenschap en onze kunst. Een algemeene revue, die den beschaafden lezer op de hoogte tracht te houden van alles wat hem interesseeren kan in eene of meer dezer vier hoofdstroomingen van ons nationaal leven, bestaat tot dusverre in ons land niet. Wij oefenen geen critiek op de zeker verdienstelijke pogingen van anderen, om in de behoeften der verschillende soorten van lezers, naar hun beste vermogen, te voorzien - wij constateeren alleen het feit. Is dan niet de Nederlandsche literatuur, die veertien jaar geleden zoo mooi begon op te komen, en die, al die jaren door, in gestadigen voortgang groeiend en bloeiend, geworden is, langzaam aan, tot de rijke verscheidenheid, die er op het oogenblik te genieten valt, en die het beste bewijs is, dat ons Hollandsche Volk nog maar steeds is in zijn jeugdkracht, - is niet onze Literatuur thans in een periode, die uit de verte gezien wat lijken gaat op het glorierijk tijdvak onzer zeventiende-eeuwsche kunst? Het drama, het epos, de lyrische dichtkunst, de roman en de novelle, de studiën der kritiek, zij allen beginnen vertegenwoordigd te worden, in steeds ruimere mate, en de tijd is niet verre, ja, spoedig zal hij daar zijn, dat ons kleine land zal innemen, zooals het al eenmaal gedaan heeft, een der allereerste plaatsen in de Europeesche Literatuur. | |||||
[pagina 431]
| |||||
Wat de Staatkunde betreft, onze lezers kunnen verzekerd zijn, dat het Maandschrift zal wezen in den meest uitgestrekten zin van het woord: liberaal. Liberaal voor iedere gezonde opinie, op doeltreffende wijze geuit en gestaafd. En wetenschap en kunst zullen, bij ons door deskundigen, dus bevoegde beoordeelaars, worden omhoog gehouden naar hun beste vermogen en hun krachtigsten wil. Ook dit maandschrift zal heeten ‘De Nieuwe Gids’. Want een gids zal het wezen naar het nieuwe en levensvatbare, dat naar alle kanten opkomt uit het hart zelf des lands. Vóór alles zullen wij vermijden den schijn aan te nemen, als waren wij partijdig of exclusief. Alles wat zuiver is gevoeld en goed is uitgedrukt, wat helder is gedacht en voor iedereen duidelijk gemaakt, alles wat den beschaafden Nederlandschen lezer kan boeien en gaande houdt, zal altijd bij ons vinden een welkom onthaal. Wij rekenen daarom op den gewaardeerden steun van onze bezadigde en verder-willende landgenooten en bevelen ons bij die allen vriendelijk aan. De Redactie.
Het begin was zeker moeilijk, want men beschouwde vrij algemeen het Tweemaandelijksch Tijdschrift als de voortzetting van het tijdelijk opgeheven blad. Van de ongeveer 800 abonnee's van De Nieuwe Gids waren er een 300 - en het zullen er wel minder zijn geweest, want dit cijfer stond in een prospectus voor en geldleening - overgebleven. Niet lang duurde de rust in de Redactie. Erens, die 21 Juni 1895 aan Witsen schreef (75 C 51 C), dat hij verkoos ‘zoo weinig mogelijk deel (er) aan te nemen, aan al dat geharrewar. Het is tijd en kracht roovend’, werd in den tweeden jaargang (Maart 1896) als redacteur opgenomen en toen zat hij meteen in het geharrewar. Hij schreef wel in denzelfden brief, dat hij ‘het fijne van al die ruzies’ niet had gesnapt, ‘maar bij elke aflevering plezierig gelachen (had) als Kloos weer met eenige sonnetten over het een of ander “naar ventje” voor den dag kwam’, zonder te weten wie hij bedoelde, - Erens moest mede ingrijpen, toen Kloos aan het einde van 1895 in het krankzinnigen gesticht te Utrecht verpleegd werd. | |||||
Nieuwe Moeilijkheden.- Voortdurend werd Witsen van de gebeurtenissen op de hoogte gehouden door Boeken. In een brief van 3 Februari 1896 deelde hij het volgende mede: (75 C 51 b) ‘Erens is nu hier en is bij mij geweest maar het was juist kort voor ik naar Hilversum moest, dus maar weinig tijd. Zijn voorstel was: de redactie uit te breiden (onder anderen met zich zelf) en de verschillende adressen op de afl. te zetten, dan had ieder keus in te zenden bij wien hij prefereerde. Ten tweede: de afleveringen moesten altijd op tijd verschijnen en geen bepaalde dikte hebben: men zou betalen naar gelang van de dikte. - | |||||
[pagina 432]
| |||||
Het eerste voorstel van hem is door van L. overgenomen die mij per [expresse]Ga naar voetnoot1 schrijft uit Hilversum. “Schrijf nu per ommegaande aan Witsen, Jolles, Diepenbrock en Leopold of zij redacteur willen worden. Er is geen tijd te verliezen”. Ik stel het jou natuurlijk gaarne voor. De eenige, wien ik het voorgesteld heb is Diepenbrock, die het in overweging heeft genomen, maar de anderen er bij te vragen vind ik onzin. Erens wil ik er wel bij hem [hebben] als Fons het aanneemt. Ook geloof ik dat als Fons het aanneemt, dit alles heel veel zal helpen, zelfs dat dit het éénige redmiddel voor de N.G. zal zijn. Anders zie ik de zaak als verloren aan. -’ Pas den 21 en Februari kon Boeken iets naders mededeelen: ‘[....] toen doorgegaan naar Utrecht, en heb Willem bezocht, die voor het oogenblik tegen alle nieuwe redacteurs is, daar hij in het bepaalde vertrouwen is dat hij spoedig weer te Amsterdam komt en nu heb ik Jolles en Fons juist zoowat gewonnen’.Ga naar voetnoot1 Het Maart-nummer van den tweeden jaargang - de Februari-aflevering bleef weg - is verschenen met alleen Erens als nieuwe redacteur en de kopij moest ingezonden worden aan het adres van den uitgever. Het ging zeer slecht met het tijdschrift, want na het Maart-nummer verscheen de volgende aflevering pas in October. Ook financieel scheen Van Looy het niet te kunnen bolwerken, want 22 April deelde Boeken aan Witsen mee: ‘Van de N.G. kan ik niets zekers vertellen, van Looy probeert op het oogenblik weer een nieuwe combinatie, maar ik heb er heelemaal geheel geen fiducie meer in. Van Fons, Jolles en Erens heb ik sedert die groote onderhandelingen, waar jij ook nog bij bent geweest, nooit meer iets gehoord. Nu, maar hoe het loopt, van de leening wordt gelukkig geen gebruik gemaakt. [....]’ In antwoord op een brief van Witsen, dien wij niet kennen, schreef Boeken 27 April aan hem: ‘Je zegt dat ik eenigzins vaag over de N.G. schrijf, dat komt de vorige week waren de zaken eenigzins wachtende op een conferentie die Van Looy zou hebben met PautsmaGa naar voetnoot2, een drukker. Deze laatste gaat nl. met Goes een socialistisch maandschrift oprichten, en nu was v.L.'s voorstel om dat met de N.G. te combineeren. Nu, ik had er toch weinig idee in, maar vond toch goed, dat v.L. eens hoorde wat Pautsma's en Goes' plannen waren, maar het is direkt afgekitst, doordat Goes er bepaald een partij-blad van wil maken. Verder is er op het oogenblik niets aan de lucht, noch van copie noch van medewerkers, dus beschouw ik de zaak als afgedaan’. Intusschen was Kloos bij Van Eeden in huis sinds Mei en 4 Augustus deelde Boeken aan Witsen dit mede: ‘Beste Wim, je vraagt mij of ik ook wat van Willem wil schrijven. Ik kan er weinig nieuws van vertellen, hij is den laatsten tijd altijd het zelfde, maar hij houdt zich daar goed en wenscht | |||||
[pagina 433]
| |||||
geen verandering. Hij heeft nog altijd plannen voor de N.G. en een toezegging van f 900 uit onbekende bron (door Anna Fles, maar dat is geheim): dan moet het een soort van “Dial” worden met Lion Cachet tot artistiek redacteur, nl. voor de versiering en illustratie, ik vind dit alles onzin’. [....] De Nieuwe Gids gaat dan, door den moreelen en materieelen steun van Witsen, toch verder tot in 1898 beproefd wordt een combinatie tot stand te brengen met liet Tweemaandelijksch Tijdschrift, wat echter Verwey en Van Deyssel niet wenschten. Ook daarover ontving Witsen, zoowel van Boeken als Kloos, tal van brieven. Duidelijker dan ooit kwam naar voren, dat het tijdschrift alleen in stand werd gehouden ten behoeve van Kloos. Het noodlijdend bestaan duurde voort tot in den laatsten wereldoorlog, toen het een smadelijk einde nam. |
|