De geschiedenis van De Nieuwe Gids
(1955)–G.H. 's- Gravesande– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
XIV Kloos als kunstjournalistOp zichzelf is het feit, dat overigens onbekend is gebleven, niet zoo belangrijk, dat Kloos een kunstrubriek redigeerde in De Amsterdammer, maar de wijze waarop en waarom hij het deed en de gewichtige manier, als hij er over aan anderen schreef, is teekenend voor zijn karakter. Kloos wilde, begrijpelijk, meer geld verdienen en door het vertrek van Veth aan het genoemde blad kwam daar een vacature. Toen hij nog met de redactie van De Nieuwe Gids onderhandelde over een verhoogd salaris was hij echter reeds aan De Amsterdammer werkzaam. De eerste brief, evenals de andere, over deze zaak vond ik in hef Copieboek W.K. Hij luidt: | |
Amsterdam 2 Juni 1890 JanvdHeydenstr. 259Amice, Ik heb je een zeer ernstig verzoek te doen, de inwilliging waarvan jou niets kost, en mij uit den brand helpt. De redactie van de N.G. heeft wederom afwijzend beschikt op mijn verzoek om verhooging van salaris. Dat is voor mij hoogst onaangenaam, omdat ik nu genoodzaakt zal zijn minder te gaan wonen, te gaan eten, en van alle zelfs de minste uitspanning af te zien. Wat toch is de zaak? Ik heb van af Juli 1887 een inkomen gehad van f 75 in de maand, 50 van de N.G. en 25 die mij op de een of andere manier of contributie voorgeschoten werden. Die bronnen raakten echter de een na de ander droog, en ik trachtte mijn salaris te doen verhoogen. Nu mij dit, waarschijnlijk voor jaren, mislukt is, want ik zal mij natuurlijk nooit meer aan dien steen stoeten, ben ik in eens voor goed gereduceerd tot 2/3 van mij normale inkomen, waaraan ik gewoon ben sinds drie jaar. Wel heeft de redactie mij een zeer fraai honorarium voor mijne copie toegezegd, maar al zou deze premie mijn productievermogen kunnen vermeerderen, waar ik aan twijfel, dan geeft mij dat in de eerste 2 maanden toch niets: Nu wou ik je vragen: kan ik onder een of ander masker jou post aan de Amsterdammer overnemen. Boeken is bereid zijn naam te leenen. Mijzelf zouden ze natuurlijk nooit nemen. Kan ik je daarover niet eens spreken? Zoo spoedig mogelijk, want de nood dringt. Den Heer Jan Veth tt Willem Kloos | |
[pagina 298]
| |
De zaak was spoedig beklonken, want op 6 Juni - Kloos geeft er ook Van Eeden kennis van - schreef hij dit aan Veth: | |
Amsterdam, 6 Juni '90 JanvdHeydenstr 259Amice, Dank je zeer voor je bemoeiingen, Boeken is bij de Koo geweest en alles is in orde. Van literatuur wou hij niets weten, daar had hij zóóveel menschen voor, zei hij. Van die brievenschrijverij zal je met veel begrepen hebben. Laat ik het je even uitleggen. Boeken, wiens lessen altijd natuurlijk onzeker zijn, vroeg mij verleden week: ‘Zou ik het postje van Veth ambieeren? Mau [M. van der Valk] heeft het mij voorgesteld’. Ik antwoordde, ga je gang als je er lust in hebt'. Toen schreven Boeken en Mau hun eerste brieven. Daar kwam Maandagmorgen, meen ik, de brief van Free, dat de redactie mij geene verhooging wou toestaan, een weigering die ik heelemaal niet verwacht had. Boeken en ik waren het er toen over eens, dat ik het meer noodig had dan hij, buitendien heb ik meer den tijd. Vandaar die tweede brief van Mau en de mijne. Maar nu moet ik eens met je spreken. Ik heb een recensie van de Etsclub geschreven is, die gecorrigeerd is door Mau, en die er Zaterdag in komt. Ik hoop dat je het niet te gek zult vinden. In 't algemeen kan ik mijn ideaal niet hooger stellen, dan dat ik geen stommiteiten zeg voor 't publiek, d.w.z. dat ik geen dingen prijs, die 't niet verdienen en omgekeerd. Eigenlijke schilderskritiek, kennis en zoo voort, zijn natuurlijk dingen, waar het weekblad zich nu van zal moeten spenen. Maar met behulp van Mau kan ik toch, geloof ik, maken dat ik geen onzin zeg. Maar zou je mij niet een paar boeken kunnen opnoemen, die ik lezen kan, om wat in mijn nieuw emplooi thuis te raken, zoowel wat kritiek als wetenschap betreft? Doe dat dan liefst zoo gauw mogelijk op een briefkaart met een paar woorden. Ook zou je mij genoegen doen, als je mij andere inlichtingen wou geven, of je b:v: behalve de tijdschriften ook nog andere ressources had, correspondenten, en zoo. Den Heer Jan Veth. tt. Willem Kloos
Het antwoord van Veth (69 E 5) kwam een paar dagen later. | |
[pagina 299]
| |
volgende kolom een klein stukje over de schilderijen van Waay en Witkamp in 't Panorama te schrijven aanraden? Dat kun je zeker want dat is oneindig makkelijk dan dit over de Etsclub was. De letters die je er onder zette zijn niet gelukkig gekozen. Ik schreef indertijd nogal eens als G.H.C.S. en schrijf je G.S. wat verwarring kan geven. Kun je er de volgenden keer geen G.F. van maken, dan denken ze dat 't de eerste keer een drukfout was. Die stommigheid van Kaiser mag je ook wel laten verbeteren. Zeg dan in dat Erratum tegelijk dat Tholen geen ets meer in 't album geven kon omdat hij, jammer genoeg, geen lid meer is. Ik wou de volgende week nog een afscheidje van 't Weekblad schrijven. Je vraagt inlichtingen over verdere ressources. Als het aan de Koo gevraagd wordt, stuurt Pijzel wekelijks een zooi knipsels uit buitenlandsche kranten over kunst. Ik had daar nog al veel aan. Verder zal je bijna in de kroeg geen illustratie of krant kunnen opnemen of je vindt er iets in dat te gebruiken is. Dat gaat haast machinaal. Als je in Amsterdam woont, en vanzelf de kroeg wel bezoekt, kun je zonder moeite, door elken dag wat in een zakboekje over te schrijven, in plaats van één kolom, twee kolom 's weeks leveren, wat je inkomen van 't blad natuurlijk zou verdubbelen. Het leesmuseum zal je ook helpen. Het Atheneum is daar immers. Correspondenten had ik niet. Maar als je er werk van maakt kun je er natuurlijk maken. Laat Boeken aan van der Maarel of Bauer schrijven voor den Haag. Ook kon je goed iemand gebruiken die geregeld het Rijksmuseum bezoekt, daar is erg dikwijls wat van te vertellen. Uit Parijs zal Saar de Swart graag wat sturen. Ze zond mij catalogi. En wat zal ik je zeggen van boeken? Een Handleiding tot het zich bekwamen in het schrijven van Aant. Schild. enz. is mij niet bekend. En wat helpt 't je ook of ik je een dozijn boeken noem van de groote moderne kunst-literatuur. Als je eens bij me komt wil je misschien van mijn kleinen voorraad wel eens wat meenemen. Als ik je met iets helpen kan, zooals je weet altijd graag Groeten tt Jan Veth Ook Van Deyssel, inmiddels naar Bergen-op-Zoom vertrokken, waar hij een eenzaam leven leidde, werd ingelicht door Kloos. Uit dien brief blijkt de gewichtigheid die Kloos aan het geval hechtte. Daarom heb ik die rubriek in De Amsterdammer opgezocht. Ieder journalist is in staat zoo'n rubriek in elkaar te vertalen en te knippen, waarvoor hij, ruim gerekend, drie of vier uur noodig heeft, maar Kloos hing er een sluier van geheimzinnigheid over. Als men één van die ‘artikelen’, opgenomen in De Nieuwe Gids en geteekend G.T. Schilderskritiek jrg V, deel II blz. 331 e.v.), vergelijkt met een brief van Veth, die nog volgen zal, ziet men, dat Kloos niets anders heeft gedaan dan overschrijven met luttele wijzigingen! Maar nu zal men wellicht denken, dat niet Kloos, maar Veth het honorarium ont- | |
[pagina 300]
| |
ving. Niets is minder waar. De quitantie, welke bewaard bleef, is door Kloos geteekend. Om op de eenzaamheid van Van Deyssel terug te komen: de volgende brief van F.v.d. Goes aan Kloos zegt genoeg. (69 E 5) | |
[1 mei 1890]Amice, Maandag-ochtend vond ik een zeer alarmanten brief van Karel zijn vrouw, die nog het onaangename had van sedert Zaterdag-avond aan mijn bureau te zijn. Ik ben onmiddelijk op den trein gaan zitten en vond den toestand van Karels ‘verstande’, zoo schreef Cato, als van ouds, heel goed, maar met groote behoefte aan conversatie en opvroolijking. Ik ben gisteren-avond terug gekomen; bijzonderheden later. - Wat zijt gij slecht op de hoogte van wat er gebeurt! Mij op I Mei te convoceeren tot een vergadering: Een Mei, de internationale demonstratiedag van de werklieden! Ik spreek (vermoedelijk) van-middag in Plancius, en zeker vanavond in ... Beverwijk/IJmuiden. - Vrijdag ben ik disponibel, ook Maandag.- tt F.v.d.G. Am 1 Mei 1890 Kompl. v. Karel!
De brief van Kloos aan Van Deyssel, welke 16 Juni gedateerd is, begint met de opsomming van een aantal boeken, dat Thijm ter recensie had gevraagd. Men krijgt den indruk uit de verdere mededeelingen, dat Kloos groote artikelen in het weekblad De Amsterdammer schreef. Toch is dit inderdaad niet het geval en wat het geheim betreft: Boeken, Van der Valk, Veth, Roland Holst en wellicht Van Eeden, wisten er van. Zoo diep was het geheim dus toch niet. Maar zooals het in den brief staat, lijkt het gewichtigGa naar voetnoot1. Kloos vervolgt aldus: (Copieboek W.K.) ‘Gedachten van Pascal heeft v. Eeden ter recensie sinds langen tijd. Wees dus zoo goed je hierover met hem te verstaan. Anton Mauve, daar heeft onze kunst-adviseur van gezegd, dat hij het te slecht vond om te prijzen en te goed om af te keuren, de etsen nl. Is het echter je bedoeling den heer Berckenhoff de waarheid te zeggen, dan geloof ik dat je meer stof zult vinden in zijn 2 artikelen in de O. Gids, waarvan ik je bij deze 1 Januari - 1 - April toezend. Wat Netscher betreft, ik wil je 't boek graag zenden, maar 't is nog minder dan het vorige. Het zou mij natuurlijk evenzeer ver- | |
[pagina 301]
| |
heugen, als tot vermeerderde bewondering dwingen, als je het phenomeen Netscher van een nieuwe zijde liet zien’. [Kloos geeft dan zelf zijn oordeel over eenige der boeken en gaat aldus voort]: 'Hoe staat het toch met je groote studie over Emants en met je brochure over Jong Nederland? 'Ouwe en onvergetelijke jongen, ik ben op 't oogenblik in een penibelen toestand en zal helaas dit jaar waarschijnl mijn verlangen niet kunnen bevredigen, om jou en je lieve vrouw en je dartelen Jodocus te komen bezoeken. Ik zal je zeggen wat er is. Sinds mijn komst uit Londen was mijn inkomen, door allerlei omstandigheden tot op 2/3 van het vroegere bedrag gereduceerd. Ik trad dadelijk in onderhandeling met de N.G., en vroeg om verhooging van salaris, en hield mij ondertusschen, tot nu toe staande door hulp van bloedverwanten en vrienden, voorschotten van de N.G. etc. Nu echter die ressources alle zijn opgehouden te vloeien, en nu de redactie van de N.G. ten tweeden male dus definitief heeft geweigerd mij eenige verhooging toe te staan, was mijn toestand zeker zeer zorgvol. Men gaf mij, ja, een verzekering voor honorariumsverhooging, maar die was onvoldoende en zou mij bij heel hard werken nog honger hebben laten lijden. En al ware zij voldoende geweest, dan had zij mij op dit oogenblik zelve niets gebaat. De bemiddelde en geposeerde heeren van De N.G. hebben nooit ondervonden, hoe haastig gebakerd een onbetaalde rekening wel kan zijn, en hoe onmiddellijk en niet tot later uit te stellen de pijnlijke werking is die een niet-aanwezig stuk vleesch op 's menschen humeur en verteringsorganen kan hebben. Enfin, die heeren (ik wil geen kwaad van ze spreken, want het zijn mijn beste vrienden, en ik twijfel niet of zij hebben mij in dit parket gebracht met de nobelste bedoelingen voor de kunst in 't algemeen en mijn persoon in 't bijzonder) die heeren door mij voortdurend toe te roepen: 'Schep nieuwe meesterstukken en wij zullen u f 20 per vel meer geven. Doet gij dat niet, dan hebt ge 't aan Uzelf te wijten, als gij nóg behoeftiger leven moet, dan indien gij die meesterstukken schept, die heeren zeg ik hebben mij zoo tot het uiterste gedreven door hun edele betoogen en praktische raadgevingen, dat ik, niet gaarne mij willende vestigen op een zolderkamer, zonder behoorlijk diner) mijne eerste schreden op 't gebied der journalistiek heb gezet. Ik ben geworden, kijk maar op, schilderkunst-criticus, d:i: beöordeelaar van schilderstukken, etsen, etc in een publiek orgaan. Maar hoe en waar en bij wie is een geheim. Want het gaat alles op naam van een ander, die zich voor den schrijver uitgeeft. Denk daar s.v.p. om. Ik moet nu maandelijks 1 ½ a 2 vel journalistiek leveren en houd dus zooal tijd, toch geen lust over om nog wat ernstigs te doen. Er gebeuren nu natuurlijk allerlei komieke voorvalletjes. Zoo is verleden week een stuk van me, waaraan ik werkelijk met veel liefde had gearbeid, geweigerd: ‘omdat het niet goed genoeg geschreven was’. Enfin, ik heb in den laatsten tijd weer veel dieper in het leven leeren zien, en hoe meer je dat doet, hoe meer je op je eigen beenen gaat staan, hoe | |
[pagina 302]
| |
luider je tegen die koude vriendelijkheid van je joviale en gemoedelijke medelevers inschreeuwt ‘Leve Ikzelf’. Adieu, beste jongen. Moge 't goedgaan. Ik moet uit. tt Willem Kloos.
Het antwoord van Karel Thijm is geestig en raak, maar toont ook de onmacht, waarin hij in dien tijd verkeerde. (69 E 5) | |
Bergen-Op-Zoom, 21 Juni 1890 Hoek Wassenaer- en v. Hasselstr.Amice, De in je brief opgegeven boeken heb ik goed ontvangen, behalve no. 1-4 1890 van den Ouden Gids, die naar je schrijven in het pak hadden moeten zijn. Wees zoo goed mij het boek van Netscher ook maar te zenden, met Jeanne Fortuyn, dat je me toezegt, en, als je ze missen kunt, doe er dan ook nos. 8-12 bij van, den Ouden Gids 1889. Van Tak krijg ik dus De Meester en aan v.E. schrijf ik over Pascal. Als jij of iemant anders 't niet doet, kan ik ook over Multatulies brieven iets schrijven. Bij v. Laar heb ik ze ingezien en on-merkwaardig bevonden. Met Maurits zijn laatste boeken begin ik deze boekbeoordeelingen, de uitgever heeft ze mij gezonden. Heb-je ook een eenvoudige fransche diektionaire voor me, want ik woû iets vertalen. Met mijn studie over Emants en mijn brochure over jong-Nederl. staat het slecht; ik begin pas langzamerhand tot een rust-bazis van leven te-rug te komen, die mij werken mogelijk moet maken. Ik ben in 't algemeen dor, suf en lam en voort-durend getroebleerd door de noodzakelijkheid van maatschappij levens-daden te doen. Dineer ik niet bij mijn moeder, wat den heelen dag inneemt, dan gaat mijn vrouw op reis wat mij voor vier dagen beroerd maakt of wel ik ben in Antwerpen om gedeelten van mijn inboedel te gelde te maken wat een paar dagen inneemt, of ik heb 'ereis 'n paar dagen de koorts of mijn kamer moet behangen worden waardoor ik er niet zitten kan of ik ben bang dat er oorlog komt of ik krijg een brief van een schuldeischer of ik barst van de warmte om dat jaloeziën boven het bereik van mijn middelen zijn. Het beste wat ik nog doe is met het klein beetje weemoed waartoe ik nog in staat ben, een vriend te betreuren, die ik omstreeks 1885 verloren heb, een zekere K.J.L. Alberdingk Thijm, iemant dien ik zeer intiem kende, een buitengewoon mensch, die al tijd leefde met een wolk van verrukking om hem heen, die hem bevloerde, bezolderde (hoewel niet bez4oldigde) en omwandde; wien geen leed deerde daar hij een hooge Wetenschap van eigen heerlijkheid had en een immense zekerheid van toekomst, als een geopenden hemel voor hem, waar hij zoo maar in zoû stappen om er nooit weêr uit te gaan. Die man is dood, hij is eigenlijk veranderd in een sceptiesch lettré maar zonder gepassioneerden smaak. Ik | |
[pagina 303]
| |
wist al lang, dat hij dood was, want sinds een jaar of vijf hoorde of zag ik hem niet meer; maar hij schijnt wel hoe langer hoe meer dood te gaan, want zelfs de herinnering aan hem sterft in mij. Als ik in de fyziononmie van mijn zoontje de zijne duidelijk herken tusschen-beye, dan denk ik wel eens zoo, dat hij misschien later in dat mannetje herleven en dan, doen zal wat hij meende te zullen doen toen ik hem kende. Jouw geval, waarover je schrijft, is moeilijk, ja; ik kan er natuurlijk niets van zeggen, dat nieuw zoû zijn of waardoor ik niet belachlijk zoû zijn. Naar wat ik begrijp van je zjoernalistische bezigheden, laat je den heer Sebastiaan Senior, die al jaren lang op de plee zat, ten minste hij was niet in het gezelschap, weêr verschijnen. Ik zoû dat alles wel heel graâg lezen, maar het schijnt niet te gaan. En je werkt soms aan zoo een opstel met liefde; dan spijt het mij nog veel méer, dat ik van de lektuur er van verstoken moet blijven. Zie nog, dat je van de zomer eens overkomt. Ik zoû zoo graâg, maar ik kán niet, mijn uitnoodigingen meer princelijk en minder koffiehuishouderachtig maken. Vaarwel. Net zoo als je anders een avond met mij alleen zou praten, geef mij zoo nu en dan een uur van geëpistoleer, als bloemen voor de vensters van mijn levensgevoel. t.t. Karel Alb. Thijm.
Uit den volgenden brief van Veth kunnen we lezen hoe Kloos aan zijn nieuws en zelfs, zooals ik schreef, aan zijn artikelen kwam (69 E 5): | |
Bussum 24 Juni '90Amice, Ik zal aan juffr. Fles schrijven en jou berichten als ik antwoord van haar heb. Toch geloof ik niet dat het veel zal baten. Ik redeneer namelijk bij nader inzien: als er in dat stuk over W. en WGa naar voetnoot1 iets is dat de Koo mishaagt (dat zijn zoo van die dingen waar wij moeielijk in komen) is er veel meer kans dat het aan Boissevain mishaagt. Bovendien geloof ik niet, onder ons gezegd, dat de positie van juffr Fles aan het Handelsblad op het oogenblik heel sterk is. Maar we kunnen probeeren. Ik heb aan de Koo geschreven, dat hij naar mijn meening den berichtjes-gever van het Weekblad voor veel minder mans houdt dan hij is! Wie weet of dat voor 't vervolg ook nog niet wat helptGa naar voetnoot2. Zou je misschien dat over W. en W. en iets over Leiden, niet voor de Varia van de volgende N.G. kunnen reserveeren? Hierachter nog wat berichtjes tt Jan Veth | |
[pagina 304]
| |
Zou je niet aan Witsen kunnen schrijven of die je af en toe wat uit Londen stuurt, en aan Derkinderen uit den Bosch en aan Kamerlingh Onnes uit Leiden? Zoo kan je toch heel wat bij elkaar krijgen. [aan den achterkant] Het schijnt een zware grief te zijn tegen de schilderkritiek van heden dat zij veelal door schilders geschreven wordt. Een zonderlinge grief zou men zeggen. Want ligt het niet voor de hand dat schilders over schilderkunst evenals literatoren over literatuur, filosofen over filosofie en politici over politiek spreken? Met lieden die, het rationeeler zouden vinden wanneer politici over schilderkunst literatoren over politiek, filosofen over literatuur en schilders over filosofie schreven, met zulke lieden valt dunkt ons niet te redeneeren. Maar men vraagt na kennisname van zulke nieuwe bezwaren onwillekeurig: wie schreven er dan vroeger altijd kritiek? En bij een onderzoek daarnaar willen wij niet vervallen in dezelfde fout van hen die voortdurend razen tegen de ‘woeste bende’ en de ‘bandeloozen’, zonder ooit iemand van de kalme mannen der meer wijsgeerige kritiek nader aan te duiden. Wij wenschen man en paard te zoeken. En dan bevinden wij dat de meest gelezen vertegenwoordigers der uitstervende kritiek ten onzent waren de Heeren Gram en van der Kellen. En van deze heeren weet iedereen wel dat zij geen schilders waren, maar is het ook bekend dat beide heeren bepaald behoorden tot de klasse van hen, die men op afdoende gronden mislukte schilders noemt? omdat zij het vak lieten varen om elders eenig heenkomen te zoeken. En zouden nu door iemand ter wereld mislukte schilders voor zooveel competenter tot het beoordeelen van schilderijen gehouden worden dan niet-mislukten?Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 305]
| |
Te Brussel heeft een verkooping plaats gehad van een belangrijke collectie etsen van Félicien Rops die voor nogal hooge prijzen gingen. Er waren ook enkele teekeningen bij. Voor 700 francs ging een van deze. De etsen gingen meest tusschen de 30 en 40 francs.
A propos: Ik houd Francesco toch voor Gram. Zou je daarom ook niet goed vinden als hij het bovenstaande maar eens te slikken kreeg? J.V.
De medewerking van Kloos aan het weekblad heeft overigens niet lang geduurd. Aan Veth schreef hij 20 Februari: ‘ 't Is wel vervelend, maar ik moet er wel voor uitkomen, dat het met de kolom niet schijnt te gaan. Ik heb het nu tweemaal geprobeerd, maar 't is mij godsonmogelijk gebreken om werk te leveren als ondergeschikte collaborateur van jou en onder toezicht van Dr. Pijzel. Ik zeg je, 't is mij physisch onmogelijk. Je zou mij even goed kunnen verzoeken mijn balcon door mijn keelgat te jagen. Als de Koo verstandiger was geweest in den beginne en mij een beetje mijn gang had laten, gaan, dan was er misschien met jouw en anderer hulp een redelijk verslaggever uit me gegroeid. Maar nu - 't gaat niet, 't gaat heusch niet. En Boeken alleen - die kan het niet. Hij mist b:v: allen takt om berichten te kiezen. Enfin - ik vind het heel verdrietig, maar ik geloof dat G.T. het deksel op zijn neus krijgt’. Veth heeft hierop gereageerd. Op welke wijze kunnen we eenigszins zien uit het antwoord van Kloos, dat 24 Februari geschreven werd. ‘Ik heb mijn brief meer letterlijk bedoeld, dan jij hem schijnt op te vatten. Ik vind inderdaad, dat het absoluut niet meer gaat met het Weekblad, ook al zou jij niet meêdoen. Dat jij je ermeê bemoeid hebt, zal er wel toe bijgedragen hebben om mijn oogen te openen, maar is niet de oorzaak van mijn besluit. Nu zou het misschien goed zijn, dat jij aan de Koo schreeft, dat het uit is: misschien heb je wel iemand anders die wil. Zou Dutour niet genegen zijn, b:v:? Of Karsen?’. (Beide Copieboek W.K.). Op deze wijze is dus de medewerking geëindigd. Het eerste artikel over de portefeuille der Nederlandsche Etsclub, gesigneerd G.S., werd 8 Juni 1890 geplaatst; daarna volgden, aanvankelijk vrij regelmatig, wekelijksche | |
[pagina 306]
| |
bijdragen, die later onregelmatig verschenen en 15 Februari 1891 ophielden. Daarmee werd de journalistieke loopbaan van Kloos besloten. In het blad van 8 Maart 1891 is de rubriek weer met een V. gesigneerd. Nog één brief in het Copieboek W.K. heeft op deze zaak betrekking en bewijst hoeveel personen met het ‘geheim’ bekend waren. Dit briefje van 14 Maart 1891 is gericht aan R.N. Roland Holst te Heerde, aan wien Kloos berichtte: ‘Vergeef mij dat ik u nog niet antwoordde. Veth heeft de rubriek Aanteekeningen weer overgenomen. Dus heb ik hem het versje ter hand gesteld’. |
|