De geschiedenis van De Nieuwe Gids
(1955)–G.H. 's- Gravesande– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |||||||
XII De financieele toestand van De Nieuwe Gids en P.L. TakIn de jaren 1888-1889 stond De Nieuwe Gids litterair op zijn hoogtepunt, maar de financieele toestand was zeer verward. Van der Goes was een volkomen eerlijk, maar ook goedhartig man, die zijn vrienden graag hielp. De eigenschap van eerlijkheid was uitmuntend voor een penningmeester, maar bij die eerlijklieid miste hij de vereischte nauwgezetheid. Uit eigen beurs paste hij bij wat er te kort kwam en hielp zijn vrienden financieel. Het gevolg was, dat de toestand van de kas chaotisch werd. Voeg daar bij, dat Kloos het secretariaat niet nauwgezet waarnam, dan zal men gemakkelijk begrijpen, dat Van Eeden niet tevreden was over den gang van zaken bij het tijdschrift. | |||||||
Actie tegen den penningmeester.- Op 13 Juli '89 (69 E 4) schreef Van Eeden er Kloos over. ‘Ik ben nu van mijn omzwervingen terug en ik heb het voornemen de N.G.-zaken eens een beetje te gaan narijden. Want het gaat me veel te veel van slobberorium. Ik heb Martha voorbereid op veel eenzame middagen, als ik in Amsterdam moet blijven voor de N.G. Ik ga b.v. als de heeren het goed vinden eens met behulp van een advocaat de balans opmaken van de afgeloopen jaren. Want het is te dwaas dat wij met zooveel abonnés nog slechte zaken maken en schrale honoraria zouden geven. Nederland, dat heel goed floreert, heeft maar weinig abonnés meer. Bovendien is 't onzinnig dat de boel nog niet verantwoord is. Goes doet niets, - hij zal 't te druk hebben met candidaat-zijn. Ikzelf kan ook niet boekhouden - maar ik heb een handig man op 't oog die mij wel zal willen helpen. Zoodra ik antwoord van hem heb, vraag ik belet bij Versluys’. Ook Kloos zag blijkbaar de noodzakelijkheid der saneering van den financieelen chaos in. En daarvoor heeft hij zich tot Paap gewend, wiens boekhouder, B. Boekhoudt, de zaak ter hand zou nemen. In een brief van 11 November 1889 bericht deze aan Kloos, dat hij ‘de twee contracten’ bij hem heeft afgegeven, wat een bewijs is, dat Paap die contracten heeft afgeleverd, contracten, die, zooals men weet, in het N.G. archief ontbrekenGa naar voetnoot1. | |||||||
[pagina 247]
| |||||||
Kloos voerde een actie tegen Van der Goes, die toch zeer welwillend en lankmoedig was wat de financiën betrof. Om een voorbeeld van die welwillendheid te leveren kan het volgende briefje aan Kloos volstaan (69 E 4): | |||||||
[4 feb. 1889]Amice, Kunt ge mij ook f 25.- van de f 60.- terug bezorgen. Jelgersma, Chap, Clausen staan met open monden om me heen en willen elk hun portie hebben - en ik ben zeer slecht bij kas. - In haast t F.v.d.G. Am 4 feb. '89
Paap raadde Kloos ‘ten dringendste’ aan ‘in deze zaak door te tasten: meegaandheid zou je later berouwen’. Dit geschiedde in een brief van 16 December 1889 en in denzelfden brief schreef Paap dit: ‘Gister sprak ik toevallig Versluys. De praatjes van V.d. Goes zijn me gebleken niet waar te zijn. V.d. Goes heeft gevraagd “drie à vier honderd gulden” en er dadelijk bijgevoegd, dat f 300 genoeg was. Dat bedrag f 300 heeft V. gegeven. Van f 1000- is geen sprake geweest, denkelijk omdat V. al in voorschot is’. Op 21 December deelde hij Kloos mede, dat Boekhoudt bij hem zou komen. (Deze en de volgende brieven 69 E 4). Van der Goes liet het niet op zich zitten. Ook Van Eeden had zich met de zaak bemoeid en in antwoord op diens brief schreef de penningmeester aan den Bussumschen dokter d.d. 23 Dec. '89: ‘De moeilijkheden zijn niet aan mijn kant. Niet ik heb beweerd dat de Heer Versluys achterstallig was, maar enkel dat ons nog éen jaargang toekwam; in het midden latende wanneer deze brave ziel dat bedrag betalen moest. Deze rectificatie veroorloof ik mij ook ZEd. te doen toekomen. Evenmin als onze hooggeschatte Kloos, zijt gij, Frederik, een man van cijfers; het maakt een groot verschil hoe eene rekening staat en hoe de oogen-blikkelijke positie van een kas is. Zoo is b.v. thans de positie van onze kas deze, dat de N/G aan uwen vriend en dienaar een kleine f 400.- verschuldigd is. Ik heb m.a.w. ± f 400.- meer betaald dan ontvangen. Nu wil ik Versluys niet lastig vallen, omdat hij ten eerste zelf nog niet veel van het ons toekomend bedrag kan geïnd hebben; bovendien heeft hij mij meegedeeld eenigszins slecht bij kas te zijn wegens zijn bouwerij en verhuizing. Ik geloof dat wij onzen Paap voorloopig wel kunnen thuis laten; hij heeft een meneer bij zich die boek houdt, en bovendien Boekhout heet: wat kan men meer verlangen. Dezen vader heb ik opgedragen ook ten onzen believe zijn naam eer aan te doen. Met 1o Januari treedt hij in functie. Ik heb de kas opgemaakt en gezien, zoo als ik zeide, dat ik dit in een anderen zin al eenigen tijd geleden had gedaan. De man beschikt dus over alle gegevens en zal voor elk boekjaar van October 1885 af een balans maken. De cijfers en | |||||||
[pagina 248]
| |||||||
boeken komen dan volgens afspraak in de vergadering van commissarissen’.- Een week later kwam Van der Goes op de quaestie terug. ‘Nog even’, schreef hij 30 Dec. aan Van Eeden. ‘Ik heb niet bedoeld dat ik Paap niet wilde hebben maar dat wij niet noodig hadden iemand anders dan onze commissarissen de boeken te laten zien. Als Boekhoudt klaar is, en hij hoeft uit het kasboek alleen maar de posten overtenemen in het grootboek, dan zouden wij immers met hen de vergadering hebben. Overigens kunnen wij deze N/G quaestie gezamentlijk (met WK) bespreken. 'Wat me persoonlijk aangaat, je moet wel begrijpen hoe het iemand gaat die eenigszins aangevallen wordt. Als je b.v. schrijft dat de boekhouding van de N/G door mijn andere boel heen staat, dan verwijt je mij iets veel ergers dan je bedoelt. En zoo meer. Als dat met Versluys precies zoo was als jij het formuleerde, dan zou ik jelui beliegen omtrent de finantieën en hem daarbij zwart maken. Daartegen moet ik óf uitvoerige replieken op je afsturen of denken: nu ja, morgen is er weêr een dag. 'Mesquita is een boef. Hij beantwoordt mijn welwillendheid met gemeene leugens. 'De f 400.- aan de N/G heb ik eerst gemerkt te kunnen vorderen voor eenige dagen. “Van week tot week” sluit ik mijn kas af, niet elke week de andere kassen. - Wij moeten of geld leenen of bij Versluys aankloppen. Ik ga eens hooren hoe het staat. - Ik heb W. verzocht een vergadering te beleggen’.- In een naschrift van 3 Januari 1890 schreef Van der Goes: ‘Van Versluys krijg ik Dinsdag wat. - Willen wij die avond vergaderen? Zoo ja, schrijf dan even een briefkaart’. - Van Eeden scheen Van der Goes ook niet geheel te vertrouwen. Op 9 Januari 1890 schreef hij o.m. aan Kloos (69 E 5 evenals de volgende): ‘Hierbij nog een merkwaardig briefje van Goes. Ik begin het gelooven dat het een geduchte knoei-boel is’. De correspondentie over samenkomsten en het opmaken van een concept-kasboek duurden voort, maar veel schot kwam er niet in: ziekte en andere omstandigheden waren er mede de oorzaak van. Op 13 Februari schreef Boekhoudt aan Kloos, die in deze quaestie zeer actief was, het volgende: ‘Ik was juist heden middag nog bij den heer v.d. Goes met 't door mij in gereedheid gebrachte kasboek, - ik kwam echter tot een onmogelijk résultaat. Door mij gegeven inlichtingen werd 't een en ander echter spoedig opgelost en zal ik deze week of begin volgende over de jaren 86, 87, 88 en 89 gereed zijn. - 'Over '85 is een notitie bij den heer V.d.G. in 't ongereede geraakt en kan ik daarmede niet aanvangen vóór dat het door ZEd. is terug gevonden’.- | |||||||
De toetreding van Tak.- Intusschen deden de redacteuren moeite om een vierden redacteur te vinden en daarvoor kwam P.L. Tak weer in aanmerking. Nu scheen hij er wel ooren naar te hebben. Van Eeden deelde | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
Kloos op 5 Februari '90 mee, dat Veth met Tak gepraat had. ‘Je weet dat Tak hier in Bussum komt wonen met Mei. Nu zoekt hij kamers. Hij neemt ons voorstel stellig wel aan - als het hem maar wat duidelijker gedaan wordt. Wacht dus niet langer met hem een officieele brief op zijn dak te sturen. Hij zeide o.a. dat hij ons wel eerder administratief had willen helpen, als het hem maar duidelijk gevraagd was. Goes was altijd zoo vaag in zijn uitdrukkingen. 'Schrijf hem er ook bij dat de redactie dan zal bestaan uit de vier heeren v.d.G., v.E., W.K. en T. Dan weet hij dat wij er niet meer vragen. Daarmee moeten wij ook nog maar wat wachten. 't Is eigenlijk jammer dat hij niet terstond in de plaats van Albert is gekomen op den omslag. 'Vóór dien brief behoeven we niet te vergaderen, maar dan zoodra wij zijn antwoord hebben’. De officieele brief van Kloos volgt hier: | |||||||
Amsterdam, 9 Februari 1890 Jan vdHeydenstraat 259Amice, Mij is door de Redactie van De Nieuwe Gids een commissie opgedragen, die ik met evenveel genoegen als hoop vervul. Ge herinnert u, dat wij u, ongeveer anderhalf jaar geleden, het redacteurschap hebben aangeboden. Gij meendet toen te moeten weigeren op gronden, door u uiteengezet, en die wij hadden te respecteeren. Thans echter zijn de omstandigheden, waarin gij toen waart, veranderd, naar wij vernemen: en bovendien hebt gij reeds aan mijn collega v.d. Goes een officieuse toezegging van vernieuwde medewerking gedaan. Dit alles maakt ons stoutmoedig en hoopvol genoeg om het nog eens te wagen, en U andermaal te verzoeken onze collega te worden. Want wij hebben u noodig. Zie, men kan thans veilig beweren, dat de N.G. een gevestigd tijdschrift is. Wij hebben 500 à 600 abonnés en werken niet langer met verlies. Jazelfs als het tijdschrift heel goed beheerd werd, zouden wij geloof ik, een aardig batig slot kunnen krijgen. Maar ons ontbreekt iets. De N.G. staat op het oogenblik op een springplank maar durft niet. Wij hebben nu ons publiek, en dat is ons trouw, maar wij moeten verder, als wij niet op een dood punt willen blijven. Wij moeten er ‘in komen’ en dat kan alleen als we een algemeen tijdschrift worden, dat in alle sociale, politieke, wetenschappelijke en artistieke kwesties, die aan de orde zijn, den toon weet aan te geven. Maar dat kunnen wij met onze tegenwoordige redactie, vrees ik, niet bereiken. Wij zijn te lax, te onpraktisch, te veel in onze eigen werk of zaken bevangen. Om die reden is een uitbreiding van onze redactie zeer gewenscht, en die wenschelijkheid wordt door ons drieën zeer sterk gevoeld. En zoo komen wij alweder, evenals vroeger, het eerst tot u. Gij zijt een man van | |||||||
[pagina 250]
| |||||||
ervaring en van studie, die bovendien goed schrijft. Wij zien in u den man die ons ontbreekt. Nu moet gij niet schrikken, amice, en denken, met uw bekende bescheidenheid, dat wij te veel van u verwachten, en dat gij ons teleur zoudt moeten stellen. Wij verwachten niets anders, behalve uwe zoo gewenschte en zoo lang gemiste medewerking dan dat er een frissche geest in de redactie kome en een krachtig advies in alles wat de zaken betreft. Zooals gij weet, is de heer Verwey reeds sinds geruimen tijd feitelijk uit de redactie getreden, ofschoon zijn naam met opzet nog op de aflevering prijkt. Wij zouden, indien gij ons voorstel aanneemt, dus weer met ons vieren zijn. Wij kunnen natuurlijk, als ge 't verlangt, heel goed over deze zaak eens vergaderen, hetzij te mijnent, hetzij ten uwent. Ik schreef dit maar per brief, om dat ik zoo beter, dan in de conversatie, een vasten grondslag kon geven, hoe wij deze kwestie inzien. Met vriendschappelijke groeten van Goes, v. Eeden en mij Den Heer P.L. Tak tt Willem Kloos
Ondanks het feit, dat Tak als redacteur gevraagd werd, had men ook dr Charles van Deventer in de redactie willen opnemen. Dat was in Augustus 1885 eveneens het geval geweest, toen men aan een zesden redacteur had gedacht, speciaal voor de rubriek wetenschap. Kloos meende, dat ze er buiten konden en raadde in een brief van 19 Augustus 1885 Van Eeden aan om er niet toe over te gaan (F.v.E. Genootschap, September 1946, blz. 5). Nu waren de kansen van Van Deventer evenmin gunstig. Van Eeden althans schreef 15 Febr. '90 aan Kloos, dat 'de kansen van Chap's redacteurs-admissie-examen slecht [gingen] staan. Als hij nóg zoo'n fraai opstel à la Balzac schrijft, druipt hij als een straal. Als er van Maurik boven stond, zou je 't niet merken. Hoe is 't gods-mogelijk! Ik schrok toen ik mijzelven bij dat ploertige troepje novelle-heertjes meende te herkennen. Maar gelukkig schijnt het Samson te moeten voorstellen. En dan dat allervervelendste uitkauwen van zoo'n onnoozel gevalletje. ‘Wat is dan zijn stuk over de Fay-seance niet een boel beter! Dat had ik graag opgenomen. 'Ik geloof dat we wijs zullen doen het maar vooreerst bij P.L.T. te laten blijven. 'Denk je er wel om, het contractGa naar voetnoot1 bij Paap eens na te zien, aangaande het artikel over de betaling van Versluys?’ (69 E 5). | |||||||
Notulen.- Op 25 Februari is Kloos weer begonnen met het inschrijven der notulen (69 E 16). De vergadering werd bij Kloos gehouden. Het bleek, dat | |||||||
[pagina 251]
| |||||||
Van Deventer nog niet was losgelaten als candidaat-redacteur, daar Kloos mededeelde, dat hij hem vier romans van Maurits ter recensie had gegeven. 'Het al of niet slagen dezer recensie zal beslissen, of de candidatuur van Dr. v.D. naar het redacteurschap au serieux kan genomen worden. 'Op deze zaak en ook op de candidatuur van den heer Jan Veth wordt doorgegaan. Men zal in elk geval moeten wachten, tot de boeken in orde zijn en de toestand van de kas is bekend geworden. 'Men spreekt er over of de heeren v.D. en V., eventueel, algemeene redacteuren of slechts rubrieksredacteuren zouden zijn. De wenschelijkheid van dit laatste wordt betoogd, maar de moeielijkheden er van ingezien. 'De heer v. Eeden deelt mede, dat de heer V. zeer gaarne van het Weekblad af wilde zijn, als hij maar zeker was van ons f 125 's jaars vast te krijgen en verder f 25 per vel honorarium. 'De heer Versluys heeft meêgedeeld, dat er op het oogenblik 505 abonné's zijn, dat is meer dan verleden jaar om dezen tijd. En ook dat het boekjaar van zijne afrekening met ons eindigt op 31 Januari. Hieraan vastknoopende wordt er geconstateerd, dat geen onzer ooit het contract met den uitgever, gezien, laat staan, onderteekend heeft. De penningmeester verklaart, dat hij er toch voor betaald heeft, de helft nl van wat Mr. Paap er voor wou hebben (Eenige hilariteitGa naar voetnoot1). 'De heer Kloos betoogt de noodzakelijkheid, om zoo spoedig als de boeken in orde zijn, de waarde van Verwey's eigendom in de N.G. te laten taxeeren door deskundigen. Verwey staat op het doode punt, zijn oude medewerking en steun is opgehouden, zijn nieuwe begint (of begint niet) en die zal buitengewoon gehonoreerd worden. Alle verdere vooruitgang, waartoe de N.G. mag komen, zal niet langer voor een vierde aan hem te danken zijn, en het aandeel dat hij er toe zal bijdragen, wordt opgewogen door het groote honorarium, dat hij dan ontvangt. 'In verband hiermede deelt de heer Tak mede, dat hij wel het redacteurschap heeft aangenomen, maar dat hij niet officieel toe zal treden, voor dat hij op de hoogte van den finantieelen toestand is. Dan wil hij liever nog een aflevering wachten. 'De penningmeester zegt, dat eerst over zes weken alles in orde kan zijn. Daar wordt hij van alle kanten aangehaald en gevleid en gesmeekt. V. Eeden dringt aan, Tak betoogt, Kloos bemiddelt. Het resultaat is, dat de boeken 20 Maart a.s. klaar moeten zijn. De heer v.d.G. belooft Boekhoudt een briefkaart te schrijven, om Donderdag middag om half vijf ten zijnent te komen. De heer Tak zal daar dan ook aanwezig zijn. 'De heer Tak treedt in gesprek met den penningmeester en ontvangt van hem verschillende finantieele inlichtingen onder dat het aantal uitgegeven obligatiën 15 bedraagt, waarvan 13 heele en 2 halve zijn gestort. | |||||||
[pagina 252]
| |||||||
‘Nu brengt de heer Tak de vraag te berde, wat zijn positie zal zijn als redacteur, tegenover de redacteur-eigenaars. Het is beter deze zaak dadelijk vast te stellen, dan behoeven er nooit kwesties te komen, hoe het eigenlijk is. Hij zou niet ongenegen zijn het aandeel van den heer Verwey over te nemen, dat was het makkelijkste voor allen. Dat zou dan een persoonlijke onderhandeling tusschen hem en den heer Verwey worden. Later op den avond drukt de heer Tak er nog eens op, dat zijn positie bepaald worde, als de onderhandelingen met Verwey tot niets mochten lijden. Dan zou er bepaald moeten worden, hoe te handelen, in geval van afgeworpen baten’. [....] 'Op de vraag van den heer v. Eeden hoeveel de heer Verwey nog aan de N.G. verschuldigd is, antwoordt de penningmeester: ‘ik denk een f 100’. 'De penningmeester wijst op het feit, dat de heer van Groeningen nog nooit honorarium van ons heeft genoten. Zoodra de kas in orde is, zal hierin moeten worden voorzien. ‘Tenslotte dringt de heer Tak er op aan, dat reeds op de vergadering, die over 3 weken, dat is [18] Maart zal zijn, de boekhouding in orde gekomen zij’. Kloos was optimistisch over den financieelen toestand, wat men reeds uit den brief, waarin hij Tak vroeg redacteur te worden, kon lezen. Na de vergadering van 25 Februari heeft hij Tak een uitvoerigen brief geschreven (69 E 5): | |||||||
Amsterdam, 26 Februari 1890 Jan vd. Heydenstraat 259Amice, Ofschoon ik u, op dien avond ten uwent reeds alles verteld heb, is het toch misschien niet kwaad al mijne bevindingen hier nog eens op 't papier te zetten, voor het gemakkelijker overzicht. Ik heb dan bij mij aan huis gehad, van Zaterdagavond tot Maandagmorgen 1.1. een concept-kasboek, door Boekhoudt vervaardigd naar de opgaven van Goes. Dit kasboek hebben van Eeden en ik afgekeurd, om de eenvoudige reden, dat de boeking begon met 1 Jan. '85, toen er nog geen N.G. was. B. had nl. 1 Jan-30 Sept 86 geboekt als dezelfde data 85. Vervolgens kwam 1 Oct-31 Dec. '85. Vervolgens een lacune van 1 Jan 86-1 Juli 86 en dan ging het geregeld door, maar telkens werd 31 Dec het boekjaar afgesloten, wat natuurlijk 30 Sept moet zijn. Boekhoudt kan dus moeielijk al weer een nieuw concept gemaakt hebben, in die paar dagen. Daarom is het best, als je je niet al te zeer verwondert, dat er nog zoo weinig klaar is. Want Goes weet niet, dat v. Eeden en ik het kasboek hebben afgekeurd. B heb ik geschreven, dat ik het eens was met al wat ge tegen hem zeggen en doen zoudt, en dat hij uwe opinie ook altijd als de mijne had te beschouwen. Verder had Verwey, volgens het concept in de boeking van B, van 1 Jan 88-89 en 1 Jan 89-1 Jan 90 elk jaar f 300 ongeveer meer ontvangen, dan waar hij recht op had aan honorarium. | |||||||
[pagina 253]
| |||||||
Dit bedrag zou goedgemaakt kunnen worden door een som van f 600, die Verwey in Juli 1888 in ééns heeft geleend aan Goes. Maar ik heb dit bedrag niet onder de ontvangsten kunnen vinden. Verder heb ik globaal opgemaakt, dat ik zelf aan de N.G. debiteur was voor een 140 gulden, dus geen f 400 zooals Goes beweert. 't Is mogelijk dat ik mij vergis, maar ik kan het niet anders uitrekenen. Andere onjuistheden, die ik heb meenen te ontdekken voor later bewarende, wil ik u nog even mijn inzicht in de kas van de N.G. geven. Gij moet er geene waarde aan hechten, 't is geen document, maar een voorstelling'. Kloos geeft dan een becijfering van ontvangsten en uitgaven en komt tot de conclusie, dat er een bedrag van f 74.25 in kas of te wachten zou zijn. En aan het slot van zijn brief voegt hij er lichtelijk insinueerend bij: ‘Nog iets: Ik vond dat G. gisteravond verlegen was, en waarom hij zooveel uitstel vroeg begrijp ik ook niet’. Op 1 Maart legde Boekhoudt een concept-kasboek over en op 4 Maart herinnerde hij Kloos ‘aan de Rek. Cour. van de heeren W. Versluys en J. Clausen’, die hij dus nog niet had. | |||||||
De financiën van Kloos.- In het Copieboek W.K. komen twee brieven voor, die bewijzen in welk een nood Willem Kloos verkeerde. Hij begreep, dat zijn eigen bestaan aan dat van De Nieuwe Gids gekoppeld was, en een ondergang van het tijdschrift voor hem rampzalig zou wezen. Daar had Van Eeden hem reeds op gewezen. Nu vestigde zijn hoop zich op Tak, die de redding moest brengen door Van der Goes te vervangen. Van Eeden, Van der Goes en Tak zouden ook zonder het tijdschrift kunnen bestaan, voor Kloos was het de eenige financieele basis. Beide brieven zijn 20 Maart 1890 geschreven, de eerste aan Van Eeden, de tweede aan Van der Goes. Bij de eerste heeft Jeanne Kloos met potlood deze noot geplaatst: ‘Van Eeden had beloofd, Kloos het secretarishonorarium voor te schieten, zoo lang D.N.G. het nog niet kon doen’. Deze mededeeling van haar is bezijden de waarheid. Kloos kreeg als secretaris 50 gld. per maand, maar vrienden - reeds vroeger heeft men dit in brieven van Van der Goes aan Van Eeden kunnen lezen - brachten geld bijeen en na Verwey keerde Van Eeden iedere maand 25 gld. uit. De eerste brief luidt: | |||||||
[20 maart 1890]Beste Free, Hoor naar mij, want dit belooft een zeer ernstige brief te worden. Eerst over mijn particuliere zaken. Ik vernam geruchten en door je niet-sturen worden zij bevestigd, dat je mij die f 25 niet meer wilt of kunt geven. Let nu eens goed op. Daar kan ik niets tegen inbrengen. Dat staat je vrij. Maar was het nu niet aardiger en verstandiger van je geweest, als je mij een maand te voren gewaarschuwd hadt, in plaats van zoo op eens in te houden, waarmede ik het boekje van de vorige maand moet betalen, de vorige maand, | |||||||
[pagina 254]
| |||||||
die ik doorgebracht heb in den zoeten waan dat je je belofte zoudt houden. Je hebt mij een paar weken lang in de grootste verlegenheid laten zitten, daar Goes aarzelde mij van de N.G. voor te schieten. Eindelijk met behulp van Tak is het zoover gekomen. Maar waar moet dat nu heen? Ik zeg niet, dat ik die f 25 wel gebruiken kan, ik kan er eenvoudig niet buiten. Ik kan toch nog niet rondkomen, ik raak natuurlijk in de schuld, maar f 900 is ten minste iets. Van f 600 kan ik natuurlijk niet eens behoorlijk wonen en eten. Had jij, als student van f 900 kunnen rondkomen? Ik ben nu natuurlijk weêr genoodzaakt, mij bij de N.G. te presenteeren, als meer salaris verlangende. Ik heb daarover al iets met Goes gehad. Die zei, dat als ik het er niet voor kon doen, er wel een ander zou wezen, die het deed. ‘Dat secretariaat beteekende niets’. Ik ben bijna gaan grienen, toen ik 't hoorde. Ik heb veel te stellen gehad met de kas. De boel is nog niet geheel in orde, en deze brief bedoelt niet anders dan een aanklacht te zijn tegen Goes, wegens wanbeheer, verregaand wanbeheer. Dit zijn de voorloopige resultaten: Ik ben schuldig aan de N.G. f 45 (Goes beweerde f 400) Verwey schuldig aan de N.G. f 950 (met het contract mee, dat hij nu ook schuldig aan de N.G. schuldig wordt wegens wanpraestatie) terwijl Goes op jouw vraag op de vergadering heeft geantwoord ‘f 100’. Hoe vind je zoo iets. Goes heeft Verwey voortdurend met geld gestopt, zonder dat deze er iets voor deed, en toen de som was gestegen tot f 600, is hij voor den dag gekomen met dat contract en heeft het er door gekregen, zonder te zeggen, dat Verwey reeds f 600 ten achteren was. En die zelfde man weigert tegelijkertijd f 300 aan mij, voor gedaan werk, op grond van een fantasie-balans, zooals je je herinnert. Ik vind het gewoon schande. Volgens een voorloopige berekening van Tak zou Goes wel f 1200 aan ons schuldig zijn! Ook weet hij heelemaal niet, hoe het met de zaken staat. Aan mij een maand en aan Versluys acht dagen geleden heeft hij verklaard, dat Clausen afbetaald was. Nu blijkt uit zijn boeken en uit die van Clausen, dat deze nog f 1600 á f 2000 van ons hebben moet! Wat zeg je van zoo'n model financier. Maar er is erger en nu komt het allerbelangrijkste van dezen brief. Ik heb vreeselijk geloopen, gediscuteerd, en onderzocht in deze zaak. Maar Goes stelt uit en vertraagt met blijkbaar opzet. Nu heeft Tak als zijn ultimatum verklaard (hij is al eenige malen door Goes voor den gek gehouden) dat als Goes niet Zaterdagavond, a.s. volgens zijn belofte alle quitantiën, rekeningen, rekening-couranten, etc. meêbrengt, noodig om de boeken te collationeeren, dat hij zich dan geen uur langer met de zaak bemoeit, dus niet in de redactie komt. Dit heeft hij zeer ernstig verzekerd, en hij zal het doen ook. Vind jij nu ook niet, dat als, zooals zeer goed mogelijk, Goes Tak weêr voor gek laat zitten, omdat hij niet de noodige bescheiden bij zich heeft, en | |||||||
[pagina 255]
| |||||||
er dus niet gewerkt kan worden, dat wij dan Goes moeten schorsen wegens wanbeheer en opzettelijke vertraging der zaken? En dan den heelen boel aan Tak in handen geven. Ik vind, dit zijn wij verplicht. Tak is in zijn recht, en wij kunnen niet hebben, dat hij zich niet meer met ons bemoeit, Omdat wij Goes niet aandurven. Antwoord spoedigGa naar voetnoot1. tt Willem. Vele groeten aan Martha en de jongens. Schrijf in geen geval aan Goes; dat compliceert te veel. 't Is misschien ook beter dat ik je spreek, dan kan ik alles uitvoeriger vertellen. Stuur s.v.p. een boodschap waar ik je morgen vinden kan. Of neen, ik zal Hein wel sturen, om te hooren.
Aan Van der Goes heeft hij niet minder hartstochtelijk geschreven. | |||||||
[20 maart 1890]Amice, Ik moet eens een ernstig woord tot je zeggen. Nu moet je eens niet met je gewone licht-tillendheid dit schrijven neêrleggen en glimlachend de schouders ophalen, want heusch, het is voor jou en ons allemaal een zaak van het grootste gewicht. Ik ben dan van middag bij Tak geweest en die zei mij, op z'n gewone bedaarde manier, het volgende: ‘Als Goes nu Zaterdagavond niet alles meebrengt, wat ik noodig heb, de kwitanties en de rekeningen van Clausen, de rekening-courant van Versluys (niet alleen overgeschreven in de boeken, maar ook het origineel) dan verdom ik 't, dan bemoei ik me met den heelen boel niet meer’. M.a.w. als de boeken Zaterdagavond niet klaar zijn, en ook als hij die niet kan collationeeren met de authentieke bescheiden, dan weigert hij, zich verder met ons te bemoeien, en treedt niet toe tot de redactie. Je begrijpt, dat het nu een ernstige zaak wordt, dat in orde brengen van de boekhouding. ik verzoek je dus dringend in je eigen, in ons aller belang: Zorg, dat alles Zaterdagavond in orde is. Zie, je kunt niet ontkennen, dat je alle mogelijke moeite hebt gedaan, om de zaak op de lange baan te schuiven. Maar waarom toch eigenlijk? Hoor eens, mijn intieme convictie, trouwens door de feiten gerugsteund, en die van v. Eeden, en die van Tak is: dat je finantieel bewind gedurende die 3½ jaar een soort van anarchie is geweest. En dat weet ook jij net zoo goed als wij. Op mijn vraag, hoe het met Clausen stond, heb je mij, een week of 4 geleden geantwoord, dat hij bijna afbetaald was en nu blijkt uit je eigen boeken dat hij nog ± 2000 pop hebben moet. Op de vergadering heb je tegen v. Eeden gezegd (het staat in de notulen) dat Verwey ± 100 pop schuldig was aan de N.G. Thans is gebleken, dat dat f 600 moet zijn. Daar- | |||||||
[pagina 256]
| |||||||
uit blijkt, dat je heelemaal niet op de hoogte was van den finantieelen toestand van de N.G. Wat kan je daar, in Godsnaam, tegen inbrengen? (Hier is een deel van den brief uitgescheurd. Met het handschrift van Jeanne Kloos is de zin, boven aan de volgende pagina, die aldus luidt: ‘die toch ook de jouwe zijn, op te komen’. door haar aldus vervolledigd: ‘Ik moet voor belangen, die toch ook de jouwe zijn, op komen’. De brief vervolgt): 'De toekomst van de N.G. staat thans op het spel. Zorg daarom, ik smeek 't je, dat Zaterdagavond alles in orde is. Anders zijn de voor jou en ons allemaal nadeelige gevolgen, logische konsekwenties van jouw handelen, of liever niet-handelen, niet te overzien. Zal je 't doen? Ik vond onder mijn papieren drie maandrekeningen van Clausen, uit den tijd toen Paap nog penningmeester was. En ten slotte. Je weet heel goed, dat wij, en ik allerminst, je tot het uiterste zullen drijven over door je laisser-aller gebeurde onvoorzichtigheden en misrekeningen, maar nu moet je doen, wat v. Eeden, Tak en ik, alle drie, ten zeerste verlangen: nl: gelegenheid geven, en dat kan jij alleen, dat Tak den boel in orde maakt. Den Heer F.v.d. Goes tt Willem Kloos | |||||||
Verwarring.- Op 22 Maart 1890 werd een vergadering gehouden in de woning van Tak (Ruyschstr. 6). Toen bracht de penningmeester twee tabellen ter tafel, een van de uitgaven en ontvangsten (in ronde cijfers), een andere van wat nog te betalen en te ontvangen was. In de Notulen staat: ‘De rekening-courant met den uitgever over den 4en jaargang heeft de penningmeester nog niet ontvangen’. Uit de cijfers blijkt dat aan Verwey betaald zou zijn f 750 plus f 200 uit het contract en dat Van der Goes f 860 voorschotten had gedaan. ‘De slotsom van al 's penningmeester's berekeningen is, dat er nog f 3150 moet worden betaald en nog f 2550 moet worden ontvangen’Ga naar voetnoot1. ‘De heer v. Eeden wendt zich tot den penningmeester en zegt, een beetje lachend, dat als deze f 860 van de N.G. moet hebben, hij daarentegen ook f 750 aan Verwey heeft geleend, en dat uit een feitelijk ledige kas. Hij stelt dus voor die zaak te vereffenen, door de leening Goes-Verwey als een private zaak tusschen die beide te beschouwen. Waarop de penningmeester een angstig gezicht trekt en zich met hand en tand tegen deze minnelijke schikking verzet’. Verwey reageerde op den aanval op Van der Goes en zijn schuld in een brief aan Tak op de volgende wijze (69 E 5): | |||||||
[pagina 257]
| |||||||
Noordwijk/Z 5 Juli '90Amice, Van Eeden vertelt mij van exorbitante sommen, die ik de N.G. zou schuldig zijn van 900 of meer guldens spreekt hij. Ik verklaar voorloopig van dergelijke bedragen, die mij door Goes zouden zijn voorgeschoten niets te weten en mij alleen bewust te zijn dit: dat ik in, ik meen '86, bij de N.G. in voorschot gekomen ben; - dat Goes mij na een tijdje, toen ik sprak van afrekening, meedeelde dat mijn schuld meer dan een paar honderd gulden bedroeg; - dat ik daarop antwoordde niet te begrijpen hoe ik zooveel kwam schuldig te zijn; dat Goes mij daarop in zijn uitgaaf-boek een aantal posten toonde, waarbij er een was - ik meen van f 50. - die ik niet kon thuisbrengen; - dat ik in dat boek een fout hersteld heb die daardoor ontstaan was dat Goes niet erop had acht gegeven dat 't honorarium dat Kloos toekwam, eenige keeren aan mij zou worden uitgekeerd; - dat ik, na een en ander, Goes verzocht heb mij een rekening-courant op te maken, om daarna de zaak te vereffenen; - tegelijkertijd verzocht Kloos om een rekening-courant. Daarna heb ik op dat stuk meermalen aangedrongen, maar het nooit gehad. Nog iets. Van Eeden zegt mij dat jullie Goes hard zijt gevallen over zijn voorschotten, dat Kloos zich er over beklaagd had, ja dat hij, Van Eeden - zelf Goes had voorgesteld mijne schuld als particulier aan hem, Van der Goes, zelf te beschouwen. Niet alleen dat ik daartegen protesteer maar als eigenaar stem ik bij voorbaat tegen alle pogingen die zouden worden aangewend om schuld, 't zij van mij 't zij van Kloos, van de Nieuwe Gids te doen overbrengen op Goes. Hierom, omdat alle voorschotten die mij gedaan zijn, gedaan zijn door Goes, met medeweten en goedvinden, niet een geval uitgezonderd, van Kloos, - tot op den zomer van 1888 alle voorschotten aan Kloos met medeweten van mij. Bij alles bovendien wat bespreking met Goes over mijne voorschotten aangaat, is Kloos tegenwoordig geweest. Zooals ik Van Eeden gezeid heb ben ik bereid voor mijne rekening te nemen al wat ik naar billijkheid kan inzien dat op mijne rekening hoort. Allereerst zal daarvoor noodig zijn, dat jij, 't zij alleen, 't zij met Goes, en met alle oorspronkelijke boekingen, bewijsjes etc. bij me komt. Kom je zonder de zaken dan zal je me om je aangename gezelschap niet minder welkom zijn. Mijn vrouw verzoekt de groeten. Den Heer P.L. Tak Bussum. tt Albert Verwey
‘De penningmeester verklaart verder’, zoo gaan de Notulen voort, 'hoe het kwam, dat hij niet op de hoogte van de finantiën was. Hij had er niet op gerekend, dat Paap van den 1en jaargang f 900 achterstallig was, daar had hij niet op gerekend. Hij deelt verder mede, dat de heer v.d. Horst bereid is een aandeel te nemen. | |||||||
[pagina 258]
| |||||||
‘De Secretaris deelt mede, dat de heer v. Deyssel in het afgeloopen jaar voor ongeveer f 70 fransche boeken voor onze rekening heeft besteld en ontvangen. Men is van oordeel dat zoo iets zich niet mag herhalen, en de penningmeester verklaart zich bereid bij v. Deyssel naar de resultaten van dien aankoop te informeeren’. ‘Na al dexe besprekingen en besluiten, verklaart de heer Tak dat hij er langer geen bezwaar tegen heeft, dat zijn naam op de aft van 1 April a.s. komt te staan’. ‘De kwestie nieuwe-redacteuren komt weder ter tafel. Allen zijn er in principe voor. De secretaris zal dus den heer Veth vragen, het redacteur-schap van de rubriek Kunst te aanvaarden; en de heer van Eeden zal Dr. van Deventer interviewen over zijn plannen voor de toekomst’. Veth gaf 25 Maart (69 E 5, evenals de volgende) in een brief aan Tak antwoord op het aanbod van De Nieuwe Gids. ‘Voor jelui vereerend aanbod ben ik, wil hiervan verzekerd zijn, ten zeerste gevoelig’, schreef hij. 'Maar ik kan zoo dadelijk niet toeslaan. Toen van Eeden mij indertijd eens omtrent de zaak polste, heb ik gemeend vooraf condities te moeten stellen, waarmee het aanbod zooals jelui het thans stelt, niet strookt. Het spijt mij zoo lastig te moeten zijn, maar in pecuniaire, zaken heb ik nu eenmaal dure plichten in acht te nemen. ‘In geen geval zou op de April-aflevering reeds mijn naam als redactie-lid genoemd kunnen worden, - maar als de redactie daartoe bereid zou zijn, wenschte ik wel mondeling met haar over de zaak te confereeren. Wij zouden elkaar aller eerst recht moeten verstaan’. | |||||||
De positie van Tak.- Tak stuurde bovenstaanden brief aan Kloos met het volgende schrijven, waaruit blijkt, dat hij zijn eigen positie goed geregeld wilde zien.
Amice! Hierbij den brief van J. Veth. Ik voeg hier pro memorie een paar opmerkingen bij. 1o Ik wacht nog steeds een voorstel van ul. omtrent mijne financieele betrekkingen tot de N.G. voor het geval ik Verwey's oprichtersrechten niet kan overnemenGa naar voetnoot1. Dit had reeds ter vorige vergadering moeten behandeld worden, en ik heb toen niet op spoed aangedrongen, omdat het zonder aandrang ul. duidelijk moest zijn, dat deze zaak vóór 1 April te regelen was. 2o. Goes dient 15 April alle bescheiden overteleggen. Van u of Van Eeden die bij deze oude administratie betrokken zijt, kan dan het voorstel uitgaan om de opgemaakte boeken met alle stukken in handen van twee | |||||||
[pagina 259]
| |||||||
onzer te stellen, die den penningmeester voor de afgesloten jaren zullen dechargeeren. Dit onderzoek moet niet in de vergadering plaats hebben. Ik hecht veel aan dit onderzoek, niet zoozeer omdat de fouten van het verleden mij interesseeren, maar omdat ik geen lust heb opnieuw een dergelijk leventje van verwarringen in de financiën te zien beginnen. 3o. Er dient, zoodra bekend is of mijne onderhandelingen met Verwey al of niet met succes worden bekroond, eene acte van maatschap te worden opgemaakt. Dit slechts pro memorie. Mondeling kunnen wij de zaak verder bespreken'. De Notulen volgend kan men lezen, dat 5 Mei vergaderd werd bij Van der Goes, die twee mededeelingen deed. Ten eerste, dat Van Deyssel ‘wel degelijk van plan is wat met die fransche boeken te doen. Hij heeft o.a. reeds vertaald Akedysséril van Villiers de l'Isle Adam’Ga naar voetnoot1. De tweede mededeeling is, dat de heeren Delang en Van Deyssel uitgenoodigd zijn tot medewerking resp. aan De Portefeuille en NederlandGa naar voetnoot2. ‘Het voorstel Veth, waarbij deze belooft zich uitsluitend als kriticus, aan de N.G. te wijden, indien wij hem f 50 per vel honorarium geven, wordt aangenomen’. Op 13 Mei had een vergadering plaats bij Tak te Bussum, waar Van der Goes de boeken ter vergadering bracht. ‘Het eindresultaat is, dat als alles betaald en alles ontvangen zou wezen, er duizend gulden in kas zou moeten zijn. Dit moet gerekend worden zoo te zijn, do 1 October 1889’. | |||||||
Van der Goes en zijn voorschotten.- Dan breekt in de bijeenkomst van 20 Mei de storm los als Tak bericht, dat Van der Goes 'f 800 uit de kas heeft genomen, als zijnde het voorschot-dat hij, penningm. in verloop van tijd aan die kas had gedaan. Deze handeling strijdt met vroegere besluiten der vergadering wordt ten zeerste afgekeurd. ‘De overigen [Van der Goes was niet aanwezig] zijn het eens, dat het thans tijd wordt bij den penningmeester er op aan te dringen, dat hij zijn ontslag neemt. De heer v. Eeden neemt op zich die kiesche kwestie tot een einde te brengen zóó dat de heer v.d.G. met 1 Juni a.s. zal ophouden penningm. te zijn, en de heer Tak in zijn plaats zal komen’. | |||||||
[pagina 260]
| |||||||
Over de handelwijze van Van der Goes is Kloos verontwaardigd en hij leest hem in dezen brief de les (Copieboek W.K.): | |||||||
Amsterdam, 25 Mei 1890 JanvdHeydenstr. 259Waarde vriend, Ik reken mij verplicht en veroorloof mij, je opmerkzaam te maken op een handelwijs van je, die m.i. geheel en al verkeerd is, d.w.z. strijdig met het belang van De Nieuwe Gids en vooral strijdig met wat wij op de redactie-vergadering besloten hebben en wat je dus stilzwijgend beloofd hebt te zullen doen. Vat nu wat hier volgen zal, niet luchthartig op, want voor mij is deze zaak hoogst ernstig en de andere redactieleden, als ik mij genoodzaakt mocht zien hen er bij te halen, zouden haar zeker niet minder gewichtig vinden. In de vergadering van 22 Mrt 1890 is het volgende vastgesteld, blijkens notulen, die door mij op de volgende vergadering voorgelezen en toen door jullie goedgekeurd zijn. ‘De heer Tak zegt, dat, daar volgens de mededeelingen van den penning-meester de prijzen van drukken, etc per jaar berekend zijn, wij voortaan per maand zullen moeten betalen. Dat is goedkooper. 'In verband hiermede wordt besloten, dat onze eerste afbetalingen zullen zijn, die aan den drukker en die aan de medewerkers’. De beteekenis dezer woorden is geenszins twijfelachtig. Er wordt bedoeld, dat het geld, dat Versluys je geven zal, moet uitbetaald worden aan niemand anders dan den drukker en de medewerkers; de drukker vooral moet zooveel mogelijk geheel afbetaald worden, opdat wij den volgenden jaargang kunnen beginnen hem per aflevering te betalen, daar dit goedkooper is. En wat doe jij nu? Jij krijgt f 1200 van Versluys en begint met er f 800 voor je zelf af te houden, die je beweert dat je aan De Nieuwe Gids hebt voorgeschoten. Hoe kom je in godsnaam tot zoo'n ongehoorde, ongeloofelijke stoutmoedigheid, zal ik maar zeggen? Ten eerste is het natuurlijk volstrekt niet bewezen, dat je werkelijk die f 800 hebben moet. Dat kan eerst zijn nadat de boeken gecollationeerd zijn met de oorspronkelijke bescheiden. Al om die reden heb je een ongeoorloofde daad verricht, die je ten. spoedigste zult moeten ongedaan maken. Maar wat nog erger is, je hebt gehandeld in strijd met een besluit der vergadering, een besluit, dat de andere redacteuren van het hoogste gewicht rekenen, en daardoor heb je 't onmogelijk gemaakt, dat Clausen heelemaal afbetaald wordende nog dit jaar, den volgenden jaargang 2 maandelijksche pretenties zal gaan aanbieden. Wie zóó roekeloos onze belangen vergeet, snijdt De Nieuwe Gids de polsen af. Ik hoop, dat je alsnog zoo spoedig mogelijk je fout zult herstellen. Dat wil zeggen 7 á 800 aan Clausen betaalt, die tot dusverre pas f 150 van | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
die f 1200 heeft gehad. Doe je dat niet, dan zal ik genoodzaakt zijn, hoe ongaarne ook, een vergadering over deze zaak bijeen, te roepen, en God mag weten wat er dán gebeurt. Ik schrijf je dit als vriend en collega, die je zooveel mogelijk wil ontzien, en ik heb er niets van aan de anderen verteld, om je de gelegenheid te geven je te rattrapeeren. Wees zoo goed p.o. te antwoorden. Als steeds tt Willem Kloos Den Heer F.v.d. Goes. Het antwoord van Van der Goes werd 28 Mei geschreven. Het was kort en waardig (69 E 5): | |||||||
De Heer W. Kloos AlhierAmice, Ik ben ten allen tijde bereid en verplicht, het kas-saldo van de N.G. beschikbaar te houden voor iedereen die er recht op heeft. Ook niets meer ben ik verplicht en, op dit oogenblik, ook tot niets meer bereid. Ik heb in den loop van de jaren méer disponibel kunnen houden dan het feitelijke saldo, maar voorloopig is dit gedaan. Het zou een comble van veeleischendheid zijn, wanneer men een kas-houder wilde dwingen een grootere som in kas te hebben dan de boeken aanwijzen. Juist de bijzonderheid dat ik dit reeds zoo lang heb gedaan, zou de meeste menschen een grooter gevoel van verplichting voor het verleden inspireeren, dan nieuwe aanspraken voor de toekomst doen maken. - Maar gij behoort nu eenmaal niet tot de meeste menschen. Zoodra Tak de boeken heeft gecontroleerd, zult gij kennis kunnen nemen van de preciese cijfers. - Steeds tt F.v.d.G. 28 Mei '90 In het Copieboek W.K. komt het antwoord aan Van der Goes voor, dat hier volgt: | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
lijkheid, die maar niet zoo altijd onder een algemeene stelling kan gebracht worden. Want het door jou opgegevene voorschot van jou aan de N.G. is, in hoofdzaak, ontstaan door een leening van jou aan Verwey, gedaan zonder onze voorkennis, uit een kas die je zelf zegt dat leêg was, dus feitelijk uit jouw particuliere kas, een bedrag later nog met f 200 vergroot door dat door jou doorgedrevene onverstandige contract. Daarom is op de vergadering besloten, dat de eerste afbetalingen zullen zijn die aan den drukker en aan de medewerkers, m.a.w. niet aan jou, want deze drie. Clausen, de medewerkers en jij, zijn onze eenige crediteuren. Ik ‘maak dus (geen) nieuwe aanspraken op de toekomst’, noch ben ik mij bewust ‘een gevoel van verplichting voor het verleden’ te negeeren, als ik je verzoek om Clausen te betalen. Dat is zoo door de vergadering besloten, en als je daar iets tegen hebt, had je op die vergadering tegen dat besluit moeten opponeeren, wat je niet hebt gedaan. Het spijt mij, maar nu je mijn vriendschappelijk schrijven in een kwestie, waarin mijn gelijk zoo klaar als een klontje is, beantwoordt met uit de hoogte gezegde algemeenheden en onaangename toespelingen, kan ik niet anders dan morgen naar Tak gaan, om hem van de zaak in kennis te stellen. Steeds tt. Willem Kloos Den Heer F.v.d. Goes. Van Eeden heeft zich met de zaak ook bemoeid. In een brief van 29 Mei (69 E 5, evenals de volgende brieven) deelt hij Kloos mede, dat hij de honorarium-quaestie ten opzichte van Kloos met Tak rijpelijk zal overwegen en dat zij Zaterdag de financiën na zullen zien. ‘Als het eenigszins kan zullen wij het doen. Maar geef ons dan ook wat meer copie, - je kunt immers gemakkelijk f 300. 's jaars verdienen met schrijven. 'Ik stuur je hierbij f 10. - maar ik kan niet meer beloven. Vergeet niet dat ik er zelf zwaar en beroerd werk voor doen moet, en dat ik dikwijls de menschen benijd als Albert die den godganschelijke dag kunnen doen waar ze plezier in hebben’. Den volgenden dag volgde weer een brief van Van Eeden. | |||||||
[29 mei 1890]Beste Willem Ik heb Goes gesproken, hij houdt natuurlijk vol dat zijn gedrag volkomen correct was, maar stemt er toch in toe Zondag af te treden en alles over te dragen aan Tak. Zooeven kwam hij echter met een ontsteld gezicht hier, [Keizersgracht 258] zeggend dat hij bij Clausen was geweest en dat er nog maar vijf vel gezet was, dat er niets geen copie meer was en dat Clausen jou de heele week nog niet gezien had. Hoe zit dat nu weer? Als Goes de N.G. de polsen afsnijdt en jij de N.G. laat verhongeren dan zal hij er niet gezonder op worden. | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
Ik ben toch benieuwd te weten wat je eigenlijk zoo'n heelen dag uitvoert. Heb je wel eens opgelet dat er vierentwintig uren in een dag gaan, waarvan er zestien overschieten als je er acht verslaapt? Nu wou ik je vragen of ik soms van avond nog kan komen helpen met corrigeeren - want op die wijze zouden we weer een week te laat uitkomen. Heeft Versluys je mijn stuk meegegeven? Geef brenger dezer antwoord mee, of mijn stuk gedrukt wordt, of ik van avond helpen kan, en of er copie genoeg is. tt Free.
Kloos antwoordde denzelfden dag en dit antwoord is zeer merkwaardig om de bekentenissen, quasi nederigheid en de verdediging van zijn beleid. De betiteling van v.d.G. doet komiek aan. We krijgen ook een kijkje in de redactie-aangelegenheden van De Nieuwe Gids (F.v.E. museum): | |||||||
[29 mei 1890]Word jij nu ook al zenuwachtig, beste Free? Hoe kan je toch zoo in eens afgaan op een leugenachtigen drukker en een jongmensch, dat net zoo 2 maal op zijn baatje heeft gehad, en dus een beetje gevoelig is? Kan jij je voorstellen hoe er vijf vel gezet, gecorrigeerd, gerevideerd kunnen worden, zonder dat Clausen me ziet? En al hád hij mij niet ‘gezien’, wat een lompe leugen is, de 5 vel zijn dan klaargekomen ook zonder me door Clausen te laten bekijken. Wat zou dat? De nuchtere waarheid is: daar ik niet genoeg copie had, dat konden jullie trouwens ook weten, heb ik Clausen niet, zooals ik anders doe 's avonds, 's middags, en 's morgens op de hielen gezeten, waarvan die meneer dan ook gebruik heeft gemaakt, om zoo langzaam mogelijk te werken. Maar wat zou ook dat? Al had hij nog zoo voortgemaakt: er was toch niets anders: Jelgersma kwam niet, v. Eeden kwam niet, v.d. Goes kwam niet. Dat kan ik allemaal toch niet helpen? Dat Clausen jouw stuk nog niet had is precies in den haak. Versluys is Vrijdags voor zijn courant den heelen dag uit, en ik kon hem eerst te spreken krijgen om 4 uur. Wat niets hinderde bovendien, want Goes had copy gegeven, wel te weinig, maar daar kan je mij toch alweer de schuld niet van geven. Ik wou, dat je mij meer vertrouwde, Free, en geloofde, dat ik mij zelf nooit iets te verwijten heb, wat het klaarmaken van deze en vorige afleveringen betreft, sinds Verwey me niet meer helpt. Dat de afll. te laat kwamen, heb ik nooit kunnen helpen. Daar is niets aan te doen, en ligt aan den aard van 't tijdschrift zelve. Wij hebben niet als de Gids de copij 1 maand van te voren gereed liggen: dat zal mettertijd bij ons ook wel gebeuren. Het eenige middel er tegen zou zijn een datum te bepalen, b:v: de 22 waarna geen copie meer ingeleverd mag worden. | |||||||
[pagina 264]
| |||||||
Maar dit zou twee nadeelen hebben: 1o zouden vele goede artikelen van nu, dan niet geschreven worden. 2o zouden we niet vólkomen; dus het middel zou tot niets deugen. Maar mij er de schuld van te geven is te gek om los te loopen. En ten slotte. Je hebt al lang kunnen merken, dat ik geenszins ijdel en nog minder baasspeelderig ben. Maar zoo ik ergens op ijdel zou willen zijn, en ooit lust heb gevoeld om mijn opinie om geen betere te geven (b:v: contract-Verwey) dan is het wel, waar ik vind dat 't het belang van de N.G. geldt. En nu ga ik mezelf een beetje verheffen. Weet je wel, Free, dat de kaskwestie lang niet zoover zou zijn als ze was, als ik niet, zoodra ik den ernst van de zaak begreep, had gezorgd, dat alle wieltjes liepen, alle draadjes trokken, om het gewenschte resultaat te verkrijgen? Anders zou het Tak al lang verveeld hebben, en jou door het hoofd zijn gegaan, en Goes, dat hoef ik niet te zeggen. | |||||||
‘Verwey's fatale suggestie’.- Ja, ik word een beetje opgewonden, als jullie, zooals zoo vaak reeds. Goes vooral, vinden, dat ik een slordige secretaris ben. Dat is een traditie uit den tijd, toen ik onder Verwey's fatale suggestie leefde, en niet tot handelen in staat was. Maar dat is nu, zooals jij ook weet, als je even vergelijkt, heel anders gewordenGa naar voetnoot1. Zie je, ik weet heel goed, dat jij meer arbeidt dan ik, en voor je brood, en voor de kunst. Ik zit niet van 10-4 ingespannen werk te doen, dat ik liever laten zou, zooals jij. Ik zou dat niet kunnen: ik zou daarvan doodgaan of ten minste versuffen, omdat ik dát mis, wat alle menschen schijnen te hebben, ‘geregeldheid’ of hoe je 't noemen wil. Maar daarvoor ben jij dan ook een geëerd burger met een voldoende inkomen om een lieve vrouw en lieve kinderen te onderhouden, en ik een onbekende bohémien, die van den dag op den dag leeft. Ik zeg dit niet met bitterheid, zooals je misschien denken kon, om het contrast dat er voor jou in ligt. Ik ben tevreden en meer kan men niet verlangen. Ieder heeft zijn eigen noodlot hier op aarde. Ondanks alles wat ik van de menschen op de wereld heb gezien, weet ik dat jij 't goed met me meent, en dezen brief zult beschouwen niet als een uiting van geraaktheid, maar als een laten zien van een stuk van me, waartoe ik werd opgewekt door je brief. Die mij eerst zeer onaangenaam was, maar nu ik het eruit heb gegooid, is 't over. Den Heer F.v. Eeden Dag Free tt Willem.
Van der Goes kreeg per brief van Kloos een standje met het verzoek zich niet met het werk van den secretaris te bemoeien. Hij had ook Tak bezocht | |||||||
[pagina 265]
| |||||||
om zijn beklag te doen over het feit, dat v.d. Goes het voorgeschoten geld uit de kas had teruggenomen, waarover Tak aan den penningmeester een brief heeft geschreven, dien wij helaas niet kennen. Maar het antwoord van Van der Goes bestaat gelukkig wèl en dit antwoord is, zooals later blijkt, voor Van Eeden overtuigend. Hij schrijft over ‘de edelmoedigheid van Goes en de onbaatzuchtigheid van Tak’. Ook de laatste zag het querulante van Kloos in. | |||||||
De open kas van De N.G.- De brief van F. van der Goes schrijf ik eerst af, om daarna een epistel van Tak aan Kloos te laten volgen (beide 69 E 5): | |||||||
Den Heer P.L. Tak, Bussum.Amice, Ik zie in uw brief inderdaad niets onvriendelijks, en ik wil ook niet trachten u met spitsvondigheden of lange redeneering te weêrleggen. Het eenige wat ik nog wil opmerken betreft de hoofdzaak in deze; nl. den aard van de voorschotten aan Verwey. Ik weet wel dat niet éen deskundige deze uitgaven zou kunnen goedkeuren, maar van het begin af zijn de omstandigheden zoó geweest dat iemand die deze omstandigheden kent ze althans verklaarbaar zal vinden. De waarheid is, dat de kas van de N/G voor Kloos en voor Verwey altijd heeft opengestaan; zij leefden min of meer voor de N/G en zij leefden er ook grootendeels van. Het was een voortdurend helpen van twee menschen die bijna niets anders hadden; in die mate dat Klooszelf geloofde een vrij belangrijk voorschot te hebben ontvangen gedurende het tijdvak '85-'89. Er was geen quaestie van authorisatie vragen voor uitgaven die, met de stilzwijgende toestemming van Van Eeden, aan de beide andere redacteuren geschiedden. Ik vind dat Kloos eigenlijk de man had moeten zijn die u, als nieuw toegetreden belanghebbende, deze delicate affaire had behooren te zeggen. Kloos en Verwey hadden ongeveer éen beurs, Verwey was het die jaren achterelkaar voor Kloos eene maandelijksche bijdrage van ± f 25.- bijeenverzameldej en menigmaal is hem dit hoogst moeilijk gevallen. Ik wist dit alles precies en de noodzakelijkheid heeft gemaakt dat uit onze algemeene, men zou zeggen gemeenschappelijke kas, op naam van Verwey te slotte te groote voorschotten zijn gesteld. Nu is vrij plotseling de medewerking van Verwey voorloopig gestaakt, en hij blijft over met een schuld aan de N/G die niet onder normale omstandigheden is aangegaan. - Nog een opmerking over de finantieele verhouding van deze heeren tot de N/G. Wij zijn begonnen met Kloos een salaris van f 600,- te geven, maar zoo weinig werd dit beschouwd als een uitgave die men het recht had van de N/G te vorderen, dat afgesproken werd om buiten zijn weten de helft van deze toelage te dekken door vrijwillige giften - die gij in de boeken zult gevonden hebben, minder dan overeengekomen was, | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
omdat die giften weldra boven de f 600.- door den secretaris zijn ontvangen. Kloos heeft nu de spons gehaald over zijne relatiën met Verwey, om redenen die hier niet toe doen, maar dit neemt niet weg dat, als men de preciese waarheid weten wil, men na moet gaan hoeveel door beiden van de N/G is ontvangen, onder welke benaming ook, en dan zien wie meer heeft gehad voor het werk dat zij hebben gedaan. Er waren ook tijden dat Verwey het secretaris-werk voor Kloos deed, en ik vrees dat gij bemerken zult dat dit dikwijls noodig was. Dit alles bedoelt niets anders te zijn dan een toelichting van de post: Voorschotten aan Verwey. Dit, dunkt mij, kan er uit blijken dat, nu de N/G een ander administratief stadium ingaat, het niet billijk is de onmiskenbare fouten van het vroegere tijdperk te wijten aan mij, of aan mijalleen. - Gelukkig is de toestand niet zoo ongunstig als gij een oogenblik meent. Wij hebben van Versluys over 1888/89 nog ± f 800.- te vorderen en over den nu reeds vergevorderden jaargang nog alles wat ons toekomt. Wat nu aangaat onze bijeenkomst, mijn verzoek aan Boekhoudt luidt voor Zondag-ochtend, volgens mijn afspraak gisteren met Van Eeden. Ik verwacht hem bovendien straks, om het juiste uur te bepalen. Er komt bij dat ik Van avond nog een paar bladzijden moet schrijven voor de aflevering. Reken er dus op dat wij morgen vroeg bij u komen; ik zal alles bij mij steken wat ik van de N/G onder mijne berusting heb zoodat de bescheiden bij de hand zullen zijn. - Am. 31 Mei 1890 - steeds t F.v.d. Goes | |||||||
[3 juni 1890]Amice! Peccavi! Maar ik heb het in en buiten Bussum druk gehad sedert Goes mij Zondag middag verliet. Dit meer ter verklaring dan ter verschooning. Na uw vertrek verleden week heb ik Goes serieus geschreven, en uit zijn antwoord kon ik bespeuren dat hij mijne bedoeling zeer juist heeft gevat. Maar van geld disponibel stellen, sprak hij niet en gelukkig zal dit ook niet noodig zijn. Wij hebben van Versluys over Jaargang IV nog te vorderen ± f 800, en daarenboven de 1o April vervallen helft van Jaargang V, ad ± f 1200. Daarenboven kan ik in den loop van dit jaar bij van der Horst beschikken over het bedrag van één aandeel, f 250, zoodat ik tot 1o februari, wanneer de rest van Jaargang V betaalbaar is, eene kas heb van f 2250. Dat is wel niet genoeg, maar ik kan het er toch een heel eind meê brengen. Goes heeft mij nu Zondag de administratie overgegeven, nadat wij de rekeningen Versluys en Clausen en de exploitatierekening hadden gecontroleerd. Van avond komt hij met Boekhoudt, en dan doen wij de rest. Ik heb nu alle pampieren en neem na van avond de zaak geheel in handen. Zoodra ik dan de zaken voldoende heb nagegaan, zal ik u verzoeken eene | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
vergadering te beleggen om den financieelen toestand à fond te bespreken. Dit alles is - gij zult het mij toegeven - vrij geruststellend. Bussum, 3 Juni 1890 Steeds gaarne tt Tak
Toch bleek een vergissing, waar Kloos de aandacht op vestigde, een ommekeer in de situatie te brengen, zoodat de financieele toestand weinig rooskleurig was. Van der Goes had inmiddels weer geld voorgeschoten tot een bedrag van f 140. | |||||||
Kloos en Van Eeden.- De correspondentie tusschen Van Eeden en Kloos had groote afmetingen aangenomen. We kunnen er uit lezen, dat men Kloos wilde helpen door hem aan te sporen meer te schrijven en op die wijze meer te verdienen, maar Kloos voelde er weinig voor. Hij beschouwde zich als een slachtoffer, iemand aan wien onrecht was gedaan. Uit den toon van Kloos' brieven klinkt ook een bedreiging: dat De Nieuwe Gids nu niet meer op hem geheel kon rekenen, omdat hij zich met uitsluitend aan het secretariaat kon wijden; dat men hem zonder geld liet, zoodat hij geen convocaties kon rondzenden, geen brieven versturen enz. Ook Verwey, waarmee Tak contact onderhield, werd weer aangevallen. En de mededeelingen van Verwey zijn, dunkt mij, dichter bij de waarheid, dan de woorden van Kloos. Samson is de geneesheer, die Kloos behandeld heeft en aan wien hij later zelfs verzen heeft opgedragen! De brieven van Van Eeden vindt men onder 69 E 5, die van Kloos in het F.v.E. museum. De correspondentie laat ik hier volgen: men kan er uit zien hoe de toestand van Kloos dreigt een nieuwe crisis tegemoet te gaan, ook in de correspondentie met Verwey, die tot een tweede conflict zou voeren. | |||||||
Bussum 1 Juni 1890.Beste Willem Ik ben blij met je lange brief maar zooveel sop was de kool of liever het spruitje van mijn verwondering niet waard Ik was niet zenuwachtig, ik vertrouwde je volkomen, ik meen het goed met je in alle oprechtheid en ik verdiende niet dat je je boos op mij maakte. Ook ben ik geheel doordrongen van je belangstelling in de N.G. en de verplichting die de N.G. aan je heeft. Maar één enkele zaak heb ik je willen doen voelen. Ik heb dat al meer gepoogd in den laatsten tijd, op verschillende manieren. Misschien heb ik het niet handig gedaan. Maar het is ook niet gemakkelijk, want het is een delicate kwestie en ik voel mij volstrekt niet gerechtigd je te vermanen of te berispen. En toch kan ik de zaak niet onbesproken laten. In je antwoord | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
heb je nu juist die ééne kwestie waar het op aan komt nagenoeg verzwegen. Hoe je de aflevering in elkaar krijgt gaat mij eigenlijk niet aan. Of hij een paar dagen over den tijd komt dat is ook minder. Ik denk er niet aan je tot een baantje aan te sporen dat je in staat zou stellen een huishouden op te zetten en ‘geëerd burger’ te zijn, welk laatste voorrecht ik je cadeau zou willen doen. Maar de hoofdvraag is of je, in je tegenwoordige omstandigheden, niet méér zou kunnen schrijven. Ik weet heel goed dat je je beste, je eigenlijke werk niet willekeurig kunt maken of naar believen voortzetten. Voor de eer van een artist vind ik de kwantiteit van hetgeen hij geproduceerd heeft van ondergeschikt belang en ik zou mij niet graag iets laten voorstaan op de grootere hoeveelheid papier die ik heb laten bedrukken. Maar als men redacteur van een tijdschrift is en geldgebrek heeft dan vind ik het volstrekt geen schande zooveel mogelijk goed werk te maken werk dat er zijn mag, al is het niet het allerbeste wat men geven kan. Als ik altijd goede verzen kon maken zou ik zoo gek niet zijn stukjes over spiritisme te schrijven. Maar ik vind dat zooiets gebeuren moet, voor het tijdschrift, voor mijzelf, omdat ik de menschen wat aan 't verstand wil brengen en zelf zuiverder meeningen krijg - en ook verdien ik er wat mee. Jij hebt deze zelfde drijfveeren en de laatste veel sterker dan ik. Jij kunt bovendien werk maken van hoogen rang, dat niemand beter kan doen in ons land, je hebt stof in overvloed en ..... tijd ook. Als je mij nu zegt dat je f 25.- in de maand noodig hebt, behalve je salaris, om rond te komen - dan vind ik het eigenlijk dwaas dat ik 's avonds met een moeie kop nog middelmatige stukjes zit te schrijven om de N.G. te vullen, of f 50.- te verdienen als ik ze voorlees, en dan jou van die f 50.- nog de helft te geven. Terwijl jij den ganschen dag hebt om zooveel zuiver literair werk te maken als je verkiest. Je weet niet hoe ik soms mijn wetenschappelijke stukjes verwensch, gevoelend dat ze mij een deel van mijn werkkracht en energie rooven die beter besteed had moeten worden. Want ik schrijf ze met een zekere geestdrift, - zooals elk onderwerp die te weeg kan brengen als men er maar in is, - waarover ik mij later schaam. En ik denk: had ik maar tijd, had ik maar tijd - had ik maar de handen vrij - ik zou er haast wel gebrek voor willen lijden. Dan lijkt het mij soms of jij de bevoorrechte bent en niet ik - of ik je graag mijn gansche meerdere inkomen en mijn geeerd burgerschap zou willen afstaan voor dien kostelijken dag van zestien uren. Alleen mijn vrouw en jongetjes krijg je niet. Maar dit is dwaasheid, want ik heb ondervonden dat veel vrije tijd inert en lui maakt, dat willekeurige arbeid stijgt in gelijke reden met de verplichte, dat ik als 't ware arbeidsaam gemaakt moet worden door gedwongen werk om arbeidsaam te kunnen blijven als ik losgelaten word, dat ik net als een vliegwiel alleen door blijf bewegen als ik gewelddadig aan den gang gebracht ben. In jou omstandigheden zou het mij misschien evenzoo gaan als jou, en ik heb geen reden om afgunstig te zijn of je iets te verwijten. Ook zou ik het niet mooi van mijzelven vinden als ik je alleen uit verbittering over onze ongelijke werksaamheid finantieelen steun weigerde, zoolang het | |||||||
[pagina 269]
| |||||||
mij maar eenigzins mogelijk was je die te geven. Maar er is een ander, zuiver verstandelijk motief. Het is voor niemand, ook zelfs voor jou niet, goed op de werksaamheid van anderen te gaan rekenen, zoolang hij zelf werken kan. Het gemis aan die 25.- 's maands kan voor jou een prikkel zijn tot productie, die ik zou wegnemen door je er op gemakkelijke manier aan te helpen. Je zult dit niet bazig of meesterachtig van mij vinden. Ik geloof dat ik hiertoe gerechtigd ben, want ik meen in allen ernst dat het in jou belang is. Ik geloof vast dat je meer kunt doen dan je doet, zonder dat je kunst of je hoofd of je artisticiteit er onder zou lijden. Je hebt plannen genoeg, die voltooid zouden worden, tot voordeel van ons allen en van jezelf, wanneer je maar eenmaal in beweging kwam. Denk eens aan het stuk over ShelleyGa naar voetnoot1, waarvoor zooveel boeken zijn gekocht en uitgaven gedaan, aan het stuk over Vosmaer. Als het moest, het zou alles wel geschreven worden. Maar in den laatsten tijd schrijf je hoe langer hoe minder. Van middag heb ik met Goes en Tak de boeken nagezien en daarna de kwestie van je salaris ter tafel gebracht. Nu was gebleken dat de finantieele toestand wel niet ongunstig was, daar wij gestadig vooruit zijn gegaan, maar dat er 't laatste jaar toch nog een nadeelig saldo had bestaan ik meen ongeveer 125. Tak meende daarom dat wij een verhooging van uitgaven nog niet konden verantwoorden wanneer wij er niet iets bij wonnen. Hij was dus tegen salarisverhooging. Zoo ook Goes. Ik erkende, zooals ik je nu ook geschreven heb, dat het beter zou zijn wanneer je in staat gesteld werd door meerder productie meer te verdienen. Daarvoor moest dan je werk ook veel hooger gesalarieerd worden. Ik stelde toen voor je een honorarium te geven van f 80.- per vel. Dit vonden Tak en Goes te veel. Tak ging zoo ver te beweren dat het beter zou zijn voor je, wanneer je niet uitsluitend op de verdiensten van de N.G. rekende maar trachtte buitendien op andere wijze wat te verdienen. Ik argumenteerde daar tegen dat dit ten eerste onmogelijk zoo zijn voor je en ten tweede niet in 't belang van de N.G. Ik zeide dat jou bestaan en dat van de N.G. nu eenmaal eng aan elkander hing - en dat dat zoo blijven moest en blijven kon. Dat het volstrekt niet onwaarschijnlijk was dat je een behoorlijk bestaan alleen uit de N.G. zou vinden, dat dat de beste waarborg zou zijn voor je ijver en belangstelling, en dat wij het daartoe hoe eer hoe beter moesten brengen. Tak erkende dit en had ook je honorarium te klein gevonden. Er is toen aangenomen het te brengen op f 50.- per vel voor proza en f 80.- per vel voor verzen, dus f 5.- per bladzij. Je zult misschien een beetje lachen om deze laatste premie op poëzie. De aanleiding hiertoe was een post in 't journaal waar wij tot ons aller ont- | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
stichting hadden gevonden voor een sonnet van W. Kloos f. 1.25. Zulk een kwartjes-loon vonden wij al heel ridicuul-sjofel. Tak heeft de administratie overgenomen en is nu feitelijk penningmeester. Ik hoop dat je dezen brief niet hinderlijk vinden zult. Hij is heel oprecht en met een gevoel van groote vriendschap geschreven. De bizonderheden van onze discussie van middag schrijf ik je confidentieel, spreek de anderen daarover dus niet Dag Willem je vriend Free. | |||||||
Amsterdam, 2 Juni 1890. JanvdHeydestr. 259.Beste Free, Ik heb je brief gelezen en ik dank je van harte voor je bemoeiingen. Jij bent inderdaad de eenige geweest, op de vergadering, blijkens je mededeelingen, die mijn verzoek als iets ernstigs en niet alleen als iets lastigs heeft beschouwd. Nogmaals dank voor je vriendschappelijke en welmeenende gevoelens jegens mij, die je niet alleen zegt, maar ook in de praktijk brengt. Maar, beste jongen, - je staat me zeker wel toe dit napraatje te houden, nu de zaak toch is beslist - je hebt de mooiste bedoelingen ter wereld met me, maar ... je kunt je niet in mijn toestand indenken, omdat je nooit in mijn toestand bent geweest. Ik vroeg toch die verhooging niet, om beter te kunnen leven, dan ik tot nu deed, maar om op dezelfde manier te kunnen blijven wonen en eten, als ik nu sinds drie jaar al gewend ben, m.a.w. om in 't algemeen te kunnen leven. En ik had gedacht, dat mijn aanspraken hierop op het allernoodigste, na vijf jaren de N.G. verzorgd te hebben, niet geheel onredelijk zouden bevonden worden. Want dit is de hoofdzaak, en alles wat je in je brief beweert, draait daarom heen, en raakt die hoofdzaak niet aan, - ik moet een vasten grondslag hebben van inkomsten, iets waarvan ik zeker ben dat het inkomt, en waarmeê ik mijn brood-noodigste levensbehoeften verschaffen kan. Dat is mij, in het begin van de N.G. ook beloofd. Men zeide mij ongeveer: ‘we weten wel dat je van f 600 niet leven kan, maar onze toekomst is heelemaal onzeker, misschien mislukt de heele zaak, we kunnen dus op het oogenblik niet meer doen, maar zoodra mogelijk willen we zien wat we doen kunnen’. Nu is de toestand boven alle verwachting steeds vooruitgaande gebleven, vijf jaren lang. Ik heb al dien tijd mijn leven geleefd, zonder meer van de N.G. te vorderen, geholpen door allerlei combinaties van vrienden en toevalligheden. Nu eindelijk, nadat al die andere hulpbronnen zijn opgehouden door allerlei omstandigheden, kom ik de N.G. vragen, niet om weelde, maar om het salaris van een hulponderwijzer in zijn eerste jaar. En dat wordt mij geweigerd. En dat niet op grond van een berekening, waaruit mij duidelijk wordt, dat de N.G. te niet zou gaan, als zij mijn verzoek toestond | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
- trouwens de ergste bestrijder van mijn voorstel heeft herhaaldelijk getoond dat het er bij hem op een kleine duizend gulden meer of minder in de kas niet aankwam - maar op grond van dat ik meer produceeren moest en daardoor in mijn onderhoud voorzien! Alsof mijn productie ooit afhankelijk is geweest, of kan zijn van de geldelijke belooning, die ik er voor kreeg, alsof ik uit opzettelijke luiheid dingen verzweeg, die ik te zeggen had, maar niet wou zeggen! Alsof er door het uitzicht op geldelijke belooning, nieuwe gedachten in mij zouden geboren worden, nieuwe inzichten ontstaan! Alsof ik niet altijd alles gezegd had, wat ik mij geroepen voelde om te zeggen, alsof ik al dien tijd niet alles, wat ik voelde dat ik kon zeggen, had geschreven op papier. Het resultaat is pover geweest - dat weet ik wel - en ik kom hier later op terug - maar dat kan toch geen reden zijn, om mijn ambt als secretaris zoo onvoldoende te bezoldigen, dat ik er niet van leven kan, vooral nu ik zoolang mogelijk getracht heb het buiten de kas van de N.G. te stellen. Neen, Free, ik kan niet meer produceeren, dan ik doe, en dat is heel natuurlijk. Als ik een nieuw evenement zie, als bijv. Gorter's nieuwe verzen, dan krijg ik allerlei gedachten, en ik zal daarover dan ook een kroniek schrijven, maar al die andere boel laat mij koud en wekt niets in mij op. Ik vertaal liever romans, of maak knipseltjes voor een krant dan nog eens te schrijven, zooals die recensie van Schimmel in het vorige nummer. Het eerste is machinale arbeid, waardoor ik waarschijnlijk een heel gewoon journalistje word, maar waarbij ik tevreden blijf, het laatste is knoeien, waar ik door uit mijn humeur raak en van mezelf walgen ga. Ik heb het ook alleen maar gedaan, omdat Goes dreigde mij het werk uit de handen te nemen, maar ik doe het nooit meer. Je zult zeggen Free: 'maar als je zoo denkt, ben je niet-geschikt voor tijdschrift-redacteur. En dat wil ik graag toegeven, als je daaronder verstaat iemand, die zooals Goes en jij leesbare, interessante, en vaak uitnemende artikelen weet te leveren, iedere 2 maanden een. Als ik dat niet wist, zou ik weinig van mezelf begrijpen. Maar tevens voel ik heel erg, dat ik als secretaris wel op mijn plaats ben, als de man, - enfin, het verveelt me, 't is toch voor doovemans ooren gepraat, om over mezelf te spreken. Ik wou zeggen, dat de secretaris van de N.G. als loon voor zijn diensten, nèt genoeg moet hebben om even van te leven, en ik had gedacht, dat de andere redacteuren de niet-geheel-en-al-onbillijkheid van dien eisch zouden in overweging genomen hebben. Ik dank jou zeer voor de zorg, die je genomen hebt, om mij een gedeelte ten minste van wat ik vroeg te verzekeren. Als ik vijf vel in het jaar schrijf geeft die verhooging tot f 50 p. vel mij f 100 per jaar meer, en dat had ik zonder jou niet gekregen. Maar je begrijpt even goed als ik, dat ik leven moet, dat ik niet in eens mijn noodzakelijkste uitgaven tot op 2/3 verminderen kan, en dat ik dus onmiddellijk naar nieuwe bronnen van inkomsten heb uitgezien. Na deze definitieve weigering gedaan zonder pressie van een mij minder goedgezinde | |||||||
[pagina 272]
| |||||||
als v.d. Goes en met de welwillendste bedoelingen van jouw kant, zal ik er natuurlijk nooit meer op terugkomen, en zullen jullie in de eerste jaren die komen, dat ook niet doen. Daar mi mijn tegenwoordige toestand onhoudbaar is, moet ik wel trachten hetzij in eens, hetzij langzamerhand een andere betrekking te zoeken. Als mij dat gelukt, zal ik jullie tijdig genoeg waarschuwen, om de N.G., waarvan ik vrees, dat ik met veel moeite zal scheiden, niet door mijne schuld in ongelegenheid brengen. tt. Willem.
Een uitdrukking in je brief hinderde mij, Je zei, dat ik niet mocht rekenen op de werkzaamheid van anderen, speciaal van jou. Dat is niet juist. Je hebt mij zelf aangeboden mij te helpen, en door den nood gedrongen heb ik toegestemd, er bij voegende dat ik alles beschouwde als een voorschot, dat ik je bij den dood van mijn oudelui kan en zal teruggeven. Een heel gewone vriendentransactie dusGa naar voetnoot1 | |||||||
Amsterdam, 4 Juni 1890. JanvdHeydenstr. 259.Beste Free, Nog even. Hoe meer ik erover denk, hoe bedaarder ik de zaak ga beschouwen, hoe meer ik ook voel dat jouw oorspronkelijk voorstel op de vergadering, nl. om mij f 80 per vel te geven, de eenige minnelijke oplossing der kwestie is. Ik zeg: ik heb zóóveel per jaar noodig om te kunnen leven. Jullie antwoordt: 'Verdien het door je werk. Wij kunnen geen geld meer uitgeven, dan als wij er wat bij winnen. Zóó is de kwestie, geloof ik, zuiver gesteld. Goed; maar dan moet de redactie ook werkelijk doen, wat zij beweert, en mij inderdaad in staat stellen van mijn tegenwoordig salaris plus mijn werk te leven. Dat nu doet zij niet met die f 50 per vel, zooals ik in mijn laatsten brief al aantoonde, wel met f 80. Dán zou het alleen mijn eigen schuld zijn, als ik niet kon rondkomen, want dan zou de oorzaak ervan zijn, dat ik slechts 1 of 2 of 3 vel copie had geschreven in 't jaar. Ik geloof dat jullie niet bang zoudt behoeven te zijn, dat ik meer dan 5 vel zou geven per jaar en dus jullie buitensporig belasten. En ook geloof ik, dat als ik 4 à 5 vel per jaar schrijf, jullie tevreden kunt wezen en niet zult denken dat ik weinig doe. Buitendien, het antecedent is er geweest. Aan Verwey is indertijd toegestaan f 75 per vel. Nu weet ik wel, dat contract was onverstandig en had niet moeten aangegaan worden. Maar wegen daar niet deze vier dingen tegen op?:
| |||||||
[pagina 273]
| |||||||
't Is waar, dat honorarium van f 80 ziet er heel hoog uit, als men 't zoo leest op 't papier, maar 't is 't toch niet, als men bedenkt, dat daardoor een voor beide partijen aanneembare schikking is getroffen. Men moet het niet beschouwen als bruto belooning voor mijn copie, maar ook daaronder begrijpen een verhooging van mijn salaris, toegekend, in het geval dat ik copie geef. Want ik kan nog niet goed tot het vaste besluit komen, mij, zoo gauw mij dat mogelijk zal zijn, uit De Nieuwe Gids terug te trekken, vóórdat ik absoluut zeker weet, dat de redactie, als lichaam optredend, totaal ongenegen is in een rationeele schikking met mij te treden. tt. Willem.
De afl. is nog niet klaar. Goes heeft eerst Dinsdagmorgen, 3 Juni, de laatste helft van zijn copie bij Clausen gebracht. | |||||||
Amsterdam, 6 Juni 1890. JanvdHeydenstr. 259Beste Free, Ik verzoek je vriendelijk geene moeite meer te doen voor mij in die honorariumkwestie, en ik bedank je van harte voor wat je al gedaan mocht hebben. Het is mij namelijk gelukt een bijbetrekking te vinden, die mij, als ik heel hard werk, f 300 à f 400 's jaars verzekert. Ik ben nu heel wat opgelucht, want ik sta nu niet meer voor dat verschrikkelijke dilemma, den ernst waarvan geen van jullie allen eigenlijk begrepen heeft, den tweestrijd nl, of ik mijn secretariaat, waar ik aan gehecht was, er aan zou geven, om, waarschijnlijk in een vreemde stad het een of andere onmogelijke baantje aan te nemen; òf dat ik mij er aan zou onderwerpen, om op een zolderkamer te gaan wonen en in de V.G. [Volksgaarkeuken] te eten. Al die narigheid is nu, goddank, weg. Ik heb een bezigheid gekregen (niet op mijn naam, maar op die van een ander, - je mag er dus met niemand over spreken, als je me niet benadeelen wilt -) die mij in den eersten tijd veel inspanning kost, wil ik geen mal figuur slaan, en waar ik mij erg in moet werken. Maar ik kan nu ten minste doorgaan mijn werkzaamheden als secretaris te verrichten, en behoef niet uit de N.G. te gaan. Wel zal ik | |||||||
[pagina 274]
| |||||||
weinig of geen proza meer kunnen schrijven voor de N.G., omdat ik nu 1½ á 2 vel journalistiek in de maand leveren moet. Maar dat is niet mijn schuld. Ik hoop dat de zaak nu tot beider partijen genoegen geschikt is. Ik behoef geen gebrek te lijden, jullie behoeven geen geld uit te geven, waar je niets bij wint. Ik doe zelfs afstand van het surplus van f 20 per vel, dat de Redactie zoo goed was mij toe te staan. Als ik wat mocht schrijven te eeniger tijd en b:v: over Gorter, hoop ik dat nog te doen, zal ik mij contenteeren met mijn gewone honorarium van f 30. Ik wil der Redactie van De N.G. in geenen deele ten laste zijn, als ik het eenigszins kan vermijden. Vele groeten tt. Willem. Den Heer Frederik van Eeden (Copieboek W.K.) | |||||||
Vrijdag 6 Juni 1890.258 Keizersgracht 258 Beste Willem - Er is in je beide brieven iets wat mij onaangenaam trof. Het officieele, bedoel ik, het eenigszins vijandig tegenover elkaar stellen van de drie redactie-leden aan de eene zijde en jezelf aan de andere zijde. Ik gelopf niet dat dit in deze kwestie noodig of wenschelijk is. Noch Tak, noch Goes meenden het in deze zaak minder goed met je dan ik, of zagen haar minder ernstig in. Je hebt een neiging terstond achter alles een minder vriendschappelijke gezindheid te zoeken, een complot om je te grieven of achteruit te stellen. Zoo is 't heel niet, ook bij Goes niet. Goes is absoluut niet haatdragend of rancuneus. Wat wij besloten hebben is bij allen het resultaat geweest van twee neigingen: voor het belang van de N.G. en voor jou belang te zorgen. Zoo de opinies verschilden, lag dit aan verschil van inzicht, niet van bedoeling. De wenschen van ons alle vier [?] zijn ten opzichte van jou en de N.G. volmaakt dezelfde. Ik ben daar zeker van en je moet dit goed blijven bedenken. Daaruit volgt dat, wanneer je ons kan duidelijk maken dat onze inzichten onjuist zijn, wij terstond met jou mee zullen gaan. Je behoeft volstrekt niet een ‘zuivere positie’ te stellen, gebaseerd op ieders speciaal eigenbelang, zooals dat in handelszaken gebruikelijk is. Bij Tak, bij Goes, bij mij speelt in deze zaken jou belang een even groote rol als ons eigen. De edelmoedigheid van Goes en de onbaatzuchtigheid van Tak zijn dingen die ik je niet behoef duidelijk te maken. Wij hebben gemeend dat het voor jou productie en dus voor 't tijdschrift beter zou zijn wanneer wij je niet vast, maar naar mate van je werk honoreerden. Kun je ons bewijzen dat dit geen zin heeft en doelloos zou zijn, dan zullen we anders handelen. Maar hetgeen je tegen onze meening aanvoert snijdt geen hout. Dat men door de pressie van geldnood ideeën en emoties | |||||||
[pagina 275]
| |||||||
zou krijgen, klinkt heel vreemd, maar in facto is het volkomen waar. Ik weet er veel voorbeelden van. Niet de ideeën komen direct door den dwang, maar de arbeid komt, en door de arbeid de ideeën. Dat laatste weet ik bij ondervinding. En je eigen werk is het bewijs. Want heb je ooit een kroniek, ook je allerbeste, geschreven buiten den dwang van een wachtende aflevering?, - anders dan op 't laatste nippertje? En zou je niet even goed kunnen beweren dat het nonsens is te verwachten dat je precies om de twee maanden, bij wijze van menstruatie, een uitstorting van denkbeelden krijgt? Toch is dit gebeurd. De ideeën zijn er wel, maar latent in je. Wou je zeggen dat je al die plannen (ik herinner me ook een plan van je over het proza in de oude Gids) had gemaakt zonder ideeën? De meest triviale aanleiding kan dienen om de beste en grootste dingen tot uiting te brengen. Een impuls is noodig, onverschillig welke, om tot activiteit te raken. De actie zelve brengt dan al het verder noodige wel te voorschijn. Alleen in 't geval, dat je ondanks groote activiteit in kwaliteit van productie achteruitging (zooals Netscher b.v.), dan zou je gelijk hebben met de bewering dat jou productie niet door dwang was te verkrijgen, en wij zouden glad verkeerd doen met onze voorwaarden. En in dat geval, Willem, behoef je niet te vreezen dat jij zelf genoodzaakt zou zijn te wijzen op hetgeen je gedaan hebt en op den rol die je gespeeld hebt. Dat is volstrekt niet pover. De volzin, die door je werd begonnen, willen wij allen wel afmaken - wij weten heel goed dat er in den tijd van omkeer in ons land bijna niets van beteekenis is voorgevallen buiten jou invloed. Dat jij dus vóór iemand anders recht hebt, op de grootst mogelijke voordeelen die dit tijdschrift in een land als 't onze geven kan. Ik ben overtuigd dat je er eenmaal een voldoend bestaan in zult vinden, en al produceerde je nu verder niets meer, dan zou ik dat toch niet onbillijk vinden. Ziehier mijn gezindheid, en ik weet bijna zeker dat de anderen die deelen. Maar terecht oordeelde Tak dat het overmatig bezwaren van de uitgaven in dezen tijd nog zeer gevaarlijk is - en dat deze wijze van honoreeren in 't belang der zaak was en in je eigen belang. Natuurlijk blijf ik bij mijn oorspronkelijk voorstel - en wil dit dus graag nogmaals ter sprake brengen. Ik meen van f 80.- per vel. Dit is vooral een zaak van den penningmeester. Gorter was gister bij mij en vertelde dat je ons onpraktisch had gevonden - hij kon echter niet uitleggen waarom. Verklaar mij dat eens, daar ben ik benieuwd naar. Schrijf mij ook eens hoe je het stukje van Borel hebt gevonden. Met veel hartelijke groeten je vriend Free. | |||||||
Tak in wanhoop.- Tak merkt al spoedig, dat de toestand vrij hopeloos is. Van Kloos ontving hij 23 Juni een verzoek om zijn onkosten (10.37½ gld) | |||||||
[pagina 276]
| |||||||
terug te mogen ontvangen. Maar er waren meer medewerkers, die aan zijn kas kwamen kloppen. Hij maakte zich kwaad en schreef over den financieelen toestand aan Kloos dezen brief (69 E 5 evenals de volgende): | |||||||
[28 juni 1890]Amice! Uw briefje is mij wel opgezonden naar Leiden, maar heeft mij zeker ten gevolge van de feestdrukte, niet bereikt. Nu zie ik het weer in Bussum geretourneerd. Ik ben nu reeds f 75 in voorschot en kan daarin niet verder gaan. Nu ik niets meer verdien, heb ik zelf geen ruime kas, en kom ik maar net toe. Gijlieden hebt - Goes wel het meest, maar gij beiden toch ook - het te ver laten komen. Looy schrijft om geld, Karel Thijm zendt eene rekening; gij vraagt uwe voorschotten en straks den 1en Juli traktement, en er is niets in kas. Er is alleen schuld. Ik ben nu aan de boeken aan 't werk en zou gaarne zien, dat gij, b.v. tegen Donderdag 3 Juli de lieden bijeenriept. Ik zal dan uit de boeken eene duidelijke voorstelling putten van onzen staat van insolventie, en de eerste vraag die dan ter beantwoording zal dienen gesteld te worden, is of de uitgaven van dezen jaargang zal kunnen en mogen worden voortgezetGa naar voetnoot1. Wordt deze vraag bevestigend beantwoord, dan zal in het vervolg zeer zuinig moeten worden beheerd, en zullen alle uitgaven moeten worden nagezien of ze niet voor vermindering vatbaar zijn. Want er is tot nog toe ‘van den hoogen boom af’ geleefd. Het tijdschrift moet zich kunnen bedruipen, reeds van den eerstvolgenden jaargang af, en wel door inkrimping der uitgaven, door de tering naar de nering te zetten. Bestaat daartoe niet de vaste wil en de algemeene medewerking, dan ware het beter thans er een einde aan te makenGa naar voetnoot1 Ik heb het boek van Kuyper ontvangen en zal het spoedig inzien. Misschien ware het, in de onzekerheid of er wat voor mij in zal zijn beter geweest het nog niet te koopen. Ik had er op 't Leesmuseum wel eens in kunnen bladeren. Als Goes niet meer dan bij mijn laatste gesprek met hem, blijk geeft te beseffen, dat [hij] zich schamen moet eene administratie zoo uit handen te geven, denk ik er hard over hem den ganschen rommel weer thuis te zenden. Ik ben door dit alles zeer ontstemd, en denk dat het werkelijk maar 't beste zal zijn, dat Goes den boel terugneemt, tot alle oude schulden zijn voldaan. Groetend tt P.L. Tak Bussum, 28 Juni '90 | |||||||
[pagina 277]
| |||||||
Den volgenden dag schreef Tak weer aan Kloos: | |||||||
[29 juni 1890]Amice! Bijgaande een officieel briefje, geschikt om aan Goes doortezenden. 't Is een verdomd schandaal zooals hij huis gehouden heeft, en wat ik zeg van het overgeven der adm. meen ik ten volle. Gij hebt uit mijn gister geschreven briefje gemerkt dat ik boos ben. Ik had juist aan Looy die ± f 100 krijgt en het nu gebruiken kan, moeten schrijven, dat hij het niet kon krijgen. Evenzoo aan u en vroeger aan Gorter. Welnu, daar geef ik verder den brui van. Laat Goes óf herstellen wat hij heeft misdreven, óf laat hem zelf voor de onplezierige gevolgen staan. Aan hem in de eerste plaats en aan u beiden ook in zekere mate is het om geld voor het betalen van deze schulden te zoeken. Gebruikte ik gister wat booze uitdrukkingen zij gelden niet persoonlijk u; ik weet dat gij aan dit alles geen schuld kunt hebben. Maar die bliksemsche boeken hebben mij nu twee volle dagen bedorven, en ik heb geen trek verder mijn goed humeur te verliezen om de fouten van anderen. Aan v. Eeden schrijf ik met deze post. Gaarne, tt Tak Vanhuis 29 Juni '90
De inhoud van Taks brief aan Van der Goes laat zich makkelijk gissen. Kloos zond hem 1 Juli door en schreef er bij (Copieboek W.K.): ‘Hij is vooral boos op je, omdat je de zaak zoo licht opneemt. Toon toch wat meer ernst tegen hem. Het is waarachtig geen pleizier baantje, dat redderen, en hij verplicht ons alle drie daarmeê. Zorg toch vooral dat hij je goeden wil ziet ten minste, om geld bij een te krijgen. Ik heb al een voorstel kunnen doen van iemand, die f 2000 wil leenen, tegen 5%. Maar we moeten het renteloos hebben. Doe jij nu ook wat je kunt. Je hebt zooveel bemiddelde relaties en vrienden. Free moet ook raadschaffen. Want anders is het uit met de N.G. Tak kan natuurlijk niets doen in deze zaak, [want] hij heeft al genoeg te doen met de [boeken], om dan ook nog geld bijeen te brengen’. Tak had Versluys om financieele gegevens gevraagd en ontving 3 Juli (69 E 5) ‘de nota voor de bedragen, die de redactie mij schuldig is, bedragend samen f 1213.86. De redactie kan van mij vorderen het halve bedrag der abonnementsgelden op 1 April, d.i, van 515 abonnés. Het hiervoor verschuldigde bedraagt 515 × f 4.875/2 = f 1255.32, alzoo nog ongeveer f 42.-. Ingesloten zend ik U een bankbillet van honderd Gulden. C.W. 8549. - Het juiste bedrag, waarop U van mij nog kan rekenen, durf ik niet opgeven - U kan echter in alle geval nog wel een paar honderd Gulden van mij bekomen in het laatst van deze of in de volgende maand’. Aan de binnenzijde van den brief staat het antwoord van Tak: | |||||||
[pagina 278]
| |||||||
4 Juli 1890Geachte Heer! Ik bericht u de goede ontvangst van uw aangeteekenden brief en sluit hierin de quitantie voor uwe remise van f 100; terwijl ik met genoegen lees, dat u ons helpen kunt om den moeilijken tijd door te komen. Vóor het eind dezer maand loop ik nog wel eens bij u aan. Ook uwe nota heb ik ontvangen. U zoudt me nog een genoegen kunnen doen met de rekeningen Schröder en Van Looy, omdat ik de heeren wil trachten te overreden zulke uitgaven te staken tot beter dagen zijn aangebroken. Met beleefden groet Uw dw T
Niet alleen aan Van Eeden, ook aan Tak heeft Kloos een brief geschreven (69 E 5). | |||||||
Amsterdam, 16 Juli 1890 JanvdHeydenstr. 259Amice, Ik ben hedenmiddag, volgens afspraak, van vier uur tot kwart over vieren in het Centraalstation geweest, maar heb geen van de heeren ontmoet. Convocatie-billetten heb ik niet rondgestuurd omdat ik er geen geld voor had. Ik heb nu alweer een gulden of zes aan de N.G. voorgeschoten voor onkosten, en kan daarin niet verder gaan, om de eenvoudige reden dat ik geen contanten heb. Expeditie, correspondentie, etc moet dus voor het oogenblik stilstaan, zoolang tot er nieuwe aandeelen zijn gestort. Maar dat is, gelukkig, niet de hoofdzaak. Met de aflevering gaat het tot dusverre goed. [Hij somt daarna op wat er aan bijdragen is ontvangen en hoeveel pagina's gezet zijn, om dan weer in een geheimzinnigen en lichtelijk achterdochtigen toon te vervolgen]: ‘Met Samson moet ik voorzichtig te werk gaan. Hij is eenigszins tegen mij geporteerd door ik weet niet welke machinatie's van den handigen heer Verwey. Enfin, ik kan je dat schriftelijk niet uitleggen. Ik heb in alle gevallen mijn bezoeken bij hem hervat en zal over een week of drie een aanslag op zijn beurs doen. Verwey heeft hem b:v: wijs gemaakt, dat hij vrijwillig en spontaan uit de redactie is getreden, omdat hij ons oordeel niet langer vertrouwde en ons beheer afkeurde! En dat gelooft Samson. Ook heb ik nog een paar andere menschen op het oog. Het zal mij benieuwen, wat v. Eeden en vooral v.d. Goes, hebben gedaan gekregen of verwachten. Het spijt mij, dat gij in zoo'n gekken rommel zijt gevallen. Als ik het vooruit geweten had, had ik stellig nooit durven vragen, of ge u bij ons aansluiten woudt. | |||||||
[pagina 279]
| |||||||
Zou het b:v: niet rationeel zijn, als Goes voorloopig een f 500 wou storten, tot dat er eenige aandeelen genomen zijn? Dat zou hem weinig moeite kosten en ons van veel futiele moeielijkheden verlossen’. Als penningmeester brengt Tak 6 Juli verslag uit. Het blijkt dan dat er 1900 gulden schuld en niets te vorderen is. Daarom moet de leening met f 2000 verhoogd worden. In diezelfde vergadering werd een briefvan Verwey ter tafel gebracht, waarin hij ontkende na 1886 bedragen in leen van De N.G.. ontvangen te hebben. Ook de eigendomsquaestie van Verwey moest nog altijd beslist worden. Het honorarium van Kloos werd bepaald op f 50 per vel proza en f 80 per vel poëzie. Op 8 Augustus ontving Tak ‘in mindering der rekening over “de Nieuwe Gids”, jaargang 1889/90 een bankbillet van Tweehonderd Gulden’ van Versluys. Had Kloos niets van dit geld ontvangen? Hoe het zij, hij zond een brief aan Tak op 9 Augustus, bestemd voor Van Eeden en Van der Goes, en verzocht hem ‘bijgaand schrijven, in uw functie van penningmeester te laten lezen aan onze mederedacteuren’. De eerste bedoeling van Kloos zal wel geweest zijn den penningmeester te wijzen op wat hij voor een verzuim van den thesaurier hield. De brief uit het Copieboek W.K. luidt: | |||||||
Amsterdam, 9 Aug. '90 JanvdHeydenstraat 259Waarde vrienden, Den 16en Juli 11, zond ik onzen penningmeester den Heer P.L. Tak een schrijven, waarin ik hem mededeelde, dat ik geen cent in kas had, de N.G. zes gulden bij mij in voorschot was, en alle expeditie en correspondentie wat mij betrof, van nu aan gestaakt was, zoolang hij penningmeester mij niet zou kunnen betalen. Deze maatregel, behalve dat zij mij door force majeure werd opgedrongen, is ook m:i: billijk. Men kan toch niet vergen van iemand met f 50 inkomen 's maands, dat hij daarvan méér dan f 6 voor onkosten voorschiet, als hij niet de zekerheid heeft, dat bedrag dadelijk na opvordering te kunnen innen. Sinds dien tijd tot nu toe leef ik van mijn werkzaamheid elders, & van wat goedgunstige vrienden mij leenden òf schonken. De correspondentie en expeditie van de N.G. staat stil. Een uwer, de heer F.v.d. Goes was zoo vriendelijk de helft dier f 6 geheel spontaan te restitueeren. In het begin van deze maand is Tak in mijn afwezigheid bij mij geweest, de boodschap achterlatende, dat als ik absoluut geld noodig had, dat ik dan kon krijgen. Ik heb op dat aanbod niet gereageerd: 1o. omdat blijkens mijn aan hem gericht schrijven, Tak wist hoe het met mij stond. Ik beschouwde dus zijn aanbod als een humane beleefdheid, die ik niet zoo indiscreet mocht zijn, serieus op te vatten. 2o. vind ik het een ongezonden toestand, dat Tak uit zijn eigen beurs verschotten zou doen, noodig gemaakt door gebeurtenissen, die vóór zijn tijd gebeurd zijn, en die zelfs hij ons eerst heeft leeren kennen. | |||||||
[pagina 280]
| |||||||
Deze brief is dus het tegendeel van een verwijt aan zijn adres, en alleenlijk een ernstig verzoek aan de beide andere heeren. Den 1e dezer is de N.G. mij schuldig geworden een som van ongeveer f 90: ik heb daarvan tot dusverre nog niets van kunnen ontvangen. Ten gevolge kom ik in onaangename omstandigheden: ik kan mijn boekje van maand Juli niet afdoen, de juffrouw wordt hoe langer hoe onwilliger eten voor mij te koken, en ik zie in haar oogen soms den wensch opkomen, dat ze een huurder had in plaats van mij, die beter zijn huurpenningen betaalt. Dat zijn zoo die doodgewone dingen waarvoor gijlieden gelukkig uw geheele leven gevrijwaard zijt geweest, maar die toch nu en dan voorkomen, bij andere menschen, wier humeur er dan soms niet beter op wordt. En de heele toestand kan niet gezegd worden van gunstigen invloed op het welvaren van den N.G. te zijn. Daarom is nu mijn bescheiden verzoek: zouden de heeren F.v.d. Goes en Frederik van Eeden, die ieder voor zichzelf een X-maal grooter inkomen hebben dan schrijver dezes, het niet nuttig vinden en in het belang van ons tijdschrift, als zij de handen ineensloegen en zorgden dat voortaan alle bedragen, die de N.G. komt schuldig te zijn aan schrijver dezes, op den dag zelfs, dat zij vervallen, worden uitbetaald. En om dezen maatregel dadelijk in praktijk te brengen, en per keerende post zoodanige som aan mij over te maken, in leening aan de N.G., als de penningmeester zal verklaren, dat ik te ontvangen heb. Nu zult gijlieden wellicht zeggen: ‘Is dit nu als vriend gesproken?’ zoo deftig!! dan antwoord ik: Het stadium der vriendschappelijke beslechting is voorbij: gijlieden kent mijn toestand, weet dat ik in onaangenaamheden moet komen, door het deficit in de kas... enfin, brisons... Het betoogende stadium is nu aan de beurt. Ik heb getracht u aan te toonen, dat het niet goed voor de N.G. is, als ik geen geld heb. Of ik u nu ook mijn vrienden noem, och, dat geeft zoo bitter weinig in mijn werkelijke leven. Ik kan toch niet bij m'n hospita kom met: O, ik heb toch zulke beste vrinden! dan antwoordt ze: En ik heb zoo'n aller uitstekendste vriendin, maar zeurt u nou niet en betaalt u me liever. In de hoop hier nu spoedig antwoord op te krijgen, met vriendschappelijke groeten tt. Willem Kloos. Den Heer Frederik van Eeden en F. van der Goes.
Tak stuurde dit antwoord (69 E 5 evenals de brief van Kloos): | |||||||
[pagina 281]
| |||||||
Bussum, 11 Aug. 90Den Heer W. Kloos. Amice! Het kan wel niet tot mijne functie als penningmeester behooren uwe brieven aan v. Eeden en v.d. Goes door te zenden. Ik heb dan ook in uw 3 regelig briefje meenen te lezen: Overweeg eens goed wat hierin staat en zend den brief dan door. De boodschap die ik achterliet ten uwent (aan Bn) was: ‘Versluys kan mij eerst de volgende week aan geld helpen; heeft Kloos geld noodig, laat hem mij dit dan berichten; ik kan gedurende die enkele dagen het wel voorschieten’. Dit was een persoonlijk aanbod, dat met het penningmeesterschap niets te maken had. Als penningmeester heb ik in het begin ± f 75 voorgeschoten; ik ga daarin niet verder. Mijn persoonlijk aanbod om, nu ik van den hr Versluys eene toezegging had, u voor enkele dagen een voorschot te doen, hadt gij zonder ‘indiscretie’ kunnen aannemen. Althans naar mijne bescheiden meening. Mijn besluit om niet verder in voorschot te komen, heeft twee motieven: 1o heb ik mijne inkomsten noodig, nu ik niets verdien; 2o moet de deerlijke toestand der financiën zoo duidelijk mogelijk door u allen worden gevoeld. Intusschen zou eene consequente toepassing ten uwen opzichte mij zoo hinderen, dat ik bereid ben om in hetgeen gij aan v.d.G. en v.E. vraagt, voor mijn derde part meê te doen, als gij dat goed vindt. Zend mij nu uw verschottennota, dan volgt het geld per omgaande. Vindt gij het goed om in het begin der a.s. week te vergaderen? Ik zal dan een voorstel doen tot het opnemen van advertenties, en een ander tot vermindering der drukkosten, en - als ik er meê gereed ben - eene begrooting voor den volgenden jaargang overleggen. Schrijf mij nu niet meer zoo verschrikkelijk officieel en kort. Je hebt me een paar alleronplezierigste uren bezorgd. Vriendschappelijk tt P.L. Tak | |||||||
Amsterdam, 12 Aug. 1890 Jan vdHeydenstr. 259Amice, De uitdrukking ‘in uw functie van penningmeester’ was inderdaad niet juist. Ik bedoelde eigenlijk, dat ik niet uw naam wou noemen tegen de beide anderen, zonder dat gij vooruit zoudt weten, wat ik over u zeide. Dit meende ik, in dit speciale geval dat mijn plicht was, omdat deze heele kwestie van betalen of niet betalen, zóó geheel buiten u ligt, als een wild vreemd en alleen lastig ding, dat gij ieder oogenblik het recht zoudt hebben te zeggen: Ik wil er niets meer van hooren en spreek geen woord meer erover. Uw aanbod had ik niet begrepen. Ik dacht dat gij als penningmeester | |||||||
[pagina 282]
| |||||||
spraakt. Nu dank ik u zeer, voor uwe vriendelijke voorkomendheid, die ik, vergeef mij, miskend heb. Ook voor uw verder aanbod, ten einde een vreedzame oplossing te vergemakkelijken, blijf ik u dankbaar, al mag ik zoo iets niet van u vergen, zelfs niet aannemen. Maar dat zijn dingen die gij onderling wel eens zult worden. Ik heb een brief aan v. Eeden geschreven, dien ik u verzoek om ook te lezen, en waarin ik de heele kwestie, nuchter en logisch heb uiteengezet. Ik kan mij niet anders voorstellen, dan dat gij het er meê eens zult zijn. Doch lees zelf. Te vergaderen vind ik uitstekend, en zie uw voorstellen met belangstelling te gemoet. Spreek maar met v.E. een dag af, dan waarschuw ik Goes. Steeds vriendschappelijk tt Willem Kloos f 50 ontvangen. Hierbij onkosten
Ook het antwoord van Van Eeden aan Kloos is op 12 Augustus geschreven (69 E 5). | |||||||
12 Aug. 1890.Beste Willem, Wees zoo goed mij eens uit te leggen waarmee ik dien fraaien brief van je verdiend heb. Ik herinner mij niet eenigen schuld te hebben aan den tegenwoordigen toestand der N.G.- finantiën, ik herinner mij niet dien toestand zorgeloos te hebben ingezien, ik herinner mij evenmin ongevoelig geweest te zijn voor je moeielijke omstandigheden. Waarom ik dus een dergelijke sommatie, of dringende uitnoodiging krijg, in plaats van een gewoon vriendschappelijk verzoek, kan ik niet verklaren. Ik heb je nooit reden gegeven te denken dat ik een dergelijk verzoek zou afslaan. Wat heb ik gedaan dat je doet zeggen dat de tijd van vriendschappelijke beslechting voorbij is? Wat geeft je het recht mij zoo schamper onder die ‘beste vrienden’ te rekenen, waar je niet van eten kunt? Ik hoop dat ik het alles aan een voorbijgaande bui van slecht humeur mag toeschrijven. Ik heb je brief aan v.d. Goes gestuurd - en hoop er gauw een andere en betere voor in de plaats te krijgen. Je vriend Free. Hierbij f 10.-.
De brief aan Van Eeden, waarvan de datum ontbreekt, is in het Copieboek W.K. afgedrukt tusschen brieven van 9 en 12 Augustus. Hij moet dus dadelijk na ontvangst van het vorig epistel geschreven zijn: | |||||||
[pagina 283]
| |||||||
Amsterdam, Augustus '90. Jan v.d.Heydenstraat 259. Beste Free, Ik heb heel weinig uit te leggen, wat je niet, als je je even in mijn toestand hadt ingedacht, begrepen zou hebben. Maar ik zal nu het hart van de kwestie nog eens zoo geserreerd en nuchter mogelijk op 't papier zetten. Let nu eens alsjeblieft niet op den toon van mijn schrijven, zooals je altijd doet, want dat is iets voorbijgaands, waar ik weinig aan kan doen, een oogen-blikkelijke irritatie van mijn zenuwen - let nu eens voor de allereerste maal alleen op den inhoud, want dat is het eenige, waar het op aankomt. Welnu: ik moet leven, d.i. wonen en eten; dat zal je mij toestemmen. Vijf jaren lang heeft de N.G. daar zoo eenigszins in voorzien, zoo goed en zoo kwaad als het ging. Nu bemerkt de N.G. plotseling dat er geen geld meer in de kas is. Tòch moet ik aldoor blijven wonen en eten. En hier hebben we juist de zaak. Ik moet leven. De N.G. kan me daartoe niet langer behulpzaam zijn. Andere ressources heb ik niet. Deze kwestie kan nu op 3 manieren opgelost worden. 1o. De N.G. ziet de onmogelijkheid in van haar verder voortbestaan. Zij scheidt uit en ik moet maar zien hoe ik mijzelf red. 2o. De N.G. wil wèl voortbestaan, maar meent dat zij dezelfde diensten die ik haar bewezen heb en bewijs voor minder geld of ook wel voor niets gedaan kan krijgen. Zij vindt mij een toevallig en verwijderbaar element van haar bestaan. In dit geval neem in mijn ontslag en moet ik ook alweer maar zien, hoe ik mijzelf red, of niet red. 3o. De N.G. vindt dat zij en ik onafscheidelijk zijn, dat ik onmisbaar ben geweest voor haar ontstaan, en onmisbaar blijf voor haar voortbestaan. Bovendien vinden de redacteuren dat de N.G. iets is dat niet mag verdwijnen, een deel van hun leven, voor welks behoud zij alles overhebben. In het tegenovergestelde geval toch hadden zij gehandeld zooals onder 1o. Welnu, als deze dingen nu vaststaan - ik neem dit voor het oogenblik aan - en er is toch geen geld in kas, en ik moet toch leven, wat dàn te doen? Is dan niet de eenige weg, dat de 2 redacteuren, die met de N.G. zijn opgegroeid, voor wie de N.G. een heel belangrijk ding is, die bovendien welgestelde menschen zijn, dat die twee zich verbinden, niet om aan den secretaris cadeautjes te maken of zoo iets, dat verlangt hij niet, maar om aan de kas van de N.G. te leenen de betrekkelijk luttele bedragen, die genoemde secretaris volgens vroegere verbindtenissen van tijd tot tijd van die kas te vorderen heeft, en die hij behoeft, om in zijn primitiefste levensbehoeften te voorzien, en zoo de N.G. te kunnen blijven dienen. Dit vind ik alles zoo klaar, zoo eenvoudig, zoo om-geen-speld-er-tusschen-in-te-kunnen-steken, dat ik niet begrijp, hoe je mij iets verwijten kunt. 't Is waar, mijn brief was een beetje geïrriteerd, of wil je zelfs, heel erg, maar is die irritatie me niet te vergeven als zijnde het noodzakelijk resultaat van wat ik voel van mijn juffrouw: booze gezichten, deuren-dichtslaan, brommen en allerlei onhebbelijkheden, waar jij goddank nooit last van hebt | |||||||
[pagina 284]
| |||||||
gehad? Jij vraagt: waarmeê heb ik dien fraaien brief verdiend? Als ik nu eens vroeg: ‘Waarmeê heb ik dat onaangename leven verdiend?’ Dat is vrij wat anders. Maar op zoo'n manier mag men niet spreken over de dingen. Men moet de dingen trachten te zien en te verhelpen. De kalme waarheid is, dat ik f 90 bij mijn hospita ten achteren ben, sinds weken, (welke som natuurlijk dagelijks vermeerdert), dat ik ruim f 90 van de N.G. te vorderen heb, zoodat ik alles móet afgeven, en het mooi is, als ik zelf een paar gulden overhoud, voor de rest van de maand. Dat je mij die f 10 stuurt met ‘Hierbij f 10’ vind ik uiterst, uiterst onaangenaam. Ik vraag geen cadeautjes en ook geen geld te leen, ik vraag alleen de toegezegde belooning voor mijn arbeid, mijn arbeid, waarvan je mij nog kort geleden zoo welsprekend hebt betoogd, dat ik leven moest. Welnu, nu heb ik, toevallig, gearbeid, en wat nu? Ik vraag alleen, dat onze penningmeester, dien ik waarachtig bewonder om zijn geduld in deze herrie, in staat gesteld worde de mij toekomende bedragen op den juisten tijd te voldoen. Kan dit niet gebeuren, dan schiet er alleen over, te handelen op ééne van de wijzen, die ik onder no. 1 en no. 2 omschreven heb. Vergeet nu, wat ik onaangenaams mag gezegd hebben, door den ernst van de zaak in te zien. Je vriend Willem. Den Heer F.v. Eeden. Laat dezen brief s.v.p. aan Tak lezen.
Door Kloos is het antwoord hierop ‘13 Aug. '90’ gedateerd: | |||||||
[13 aug. 1890]Beste Willem - Ik heb alleen iets over den toon van je schrijven gezegd omdat ik niets tegen den zakelijken inhoud had. Dat staat vrij duidelijk in mijn brief ‘dacht je dat ik zulk een verzoek zou weigeren?’ Dat jij op tijd je honorarium moet hebben is duidelijk. Wij moeten daarvoor zorgen. Ik heb er niet voor gezorgd, omdat Tak het op zich nam en er verder niet over gesproken is. Waarom je het geld niet door Tak voorgeschoten wilde hebben, dat verklaar ik niet te begrijpen. Tak is bewonderenswaardig, dat geef ik toe, edelmoedig, geduldig, - maar hij neemt het nu op zich, en je discretie was niet noodig. De eenige die zich Tak's toewijding met veel zelfverwijt kan aantrekken is van der Goes. Jij niet en ik ook niet. En er is niet de minste reden waarom je het onaangename van dien toestand op mij zoudt verhalen. Al wat je toekomt moet je op tijd hebben, dat zal zonder twijfel gebeuren. Van middag eet Tak bij me en morgen zul je alles hebben wat je nog te goed hebt van de N.G. Wees in godsnaam niet boos over dat tientje. Dat was goed gemeend, ik | |||||||
[pagina 285]
| |||||||
had niet meer bij me en er niet over gedacht meer in mijn zak te steken - en zonder iets wou ik mijn brief niet sturen. Trek je dat dus niet aan. Als ik zoo welgesteld was als je schijnt te denken dan zou ik wel beter uit den hoek komen. Maar in elk geval zul je morgen niets meer van de N.G. te vorderen hebben je vriend Free. |
|