Samen lopen Petra en Peter de gang op.
‘Het komt daarvandaan,’ zegt Peter dan ineens heel zeker. ‘Aan het eind van de gang. Kijk, onder die deur valt licht door. Daar zijn ze nog op!’
Petra en Peter sluipen naar de deur waarachter zij pratende jongens vermoeden.
Voor zij echter bij de deur zijn, krijgen ze de schrik van hun leven.
Een witte gedaante treedt uit de nis bij het fonteintje.
De gedaante slaakt een allerakeligste kreet.
Petra gilt en rent terug naar haar kamer.
Peter werpt zich echter op de witte gedaante.
‘Au, au, au!’ klinkt een gesmoorde stem. ‘Au, au, au. Niet slaan! Ik ben een spook!’
Peter sleept het spook mee naar zijn kamertje.
Petra ligt daar voorover in Peters bed. Zij heeft de dekens over haar hoofd getrokken.
Peter doet het licht aan en rukt het laken van de gedaante af.
Dik van Doorn komt te voorschijn. Een jongen die zij kennen van het sportveld. Hij kon bijzonder hard lopen.
‘He, ben jij het!’ zegt Peter.
Petra gooit de dekens van haar af.
‘Ben... ben... ben jij het spook?’ stamelt zij, terwijl zij naar Dik van Doorn en het laken op de grond staart.
‘Ja, ik ben het spook,’ zegt Dik van Doorn gezellig, terwijl hij op Peter's bed gaat zitten.
‘Waarom ben jij spook?’ vraagt Peter.
‘Zo maar!’ antwoordt Dik van Doorn.
‘Maak dat je grootmoeder wijs!’
‘Ik houd van toneel,’ zegt Dik van Doorn.
‘Ik ook,’ zegt Peter, ‘maar daarom speel ik nog niet voor