‘Juffrouw Kwiel!’
‘Juffrouw Kwiel!’ zegt Peter.
‘Juist,’ zegt juffrouw Kwiel tevreden. ‘Wat wens je?’
‘Ik wens niets, juffrouw Kwiel.’
‘En je sprak me aan!’
‘Omdat u dat wilde, juffrouw Kwiel!’
Juffrouw Kwiel haalt haar schouders op en wijst Peter waar hij zijn koffertje kan zetten.
‘Ook geen bed, juffrouw Kwiel,’ zegt Peter. ‘Maar... ik slaap wel op de grond, dat deden we in Turkije ook!’
‘En je ouders?’ vraagt juffrouw Kwiel belangstellend. ‘Sliepen die ook op de grond? Zijn ze zo arm in Turkije?’
‘Mijn ouders slapen onder de grond,’ antwoordt Peter.
Hij ziet de fonkelende ogen van juffrouw Kwiel.
‘Ze slapen onder de grond, juffrouw Kwiel,’ verbetert hij met een wat droevige stem. ‘En ze doen dat nog steeds. Ze zijn dood. Aardbeving!’
Peter maakt een hulpeloos gebaar met zijn hand.
‘Aardbeving, juffrouw Kwiel,’ verbetert hij.
De rok van juffrouw Kwiel gaat omhoog, weer komt de zakdoek te voorschijn.
De zakdoek brengt zij naar haar neus.
Zij snuift.
Dan trekt zij Peter tegen zich aan.
‘Arme jongen,’ fluistert zij. ‘Geen ouders meer. Arme jongen!’
‘Het is al zo lang geleden, juffrouw Kwiel,’ zegt Peter.
‘Arme jongen,’ herhaalt juffrouw Kwiel. ‘Jij mag vanavond op mijn kamer komen. Dan krijg jij een koekje!’
Juffrouw Kwiel duwt Peter iets van zich af.
‘Misschien krijg je nog wel meer!’ fluistert zij, terwijl zij de jongen met fonkelende ogen aankijkt.