Krans ligt al in bed. Zij heeft een beetje hoofdpijn en een aspirientje gekregen van een pensiongast. Dat heeft zij met veel water ingenomen.
‘Nog pijn?’ vraagt Claudia, als zij haar tanden heeft gepoetst.
‘Nee,’ antwoordt Annie Krans zacht, ‘maar ik heb zo'n licht gevoel in mijn hoofd.’
‘Beter een licht gevoel dan pijn,’ vindt Claudia. ‘Je moet natuurlijk wel opletten dat je niet als een ballon de lucht in schiet.’
Annie Krans heeft echter geen lust grapjes te maken.
‘Ik ga proberen om te slapen,’ zegt ze.
Claudia springt haar bed al in.
‘Au, au!’ roept ze. ‘Wat is dat nou weer?’
Zij stapt uit bed en zoekt met haar handen onder de dekens. In het matras zitten allemaal harde bulten. Het zijn stenen! Iemand heeft er stenen in gestopt.
‘Dat flauw!’ zegt Claudia. ‘Wie heeft dat gedaan?’
‘Stenen?’ vraagt Annie Krans slaperig.
‘Ja, stenen. Er zitten stenen in mijn matras!’
‘Ik weet van niets. Je moet ze eruit halen.’
‘Maar die matras is toch zeker dichtgestikt?’ vraagt Claudia.
‘Welnee,’ zegt Annie, ‘het is gewoon een strozak. Trouwens, hoe zouden ze de stenen er anders in gekregen hebben?’
De matras is aan één kant open en Claudia zoekt net zo lang tot ze alle stenen gevonden heeft. Het stof uit de strozak kriebelt in haar neus. Zij moet ervan niezen.
‘Houd eens op met dat lawaai!’ wordt er uit het andere kamertje geroepen.
Het is de stem van Jaap Frielink.