glasscherven staat te staren. Ineens rijst Annie op en smijt het kopje water in het gezicht van Otto Michel.
‘Daar spook en nou verdwijnen!’ roept ze.
Dat heeft de jongen niet verwacht. Hij zet het op een lopen, maar als hij op een tien meter afstand is, schreeuwt hij:
‘Jou krijg ik nog wel, verdorde bloemenkrans.’
‘Laat maar kletsen,’ zegt Annie, ‘schelden doet geen pijn. Kom, Claudia. Opstaan en wassen, anders komen we te laat voor het ontbijt. Ik hoor moeke al op de deel.’
Ook Claudia vangt nu geluiden op.
‘Moeke maakt het fornuis aan. Ze gaat water opzetten voor de thee.’
‘Wij koken thuis elektrisch,’ zegt Claudia.
‘Wij op aardgas,’ zegt Annie Krans, ‘maar hier stoken ze hout. Het hout hakken ze in hun eigen bossen. Dat is lekker goedkoop. Het kost niets.’
Als Claudia en Annie naar buiten gaan, is Andries ook klaar.
‘Die knullen liggen maar te pitten,’ zegt hij verwijtend. ‘De hele nacht snurken ze en nu snurken ze niet meer.’
‘Opstaan, langslapers!’ schreeuwt Annie Krans.
‘Opstaan ventjes,’ roept Claudia, ‘want anders gaan wij eens met water gooien.’
‘Wacht!’ roept Annie Krans.
Zij rent weg, zoekt even in het gras bij een sloot, bukt, heeft wat gevonden en komt even later ermee terug.
‘Kun je lachen,’ zegt ze.
Zij gaat naar het bed van Jaap Frielink en zet een klein kikkertje op zijn hoofdkussen. Hetzelfde doet ze bij Hans de Vos die met open mond slaapt. Het lijkt wel of hij dat moet omdat hij anders geen plaats voor zijn tanden heeft.
‘Jaap, Hans,’ gilt Annie Krans plotseling. ‘En monster in