Het stof begint nu te schroeien en verspreidt een onaangename geur.
‘En zuinig met het licht,’ raadt de boerin aan, ‘het geld groeit me niet op de rug.’
Claudia en Andries knikken. Ze zijn nog te beduusd om antwoord te geven. Intussen heeft de boerin een koffer naar binnen gesleept.
‘Is die van jou?’ vraagt ze aan Andries.
‘Ja, dat is de mijne, mevrouw,’ antwoordt Andries die zijn beste beentje wil voorzetten. De boerin schijnt namelijk niet meer in zo'n prettige stemming.
‘Niks te mevrouwen,’ roept de boerin. ‘Zeg maar moeke tegen me. Dat klinkt gezellig en iedereen doet het.’
‘Ja... eh... moeke,’ zegt Andries.
De boerin grijpt Andries bij zijn schouder en trekt hem even tegen zich aan. Andries krijgt er kippevel van, maar dat valt niet eens op in een omgeving waar zoveel kippen vrij kunnen rondlopen. Gelukkig laat de boerin Andries weer gauw los. Zij wijst op drie ledikanten.
‘Daar staan de bedden,’ zegt ze.. ‘Jij gaat maar bij de muur liggen, Andries. In de andere bedden slapen Jaap Frielink en Hans de Vos. Jullie hebben geloof ik al kennis gemaakt, hè? Dat kan dan gezellig worden, maar denk erom...’
‘Dat de lampekannen niet breken!’ roept Andries.
De ogen van de boerin beginnen kwaadaardig te fonkelen.
‘Denk erom, dat jullie 's avonds geen herrie maken. Wij zitten hier achter op de deel en kunnen alles horen.’
‘Ja, moeke,’ antwoordt Andries braaf.
‘En daar op die tafel staan de lampetkannen,’ wijst de boerin. ‘Niet knoeien en morsen, want je moet het zelf opruimen. Aan die kannen kunnen jullie je wassen.’