het voor Claudia en Andries op. ‘Alle begin is moeilijk. Zijn de kamers nu klaar?’
‘Over een uurtje pas,’ antwoordt de boerin, terwijl zij weer pogingen doet Andries tegen zich aan te trekken.
Andries maakt een behoorlijke sprong opzij en trekt een wanhopig gezicht naar Claudia, die opeens stikt van het lachen en maar in haar zakdoek gaat proesten, alsof zij erg verkouden is.
‘Zeker op de tocht gezeten!’ roept Andries hard.
Er wordt afscheid genomen van Claudia en Andries. Vader drukt hun op het hart gehoorzaam te zijn en vooral gauw te schrijven.
‘Ik bel wel op,’ zegt Andries.
‘Nee, je moet schrijven. Je kunt hier niet op gaan bellen!’ ‘Goed, ik schrijf wel,’ geeft Andries toe. ‘En als ik niet schrijf, dan schrijft Claudia.’
‘Ja, ik schrijf,’ zegt Claudia. ‘Dag pap, goede reis naar huis.’
Claudia omhelst haar vader, terwijl Andries er met een gezicht bij staat, alsof hij wil zeggen: moet het nu beslist weer zo? Andries krijgt een stevige hand. Nu, dat staat hem wel aan. Dan wuift hij nog naar zijn oom.
Claudia en Andries wandelen weer terug naar hun plaats, maar van de pap eten ze niet meer. De boerin doet net of zij er niet op let. Een oude man tegenover Andries let er echter wel op. Hij zit aldoor met zijn hoofd te knikken, alsof hij erg blij is. Pas veel later komen Claudia en Andries erachter dat het een ziekte van de man is.
‘Wat over blijft, gaat naar de varkens,’ zegt de man, steeds maar knikkend met zijn hoofd, ‘en hoe meer er over blijft, hoe liever het mij is.’
‘Dan is hij zeker zelf ook een varken,’ fluistert Andries in